‘Pardon meneer, u gebruikte mijn kam daar,’ viel de verdachte uit met een lachje. Hij had zich dus eigenlijk al verraden, de kam was naast de geplunderde brandkast gevonden.
‘U vergist zich,’ zei ik kort. Ik beefde even, maar herstelde mij. ‘Neem me niet kwalijk, maar het is niet mijn gewoonte met een árrestánt over het bezit van een zakkammetje te twisten.’
Mijn toon was hatelijk, om hem tot verzet te lokken.
‘Arrestant of niet-arrestant, ik weet wat mij toebehoort en wat een ander hoort, en u doet me een genoegen me m'n eigendom terug te geven. Het doet hier niets ter zake,’ vervolgde hij, zich opwindend, ‘of ik arrestant ben of inspecteur. U zal me gauw genoeg vrij moeten laten. Maar u mag u hier niet op uw positie laten voorstaan.’
‘Dus u beweert dat u de eigenaar van deze zakkam bent?’
De agenten, die niet op de hoogte waren van wat hier voorviel, glimlachten.
‘U beweert dat deze kam van u is?’
‘Jazeker, dat doe ik.’
Op dat ogenblik kwam de commissaris het vertrek binnen. Hij bemerkte onmiddellijk de opwinding van de arrestant en informeerde naar de reden. Ik gaf hem uitleg.
‘Deze árrestánt,’ zei ik, en het lukte me het woord hatelijk te zeggen, ‘deze árrestánt beschuldigt mij van diefstal.’
Een stortvloed van verwijten brak los uit de mond van ‘de advocaat’, die het niet aan termen ontbrak. Zijn drift deed hem zijn gewone sluwheid verliezen.
‘U moet zich matigen,’ viel ik hem in de rede.
Het was plotseling doodstil in de kamer. Alle zuurheid van deze verloren maandagmorgen leken mijn woorden kracht te geven. Het suizen van de stoom in de radiator was te horen.
‘Ik vraag hier voor deze heren bewijs van wat u daar zegt,’ bracht ik uit, bevend als de arrestant, maar door een andere oorzaak. Zou hij erin vliegen?
Hij vloog erin! Met een spottend lachje van meerderheid viel ‘de advocaat’ uit: ‘Meneer de commissaris, aan de derde tand van het ding ontbreekt de punt. Ik denk niet dat ik sprekender bewijs hoef te geven.’
Ik haalde het prul uit mijn zak. De kerel had gelijk, aan de derde tand ontbrak een stukje.
‘Je hebt gelijk, Karels,’ zei ik, nu op heel andere toon. Ik zag al de spieren van zijn gezicht ontspannen, toen hij op dit ogenblik de strik vermoedde.
En met veel leedvermaak in mijn stem voegde ik eraan toe: ‘Ik zal je ook zeggen waar ik het ding gevonden heb. Het lag naast de brandkast bij Pergeer & Co. U zult het me niet euvel duiden als ik uw arrest verleng...’