De eerste bundel, waaruit het bovenstaande gedicht komt, is een afrekening.
‘Ja een afrekening. Zo kun je dat wel stellen. Een breuk met mijn gereformeerde afkomst.’
Maar zonder rancune. Ik heb de bundels in een gekke volgorde gelezen, maar toen ik ze chronologisch bekeek, bekroop me de gedachte dat het boek ‘geloof’ na die bundel wel dichtgekund had.
‘Maar ik blijf dat gesprek met God houden. Die manier van denken raak je nooit meer kwijt. De thema's blijven. Ik vind het ook jammer dat ik het geloof ben kwijtgeraakt. En ik heb er een lieve duit voor over om het terug te krijgen.
Je blijft natuurlijk ook een religieus mens. Al was het maar omdat je dichter bent. Het is de basis van alle kunst en zeker van alle poëzie, het besef dat er iets is dat groter is dan jezelf. De gelovige noemt dat God. Ik heb daar als ongelovige wat vagere termen voor. Ik ben geen nihilist. Ik probeer dat althans niet te zijn.’
Dat lijkt me moeilijk. Je hebt een nogal radicaal geloof aangehangen.
‘En je eerste neiging is om overal tegenaan te schoppen. Maar ik heb ook geen slechte jeugd gehad. Ik praatte over mijn ongeloof tegen mijn moeder en met mijn broers. Het contact is nooit verstoord geraakt. Ik heb niet zo'n jeugd gehad als Maarten 't Hart, of het in elk geval niet zo ervaren. Nee. Ik heb het gevoel dat ik uit een paradijs verdreven ben.
Ik ben ook blij met de christenen om me heen. Ze stellen de vragen die ertoe doen, de vragen die je bij de les houden. Morele vragen.’
Ik verwacht dat ook van de literatuur. Toch valt me op dat je bundels vaak op hun esthetiek, op hun vorm besproken zijn.
‘Dat is een modegril, dat verandert wel weer. De dichter moet wel iets te zeggen hebben. Het moet geen vormentaal zijn. Een gedicht moet een bodem hebben waarop hij staat. Noem het een boodschap, desnoods.’
En de geloofsinhouden die om de haverklap in je gedichten opdoemen?
‘God is een stijlvorm voor mij. Maar het is geen loze vorm. Ik blijf dat gesprek met Hem aangaan. Mijn moeder is op een nare manier overleden. Op zo'n moment maak ik God een verwijt, wat heel vreemd is voor een ongelovige. Dat zo'n gelovige vrouw op zo'n manier dood moest gaan...
... God is niet meer iemand die iets terugzegt. Het gesprek is eenzijdig geworden. Het kan best zijn dat ik God nog eens sprekend opvoer in mijn poëzie. Maar dan ben ik het.’