| |
| |
| |
George Harinck
Betoverde herinnering 5
New York in fragmenten
I
Ik heb het New York van voor de oorlog nog gekend. Als je met de New Jersey Transit-trein vanuit het zuiden kwam, reed je na Newark over een spoordijk het moeras aan de noordelijke grens van New Jersey binnen, een uitgestrekt niemandsland van manshoog riet en brakke kreken. In een bocht naar links werden achter deze velden van onvruchtbaarheid de Twin Towers zichtbaar, de eerste tekenen dat het eindpunt Manhattan naderde. Vaak stond de trein daar op zondagmorgen even stil rond 9.11, voor een sein zullen we maar zeggen. Die zwarte torens waren een barometer in de Noordamerikaanse morgen. Nu eens waren ze half zichtbaar, met hun top in de wolken, dan weer waren het zachte potloodstrepen, vervaagd door de regen en soms glansden ze hard in de zon, alsof ze zich uitrekten in het morgenlicht. Ik zat ik op een bruinen skaileerbank in een roestvrijstalen interieur en over mijn New York Times heen las ik het weer op Manhattan van hun gedaante af. De weidsheid van het landschap maakte dat ik mijn krant liet zakken. Om de torens heen zag je vaak vliegtuigen van het eveneens rechts gelegen vliegveld van Newark, mugjes in het luchtruim, dat eindeloos groot is vanaf een eenzame spoordijk. Dat je ook in zo'n toren kon vliegen, daar heb ik toen nog niet aan gedacht; zwak puntje, denk ik nu.
Boven New York is veel lucht te zien. Voor een behoorlijk zwerk kon Ruisdael in de zeventiende eeuw nog bij Haarlem terecht, de hoge Bavo wees de weg, maar hoog is een relatief begrip. Wie praat nog over Haarlem sinds de Eiffeltoren, wie praat nog over het Witte Huis in Rotterdam sinds het Empire State Building? De laatste tijd moest je voor een hoop lucht ten zuiden van New York zijn, de Twin Towers wezen het uit. Het besef van hoogte begint in de diepte, bij het ritme van de raamkozijnen tot aan de hoogste dakrand. Vanaf die grens werd tien kilometer voor de Twin Towers je blik als een Apollo gelanceerd, zo ver dat de mateloosheid van het zwerk je niet kon ontgaan. Elke zondagochtend veroorloofde ik mij deze hemeltocht, a small step for a man, a giant step for mankind.
Wolken zie je boven New York eigenlijk niet. Daarvoor moet je in Nederland zijn, het best in Lies op Terschelling. De brede lucht boven Manhattan is blauw of grijs, hoog of laag, maar een lekkere volle witte wolk heb ik er niet gezien. Het zijn
| |
| |
meer Hopper- dan Ruisdael-luchten, desolaat en helder. Desondanks een mooi landingsplekje voor de wederkomst, dacht ik zo. Elk oog zou Hem daar zien. Dat zou feest worden. In de treincoupé hing naast elke ruit al een jongste-dag-hamertje, dus we zouden zo buiten zijn. Joden eerst natuurlijk, dan de negerinnetjes uit het getto in hun zondagse jurk plus petticoat, lakschoenen en witte kniekousen incluis, en dan mogen de homo's nog voor, want die hebben het ook niet gemakkelijk gehad. Hup, zingend de vlakke velden over, de Twin Towers op. Ik neuriede het melodieuze Stairway to Heaven van Led Zeppelin dat elke zondagachtend slepend galmde uit de box van de zwarte gitarist in de gangen van Times Square station.
Met geknars schokte de trein weer verder en trok de horizon binnen die er nu niet meer is.
| |
II
Sinds 11 september pluis ik zulke dagelijks voorvallen eindeloos uit. Waarom toch? Ik doorzoek mijn belevenissen, zoals ik een volle tas doorzoek naar een papier, dat ik ergens tussen heb gestopt maar nergens meer kan vinden. Opnieuw maar weer. Ik voel me medeplichtig. Heb ik iets over het hoofd gezien, iets niet gehoord of met een half oog gelezen, dat ik als een teken van het naderende onheil had moeten opvatten? Heb ik naast een van de terroristen in de underground gezeten? Stonden ze voor me in een van de Starbuck's, waar de capuccino aan Italië doet denken. Hebben ze ooit bij Avis één van dezelfde auto's gehuurd als die waarin ik heb gereden? Hebben ze Newark Airport verkend voor hun actie van 11 september op één van de tig middagen dat ik vandaar vertrok of aankwam? Ik peins en peins, loop al de gangen naar het afgelopen voorjaar af, maar stuit telkens op een muur. Ik kan me niet meer in mijn eigen belevenissen mengen, mijn Amerikaanse wereld is afgesloten, bedolven onder het puin, het is vreemd gebied geworden, geschiedenis. De dood heeft zijn intrek in mijn bestaan genomen. Ik haat geschiedenis.
Vorig jaar was ik in Canterbury, laatst nog in het Lübeck van Thomas Mann. Het Buddenbrookshaus bezocht, in Canterbury Cathedral de evensong bijgewoond. Het is allemaal verleden tijd, maar naar Lübeck kan ik zo terug, Thomas Mann zal dan nog even dood als hij was, het Buddenbrookshaus nog even stijf Noordduits, maar ik kan ongehinderd mijn vorige bezoek herhalen. Heden en verleden vervloeien. Ik ben een kind, verslaafd aan herhaling. Er is geen gisteren, alleen maar morgen, waarin we gisteren herhalen. Ik leef een eeuwig heden. En als ik naar Canterbury Cathedral terugga en ik ga weer zitten in de donkere koorbanken, dan zie ik weer dezelfde adelaar als lezenaar, weer dezelfde geopende Schrift, weer hetzelfde licht, uit dezelfde kelen klinken dezelfde klanken en zelfs al zijn het andere kelen, het
| |
| |
zijn toch dezelfde klanken. Alles is hetzelfde, alles repetitio, toen en nu vallen samen, alleen de datum is anders, maar dat is een detail. Verleden tijd is herhaalbaar, wat ik destijds deed blijft een deel van mijn dagelijks bestaan.
Maar mijn New York, het Manhattan van voorjaar 2001 is onbereikbaar geworden. Er is een grens getrokken door mijn leven. Ik weet wel: ik kan weer in die trein stappen op Princeton Junction en de trein kan weer voor het sein stoppen na Newark, maar het Manhattan van toen is daar niet meer. Nietzsche bazelde met zijn eeuwige wederkeer. De geschiedenis is er de ontkenning van. Geschiedenis betekent: voorbij, ontoegankelijk, verzegeld. Op 11 september is die geschiedenis geaccelereerd, schreef de nrc na 11 september. Dat is scherp gezien en daarom moeten we rennen voor ons leven. Als ik downtown Manhattan zie op de tv voel ik de geschiedenis tegen me aandrukken als lijven in een volle metro, me klem zetten, ze jaagt stof op als een oprukkend leger en het is of ik mij niet meer vrij bewegen kan.
Om iets van het New York van voor 11 september te weten heb we sindsdien kunstenaars nodig en historici. wtc-redders, die in het puin zoeken naar stoffelijk overschot, zich aan kabels in de schachten laten zakken, die ‘zoek’ roepen tegen hun honden, een vlag planten en voor de camera zeggen dat ze volhouden. Zij moeten een andere dimensie in ons bestaan optrekken voordat de geschiedenis ons plet. De geschiedenis is een harde grens, een verstikkende inperking. Lübeck ligt open, Canterbury is bereikbaar, maar een bezoek aan New York kan geen herhaling meer zijn. Die stad is reeds verzwolgen. Het bestaan leer je kennen als een loper die voor je ontrold wordt, de mogelijkheden dienen zich aan, de herhalingen zijn legio. Maar het verlies van je jeugd is het inzicht, dat er achter je ook iets gebeurt. Terwijl wij over de loper stappen naar de toekomst, wordt achter ons de loper opgerold. Oprollen, inpakken en weg is het. Ik kan niet terug naar mijn Amerikaanse belevenissen, draai in cirkeltjes rond, ik duik omlaag en spring omhoog, maar ik ontkom er niet aan: een deel van mijn leven is geschiedenis geworden. Het is toegesloten, weg. 11 september heeft me jaren ouder gemaakt.
| |
III
Ik spel langzaam mijn herinneringen aan die mooie stad zoals een blinde behoedzaam een glanzende kastanje betast. Hij ziet de glans niet meer, maar door secuur te voelen kan hij het besef van de herfst oproepen, om ook zonder licht haar kleuren te zien, zonder glans haar stralen.
Zo dook ik die herinnering aan Vermeer weer op. Het was me ontschoten, maar je kon in New York vroeger ook al huilen. Om andere dingen natuurlijk. Loop Fifth Avenue af richting Central Park en neem de 70e straat. Daar is the Frick Collection.
| |
| |
Henry Clay Frick was in de negentiende eeuw rijk geworden in de staalhandel. Zijn geld bloosde naar de kunst en na verloop van tijd hing zijn huis vol met Whistlers, Holbeins, Vermeers en dergelijke. Hij kocht deze schilderijen niet alleen om te beleggen, maar - en dat is een aardige gedachte - om ervan te genieten. Tegenover zijn schilderijen ontspande Frick zich na een vermoeiende werkdag. De schilderijen in het museum - zijn voormalig woonhuis te New York - stralen ook vrijwel alle rust uit en hij groepeerde ze naar de stijl en kleur van zijn woonkamers; geen kunsthistoricus schreef hem de wet voor.
In een woonkamer met hoekige, donkere meubelen hingen twee Holbeins. Het massieve, zwarte, grimmige portret van Thomas More paste daar wonderwel. De ijle Whistler-portretten van negentiende-eeuwse Amerikanen hangen lang te wezen in een hoge zaal, waarin serre-achtig licht valt door een glazen dak. En de Vermeers hangen in de gang. Dat is raak getroffen van Frick. Vermeer heeft in zijn schilderijen het ogenblik gevangen. Daar ga je niet voor zitten, daar droom je niet bij weg, maar daar schiet je langs op weg van de voordeur naar de living room. Drie Vermeers zijn het. Op de ene denk je een vrouw te passeren die een gele jurk draagt, maar als je nog eens kijkt zie je dat niet die vrouw, maar het licht die gele jurk draagt. Je passeert het licht en Vermeer is zo goed je daar even op te wijzen. Vuur! Een explosie van licht. Op een andere Vermeer glinstert het licht in het venster zo hel, dat je onwillekeurig naar je zonnebril tast en toen had ik mijn zakdoek nodig. Ik geef toe, het hart stond aan het roer die dag in maart dat ik ze zag, maar zoveel vuur en licht wordt je niet dagelijks getoond. Water, aarde, vuur en lucht, meer elementen zijn er niet. Je ziet ze nooit afzonderlijk, behalve en passant. Overkomt het je, dan raak je gemakkelijk uit het lood.
| |
IV
Er is vandaag de dag geen plattere stad dan New York. Nu het World Trade Center er niet meer is, lijkt het of ik eindelijk over die stad begin te denken. De metamorfose van leven naar geschiedenis roept andere krachten in mij wakker. Wat betekenen die wolkenkrabbers eigenlijk? Ik ben in geen enkele ooit met de lift naar boven gegaan. Ik had er niets te zoeken. Natuurlijk, ze staan voor een grotere schaal, voor ruimte, voor toekomst, voor Amerika. Voor een industrieel tijdperk en voor flexibiliteit. Volgens de Franse architect Le Corbusier was Manhattan ‘the most prominent manifestation of modern times’. Maar wat hij zag toen hij de stad begin twintigste eeuw bezocht was chaos. Hij miste er het organische karakter, zoals je dat in middeleeuwse steden in Toscane en Umbria ziet: hoe het schijnbaar onregelmatige van de bochtige straten en de verschillende huizentypen zich samen heeft gevoegd tot
| |
| |
één geheel. Stenen wanden met duizend ogen, torens met knuisten: Berlage vond daar de golvende, draaiende baksteenzee die we voor het gemak Amsterdamse school noemen.
New York is vergeleken bij die compacte stijl los zand. Nu had Le Corbusier een anti-amerikanistisch trekje. Amerikanen? No hearts, no heads, no balls. Een vergelijking van New York met los zand klonk anders voor de verpulvering van het wtc.
Maar ik heb destijds die chaos niet beleefd. Wel was het zo, dat die wolkenkrabbers er nauwelijks toe deden als je eenmaal op Manhattan was. Ze waren de losse eindjes van het New Yorkse leven. Er scheen in gewerkt te worden, maar ik ben nooit hoog in een wolkenkrabber geweest. Er gebeurde in New York namelijk heel veel om en nabij de begane grond. Al die sigarettenrokers kwamen niet voor niets in de loop van de dag even van hun verdieping af naar het trottoir: anders beleefden ze de hele dag niets. Roken was op Manhattan de ultieme geestverruiming, dancing in the street.
| |
V
Het klinkt ongelofelijk, maar op bijna elke hoek in New York stond een kerk. Er is haast geen mens die zich dat kan voorstellen. Broadway shows, Times Square, gay parades, 5th Avenue, Sodom, Brooklyn Bridge, Gomorra, ja, dat weet iedereen nog wel, maar kerken? Nou ja, St. Patricks's dan. En toch, als je het wilde zien waren er meer kerken dan theaters. Ze waren in elk geval zichtbaarder op de hoeken van de straten. Maar het was met die kerken net als met de Twin Towers: zolang ze niet in het nieuws zijn bezie je ze niet met de juiste blik. Je keek erlangs. Ik ging er wel eens naar binnen, op zondag dan, want een kerk moet je zien als hij gebruikt wordt. Ik ga ook nooit naar een voetbalstadion als er niet gespeeld wordt. Dik tapijt op de vloer, te laat komen was geen probleem. Stewards stonden gereed met gedrukte programmaboekjes en hielpen je geruisloos aan een plaats. Later hielden ze een open collecteschaal voor je neus: er lagen gesloten enveloppes op en verder stapels dollars. Een gemiddelde kerk in Nederland is half leeg, maar in Manhattan was hij altijd half vol. Zo zagen Amerikanen dat. Too blessed to be stressed, zoals de predikant van de zwarte Witherspoon Presbyterian Church zei.
Ik was in een kerkdienst, die om half elf begon en om elf uur vol was: geen gezinnen, nauwelijks oudere mensen, maar meer dan duizend jonge mensen, zoals je die in Nederland in Amsterdam-Zuid ziet bij café Wildschut: snel, mooi, urban, mobieltje in de dure tas, strak in de kleren, beurshandelaren, kunstenaars en academici, even een dienstje pikken. Maar wat ze hoorden was een snoeiharde gereformeerde preek. Dat gaf een goede spanning aan de dienst. Geloven, zei de predikant, is niet
| |
| |
iets doen, vraagt geen actie vooraf. Dat is bouwen op jezelf. Zelfs te zeggen dat je niet goed genoeg bent voor de vergeving van je zonden, is zonde, zei hij. De predikant is relaxed, een causeur, een goede conferencier, maar hij noemde wel het doen van uiterlijke godsdienst ‘religie’, geloof is radicaal alles bij Christus zoeken, zonder enige voorwaarde vooraf. Ik keek om me heen, ze zaten er nog, die yuppen; ik keek op mijn horloge: 45 minuten gepreekt en me geen seconde verveeld. Dan kwam er soms nog iemand vertellen dat hij bekeerd was. Bekeren gebeurde veel in New York. Het had in die kerk ook werkelijk iets aantrekkelijks, het Evangelie werd er gepreekt als ander nieuws voor iedereen in de hele stad, niet als de zoveelste weg uit de hectiek van geld, cultuur en kunst richting zevende hemel. Het was hard nieuws, dat klonk als een klok. Veel mensen zoeken naar iets, ze zijn nog niet eens zover dat ze het zingeving noemen, misschien hebben ze het zelfs niet eens over zoeken. Gewoon, eens rondkijken, valt er nog wat te beleven? Een derde van de bezoekers was er elke zondag voor het eerst. Er gebeurde daar kennelijk wat volgens die New Yorkers. Net Wildschut. Stukje ballet tussendoor, of een strijkkwartet en een organist van een jaar of zeventig, die uit een aftands en tremulerend bioscooporgel met grote blijmoedigheid in marstempo klanken opriep. We zongen steeds kort en hevig en kregen koffie met mini-muffins toe. Dat waren mooie zondagen, meen ik me te herinneren.
| |
VI
Een deel van mijn ergernis over de onmogelijkheid het New York van afgelopen voorjaar her te halen hangt samen met de verwarring over wat er in de wereld aan de hand is sinds 11 september. Een oorlog tegen de islam, zegt Bin Laden. Een oorlog tegen het terrorisme, zegt Bush. De één miljard islamieten geloven voorlopig de man uit de grot. Volgens de ex-diplomaat Holbrooke komt dat niet, doordat Bin Laden gelijk heeft, maar doordat de Verenigde Staten hun boodschap niet goed brengen. Ergens vermoed ik een dubbele bodem, maar waar? Op het eerste gezicht lijkt de oplossing eenvoudig: de spanning tussen het succes van de westerse cultuur met zijn parlementaire democratie en vrije markt, en het onvermogen van de Arabische wereld om daar een gelijkwaardig alternatief tegenover te stellen. Of men nu met Huntington gelooft dat deze botsing van beschavingen een blijvend probleem is, of dat ze onvermijdelijk zal leiden tot de nederlaag van de Arabische wereld en daarmee - om met Fukuyama te spreken - tot het einde van de geschiedenis, onveranderd wordt de aard en de oplossing van het probleem aan westerse zijde gezocht in de politieke en economische sfeer: democratisering en globalisering zijn de sleutelwoorden.
| |
| |
Maar, al zeggen de Amerikanen nog honderd keer dat hun reactie op de aanslagen gericht is tegen terroristen en dictaturen, en beslist nièt gericht is tegen de islam, de religie valt toch niet uit dit conflict weg te denken, hoezeer men zich daartoe ook inspant. In de Arabische wereld is er op zijn minst begrip voor het standpunt dat dit conflict een heilige oorlog is. Maar ook het westen beleeft deze aanslagen allerminst buiten de religie om, zo leren ons de beelden uit de Verenigde Staten. ‘Allah is groot’, klinkt het in Islamabad; maar evenzeer horen wij het ‘God bless America’ in Philadelphia.
Voor veel Europeanen en voor veel liberale Amerikanen is de godsdienst in dit conflict een corpus alienum. Zij hebben nooit gezien dat er veel kerken op Manhattan staan, zoals een ander blind is voor het schoonmaakwerk dat in zijn huis is verricht. Maar stellen zij daarmee zichzelf niet buiten de werkelijkheid? Voor wie de religie uit zijn leven bant is het voor de hand liggend vast te houden dat religie geen rol speelt in dit conflict. Hij weet niet wat religie is en hoe het werkt.
Hoeveel werkelijkheid mis je als je volhoudt dat deze oorlog alleen tegen het terrorisme gaat en dat de religie er buiten staat? Heb je New York wel gezien als je zegt dat religie er geen rol meer speelt? Neem de kerken op Manhattan weg en de sociale zorgstructuur stort in. Burgemeester Giuliani heeft Times Square van hoeren en pooiers ontdaan en Manhattan van zijn zwervers. Maar zonder kerken en hun immense zorginspanning worden de avenues en streets onmiddellijk weer overspoeld met drop outs in alle maten en soorten. Hier komt een tweede laag in dit conflict om de wereldhegemonie aan het licht en dat betreft evenzeer de westerse als de oosterse cultuur. Het is de spanning tussen religie en moderniteit. Deze spanning is minder zichtbaar en wordt niet zelden verdoezeld door slordige waarneming. De oosterling oefent zijn kritiek op het westen vaak, zonder dat het een onderscheid maakt tussen seculiere en religieuze, in casu christelijke aspecten van de moderniteit en de westerling bekritiseert het oosten vaak om zijn religiositeit in de waan, dat zijn eigen moderniteit een overwinning op de religie is.
Het probleem sinds de aanslag van 11 september is dus niet alleen hoe het oosten in politieke en economische zin met het westen kan worden verzoend, maar tevens welke plaats de religie toekomt in de wereldwijd oprukkende moderne samenleving. In feite is voor de westerse wereld dit laatste probleem zelfs de grootste uitdaging van de twee. Wie de islam niet kent, kan niet met haar leren omgaan; wie het christendom op Manhattan niet ziet of miskent, bant het hart uit zijn cultuur. En dat is meer dan de aanslag op de Twin Towers heeft ontnomen.
Dr. George Harinck (1958) is wetenschappelijk medewerker en conservator van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden).
|
|