De strik is gebroken
en wij zijn ontkomen
Psalm 124
i
Hij is in de glanzende kop
van de pimpelmees, in de fonkeling
van rode wijn, in het hek
dat kruisen slaat op dauwig gras.
De fuut is hij,
scherp duikende minnaar een minuut
of langer verdwenen:
een leeg huis
omhult de geluiden.
Ongemerkt is hij
de korrel zand
die door de wereld rolt, kiem
van leven, lichtzaad, niet herkend
en listig doorgegeven.
[pagina 17]
[p. 17]
ii
Schapen en bokken scheiden.
Voorspoed de een
en ongeluk de ander
geeft hij.
Het rechte en gerechte
is uit zijn hand -
maar anders
dan evenwicht
van lucht en water
of touwgetrek
van vuur en aard -
hij zelf
is het hoofd dat bloedt
zijn ogen nat van tranen
als hij druiven plat trapt
in de wijnpers.
[pagina 18]
[p. 18]
iii
Bittere schotel van de nacht:
God werd een lam
wij stonden aan de kant
en keken - dat is onze schuld.
Dan één moment berouw
gedeelde as, een uitgestreken jas
op een winderig plein.
Als snel de eerste zon zoet
vergeten stralen schenkt:
het voorjaar, vandaar
wij muren pleisteren, tuinen
omspitten, naar narcissen kijken.
God werd een lam
en sprong zich vrij
langs meidoornhagen.
Huppelend in de zon
zag hij zich voor het eerst,
ontliep toen strik en vanger.
Renée van Riessen (1954) doceert filosofie aan de Theologische Universiteit Kampen. Poëzie: Jagend licht (1984), De vrouw en de trommel (1987), Gevleugeld/ontvleugeld (1996).