| |
| |
| |
Willem Barnard
Zonlicht
Psalm 112 en Psalm 93
Psalmen zijn gedichten en gedichten zijn als mensen. Je maakt ze mee, je gaat met ze om, je krijgt er vriendschap mee, je leeft met ze mee. Maar daarom ben je nog geen antropoloog! En zo ben ik ook geen theoloog of hymnoloog, omdat ik psalmen zing, naar ze luister, intens luister. -
Zo zit ik te peinzen achter mijn papier.
Maar waarom zoemt nu dat liedje in mijn kop, een liedje dat zeker geen psalm is: ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen...’? Het ligt al jaren, tientallen jaren opgeslagen in die rommelkamer die men geheugen noemt, het komt uit een revue, nota bene, de jaren dertig van de vorige eeuw. Zo'n meezinger uit een zwartgallige tijd, Lou Bandy zong het en hij zwaaide dan met zijn strohoed. Kom aan, kom aan, allez, ‘breng eens een zonnetje onder de mensen / een blij gezicht te zien, dat doet je goed. / Vervul van tijd tot tijd hun liefste wensen, / het spreekwoord zegt: wie goed doet goed ontmoet.’
Het zou toch over psalmen gaan? Dan, ineens, weet ik hoe het komt, hoe dat brave liedje, dat goedbedoelertje kwam bovendrijven. Het kómt door een psalm.
Het is de twaalfde zondag na Pinksteren, we zitten in de Ste Gertrudis aan het Willemsplantsoen in Utrecht en we zingen Psalm 112. We zingen ook Psalm 93, maar dat komt straks. Psalm 112, niet in de berijming, maar onberijmd, in de oude kerktoon. Berijmd gold eeuwenlang als protestant en onberijmd was dan strikt katholiek. Onzin natuurlijk, die tegenstelling, folklore. Maar zo ging het. Psalm 112 heb ik niet berijmd, 111 wel, maar 112 niet, ik heb ook niets met die psalm. Al zingende zit ik tegen te stribbelen. Burgermansmoraal, mopper ik binnensmonds.
De brave borst (vers 1), goed gezinnetje (v. 2), goede baan (v. 3), geeft ieder het zijne (v. 4-5), is godsdienstig (v. 6-8) en zijn concurrenten zijn jaloers (v. 9-10). Gloria Patri... Van tijd tot tijd gaat hij ook eens naar de revue en zingt dan mee: ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen’. Burgermansmoraal van Jan-iets-meer-dan-modaal.
Nee, dan Psalm 93. Die komt ook aan de beurt op dezelfde zondag. Dat is mystieke opgetogenheid, hoor, hoe het daar toegaat. Sursum corda!
Gebieder, o koninklijk...
| |
| |
heeft zich met wilskracht
Uw troon staat duurzaam vast,
de stemverheffing van de vloed,
(veelvuldig van 't water,
dat overdonderend geweld)
Heiligheid siert uw huis,
Dat is nog wel wat anders dan die goedmoedige welzijnswerkerscode, dat moralisme van Psalm 112. Het psalter kent nu eenmaal velerlei stemmen en allerlei stemmingen.
Er wordt in gekermd en gebeden, gejubeld met haast overslaande stem en gescholden, gezegend en vervloekt. De mystieke geest uit zich in deze liederen, maar ook de brave borst die niet méér najaagt dan een eerlijk bestaan onder Gods hemel. Hofpoëzie valt te beluisteren, maar ook het leerdicht, de murmelzang der litanie en het triomflied van een processie. Er is in de psalmen soms iets fanfareachtigs en soms iets van een strijkkwartet, het schettert en schalt, maar ook mijmert en neuriet het. Sommige psalmen zijn als een boom met lispelende bladeren. Andere lijken op een volière. Een enkele psalm schijnt geschreven voor begeleiding op de mondharmonica, andere zou men moeten bewaren tot de bazuinen van het jongste gericht beschikbaar zijn...
(geschreven in 1956, Verzameld Vertoog, Baarn 1989, p. 43-44)
| |
| |
Het psalter is dus niet eenstemmig - en zeker niet monotoon. Het is véélstemmig, polyfoon, en door de wederzijdse weerklank word ik aan het denken gezet. Kan ik Psalm 112 wel horen zonder Psalm 93 op de achtergrond - en vice versa?! In die ene dienst deze twee psalmen: hoor ik ze wel goed als ik eenkennig naar ze luister? Is die 112 wel zo braaf en goedmoedig, zo bedaard welwillend, in de geest van een revue uit de jaren dertig? Toen mijn vader blij was dat-ie niet werkloos werd, toen mijn moeder in stenen Keulse potten andijvie en snijbonen inmaakte en ik een kwartje zakgeld kreeg waarvan ik eens een dubbeltje weggaf aan een straatmuzikant omdat ik hem zielig vond?
Psalm 93 ben ik doorgekropen met woordenboeken en allerlei vertalingen, van Willibrord tot Chouraqui. Hoe dan Psalm 112? Om te beginnen al (in Chouraqui's Frans): ‘En marche, l' homme qui frémit de jhwh! et désire fort ses ordres!’ Pieter Oussoren vervolgt:
2[regelnummer]
capabel en krachtig zal wezen op aarde zijn zaad,
de rechtschapenen: gezegend hun geslacht!
3[regelnummer]
en geld en geluk vullen zijn huis,
fleur houdt zijn gerechtigheid voor altijd;
4[regelnummer]
genadig, barmhartig en rechtvaardig
helpt in het duister licht de oprechten;
5[regelnummer]
iemand die gul en genadig te leen geeft gaat het goed, -
ja, die zijn woorden naar recht onderhoudt;
6[regelnummer]
kwijnen of knakken zal hij voor eeuwig niet,
leven in gedachten en harten is er voor een gerechte voor eeuwig;
7[regelnummer]
merkt hij kwaad gerucht op, hij vreest niet,
nergens zo vast en zo vredig zijn hart als bij jhwh;
8[regelnummer]
ondersteund wordt zijn hart, hij kent geen vrees,
prijst God bij het zien van zijn benauwers;
9[regelnummer]
ruimschoots heeft hij gegeven aan de armen,
stand houdt zijn gerechtigheid voor immer;
tenslotte wordt met glorie hooggeheven zijn hoorn;
10[regelnummer]
vol wrok moet de booswicht dat aanzien,
weg kwijnt hij, tandenknarsend vergaat hij:
zo gaat de toeleg der bozen teloor.
(Pieter Oussoren, De stem van David, Voorburg 1989)
En weer zie ik mijn vader en mijn moeder, ja, het wás ‘donkere tijd’, en toch - ‘licht hielp in het duister deze oprechten’, la lumière brille dans la ténèbre... pour les équitables, zegt Chouraqui. De oprechten.
| |
| |
Dat is toch een woord van belang, ‘oprecht’? Opgericht, rechtop. Het verwijst naar het Hebreeuwse j-sj-r, rechtop staan, rechtuit gaan. Het doet denken aan de opstanding, aan Pasen. Het licht van Pasen in de keuken van mijn moeder, Van Speykstraat 147 te Rotterdam, eerste verdieping, ik help bij de inmaak, ‘wees gegroet gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis’. En zo werd het zestig jaar later, de twaalfde zondag na Pinksteren, er valt zonlicht door de ramen van Ste Gertrudis. La lumière brille dans la ténèbre, light in the darkness (King James Bible). In der Finsternis strahlt den Geraden ein Licht (Buber) - heel die psalm wordt er door verhelderd. Ik zie ineens veel verder dan mijn neus lang is. Ik zie hoe dit gedicht mij monkelend, licht ironisch, vaderlijk/moederlijk terecht wijst.
Dit is geen Hollandse polderbraafheid, het is Hebreeuwse wijsheid. Maar al te goed weet die Hebreeuwse wijsheid hoe (Psalm 93 weer) de vloed haar stem verheft. Sieg Heil, jaren dertig. Hoe de branding de wateren opstuwt - de wateren zijn een metafoor van de zwalkende onberekenbare mensenmenigten. De dichters hebben iets met de zee... en zien zichzelf erin. ‘Mijn ziel is als de zee in wezen en verschijning’, zei Kloos. Het is ons herkomstgeheim, het is ons heimwee-element, de zee. Wij willen erin op- en ondergaan. Zij steigert, de zee tegen de schepping, tegen de staf van Mozes, tegen het woord van jhwh.
Dat doet zij soms, de zee de zee, op hol
slaan als een kudde wilde paarden,
als een vlammende prima donna stamp-
voeten van getergde majesteit,
schuimbekken omdat zij het alleroudste
gelijk heeft van de wereld, het geheim
waarin wij keer op keer voorgoed verzuipen.
Zo kennen wij haar weer, de zee de zee.
(De weg van de wind, Baarn 2001, p. 42)
De Romantiek wil ons elementair maken, ver-‘oer’-en. Ons ego zwol op en stroomde over. Dat heeft ons buiten de oevers doen treden, buiten de gestelde grenzen, de oevers van de tora, de regels ons gegeven om ons mens te laten blijven. De Romantiek maakte het ons bewust, - maar het is van alle tijden. Psalm 93 zegt: ‘Gij staat en ons houdt gij staande’. Laat ik nauwkeurig citeren: ‘Uw uitspraken, hoezeer waarachtig, die blijven staan.’ En dát is ‘Gij’, die uitspraken. Dat woord. Het woord. In mensentaal.
| |
| |
De heilige Schrift kent geen mensvergoding, wel God-vermensing.
Tegen de neiging om elementair te zijn, oer te zijn, één met de branding, de passie die alles overstroomt, die nog nooit uitgewoede Romantiek, - stelt de Hebreeuwse wijsheid de bescheidenheid van zo'n Psalm 112. Want het is niet waar dat dit op-de-borst-klopperij is! Wij worden in onze ambities om ‘groots en meeslepend’ te leven weldadig en wel danig tot de orde geroepen, de orde van de tora, de leefregels. Er straalt een milde ironie door die psalm heen.
Eigenlijk is dat ietwat zielige liedje uit die revue een ver achternichtje van die psalm, - ‘breng eens een zonnetje’ (ja, ‘laat uw licht schijnen voor de mensen’, het staat in de Schrift, weet die revue veel), ‘het spreekwoord zegt: wie goed doet goed ontmoet’, ja, en de Schrift zegt: ‘wie goed is krijgt goedkeuring’: van jhwh, de Levende, de Eeuwige, de Komende. Burgermansmoraal is afgezakte bijbelkennis. Trouwens, - het wóórd ‘burgermansmoraal’ is al fout. Het ligt ons artiesten in de mond bestorven, maar het is romantische arrogantie.
En toch.
Ondanks de ego-uitvergroting heeft de artiste één groot gelijk. Dat is waar hij fulmineert tegen de zelfgenoegzame gezetenheid, het gebrek aan heimwee. Want wij zijn (ook dat is de Hebreeuwse wijsheid), niet thuis in de vigerende wereld. En wie Psalm 112 alléén leest, ingekaderd in onze revuebeperkingen, zonder de galm erachter van een wegstervend hallelujah, in living-room-akoustiek en wars van de grote gotische gewelven - of laat ik zeggen: was van de ruimte van eeuwen synagoge, - die faalt.
Psalmen verstaan en misverstaan... Maar hoe zou het anders? Het zijn gedichten, het is poëzie en poëzie wordt gemaakt niet met bedoelingen, gevoelingen, gedachten: poëzie is een taalorganisme. Woorden, woorden, het oor op de rails van de taal en ge hoort de Allerhoogste op ons niveau aankomen in de verte.
Bovenstaande tekst is de ingekorte versie van een voordracht te Gent op vrijdag 28 september 2001.
| |
| |
| |
Literatuur
André Chouraqui, La Bible traduite et présentée, Desclée de Brouwer z.pl. 1985. |
Martin Buber, Das Buch der Preisungen. Verdeutscht von Martin Buber, 1958, neubearbeitete Ausgabe Köln 1962. |
Pieter Oussoren, i.s.m. Gert Oost, De stem van David. De psalmen, vertaald en bewerkt voor studie, meditatie en gebed en om te zingen in kloosterlijke koorstijl, Voorburg 1989. |
Willem Barnard (1920) is Van der Graft. Poëzie laatstelijk: Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien (1997), Een ongedurige dageraad (1999), De weg van de wind (2001).
Van Willem Barnard verscheen onder veel meer Stille omgang. Notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroeg-middeleeuwse traditie (1992). In voorbereiding: Herhaalde Genesis. De mare van God-bewaar-me; over Johannes 1-3.
De poëtische Nieuwe Psalmberijming 1967 zoals opgenomen in het Liedboek voor de Kerken 1973 staat mede op naam van Willem Barnard. Ook zijn veel teksten van hem opgenomen in het Oud-katholiek Gezangboek (1990) en in Gezangen voor liturgie (1996).
|
|