En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen:
Ik ben heeft mij tot u gezonden.
Exodus 3,14
Jij, sprekend weten van mijn zijn,
stond aan het raam van mijn bestaan.
Ik nam je waar, noemde je naam:
Ik ben - mijn adem droeg het woord
en bracht mijzelf ondeelbaar voort.
In het besef dat wat ik won
gemis is - immers ik verloor
jouw tred, jouw hand, ontbeer jouw oor -
schreeuw ik het uit: ‘Ik ben, ik ben!’
Steeds dieper dring je tot mij door.
II
[pagina 76]
[p. 76]
Toen zeide Mozes tot de Here: Och Here,
ik ben geen man van het woord
Exodus 4,10
Ik wil het niet. Niet jou in mij.
Ik raak je kwijt van zo dichtbij.
Van deze taal is het gezag
te zwaar, hoe kan jouw zeggingskracht
ooit wonen in mijn vege lijf?
Blijf mij de hoogverheven God.
Heet Heere der Heerscharen, spreek
als een verterend vuur, straf mij
als wreker, drijf met mij de spot -
maar laat mij toch niet in de steek!
III
[pagina 77]
[p. 77]
Maar hij zeide: Och Here, zend toch
iemand anders.
Exodus 4,13
Ook al weet mij jouw naam geen raad,
hoe zou ik, wars van kudde, kooi -
hoe zou ik, die mij niet laat scheren
en het geblaat van ooien haat,
nog bij een herder kunnen zweren?
Aansprakelijk maakt Ik ben mij,
vangt mij in vrijheid en wil mij
met mijn geweten mores leren.
Ik ben legt wat een mens bestaat
het oordeel op van goed en kwaad.
IV
[pagina 78]
[p. 78]
Zo zal hij u tot een mond zijn en
gij zult hem tot God zijn.
Exodus 4,16
Hier ben ik, mond en ogen dicht.
Ik ben, waar ik uit alle macht
mijn wezen te behouden tracht,
altijd op weg naar het gezicht
dat zich in mij aanwezig riep,
een kinderdroom, een klaar bericht;
de waarheid die de nacht mij schiep:
het woord dat zich mijn leven dacht
ziet op mij neer, slaat op mij acht,
brengt mij eenvoudig aan het licht.
Harmen Wind (1945) is werkzaam aan de pabo te Doetinchem. Poëzie o.a.:
Het gesticht (1989), Het scheermes van Ockham (1992), Waterstaat (1994), Plaatselijke tijd (1997), Op sân (2000) en Buiten adem (2001).