| |
| |
| |
P. Hijmans
Werumeus Bunings ‘Ballade van den Boer’
Het is meer dan 65 jaar geleden dat de eerste druk van J.W.F. Werumeus Bunings Negen balladen verscheen, waarin de ‘Ballade van den boer’ is opgenomen. Er zijn minstens zes drukken van die bundel verschenen, de uitgaven van Bunings Verzamelde Gedichten van 1941, 1947 en 1948 niet meegerekend. De ‘Ballade van den boer’ is zo bekend geworden, ook door ettelijke rijmprenten en opname in bloemlezingen en schoolboeken, dat het gedicht nog bij velen iets oproept, zij het met de nodige rare misverstanden en verkeerde associaties ten aanzien van de inhoud en de strekking van het gedicht. In mijn dissertatie uit 1969 over leven en werk van Werumeus Buning schreef ik: ‘Wie vrijwel niets meer van Buning weet, kan de belangstellende vrager nog vertellen, dat die man recepten schreef en kookboeken, en dan nog een ballade, waarvan het refrein luidde: En de boer, hij ploegde voort.’ Het gedicht is tot de klassieken van de 20e-eeuwse poëzie gaan behoren en wordt zelfs gerekend als behorend tot ‘de beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw’, getuige de recente opname ervan in Symbolen en cymbalen. Misschien ten overvloede neem ik de tekst van de ballade hier over.
Ballade van den boer
Er stonden drie kruisen op Golgotha,
Maar de boer hij ploegde voort.
Magdalena, Maria, Veronica,
Maar de boer hij ploegde voort,
En toen zijn akker ten einde was,
Toen keerde de boer den ploeg
En hij knielde naast zijn ploeg in het gras,
En de boer, hij werd verhoord.
Zoo menigeen had een schoonen droom,
Maar de boer hij ploegde voort.
Thermopylae, Troja, Salamis,
Maar de boer hij ploegde voort.
Het jonge graan werd altijd groen,
| |
| |
Gods woord streed in de wereld voort
En de boer heeft het gehoord.
Men heeft den boer zijn hof verbrand,
Zijn vrouw en os vermoord;
Dan spande de boer zichzelf voor den ploeg,
Maar de boer hij ploegde voort.
Napoleon ging de Alpen op
En hij zag den boer aan 't werk,
Hij ging voor Sint-Helena aan boord
En de boer hij ploegde voort.
En wie is er beter dan een boer,
En hij ploegt niet, wat er al geschiedt
Zo menigeen lei den ploegstaart om,
En deed het werk niet voort,
Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied,
En de boer hij ploegde voort.
Heer God! De boer lag in het gras,
Toen droomde hij dezen droom:
Dat er eindelijk een rustdag was
Naar apostel Johannes' woord.
En de kwaden gingen hem links voorbij
En de goeden rechts voorbij,
Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord
En de boer hij ploegde voort.
Eerst toen de boer dien hemel zag
Zoo vol van lichten schijn,
Toen spande hij zijn ploegpaard af,
En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af,
En hij knielde naast zijn stilstaand paard.
En hij wachtte op God's woord.
| |
| |
Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
- ‘Terwille van den boer die ploegt
Waar dankte deze ballade zijn populariteit aan? Waarschijnlijk niet aan zijn poëtische kwaliteiten, want zij blijft in verfijning en kracht achter bij ettelijke andere balladen uit dezelfde jaren. In meer dan één regel lijkt de ballade onaf; regel 27 blijft bepaald onhelder; de woordgroep ‘en de boer’ lijkt te vaak gebruikt te zijn, zodat het effect vermoeiend wordt. Het moeten wel de eenvoud van de vorm en de aard van het motief geweest zijn, die de Nederlandse lezer hebben geboeid - of wellicht zelfs gesterkt en getroost.
Wat heeft mensen anno 1935 aangesproken in de ballade? Waarschijnlijk de trouw in de dagelijkse arbeid, temidden van maatschappelijke malaise en toenemende internationaal-politieke onrust en dreiging. Waren zij die deze ballade lief kregen, burgerlijke ‘escapisten’? Meer dan eens heb ik geconstateerd dat lezers deze ballade lazen als een bedenkelijk specimen van een dichtkunst die de werkelijkheid zou ontvluchten. Deze interpretatie zal zich na 1945 verder verbreid hebben door de legende van Bunings ‘Deutschfreundlichkeit’, onstaan door zijn aanmelding bij de Kultuurkamer. Maar deze interpretatie van de ballade is ouder. Reeds in 1936 schreef Anthonie Donker: ‘Ook de “Ballade van den boer” voldoet niet. Het is als verheerlijking bedoeld, deze boer die onder al wat geschiedt overstoord doorploegt, dient als een teken van dat wat blijft, het vruchtbaar maken en oogsten op de onuitputtelijke aarde, maar hier kan men zich niet onttrekken aan de indruk van iemand, die alles over zijn kant laat gaan en zich van kruis noch zwaard, van Golgotha noch Napoleon iets aantrekt.’
Er zijn zelfs lezers geweest, die in Bunings voortploegende boer een deserteur, of - nog erger - een laffe rentenier hebben gezien. Misschien ligt de bron van die lezing in de beide beginregels, die tezamen gelezen een te geringe spanning hebben:
Er stonden drie kruisen op Golgotha,
Maar de boer hij ploegde voort.
Pas in de volgende strofen verschijnt de boer als een mens die dóórzwoegt - niet omdat Golgotha en Salamis hem onberoerd laten, maar omdat hij desondanks meent door te moeten ploegen, of beter uitgedrukt: omdat dit zijn eigen manier is om te gehoorzamen aan Gods woord, ‘dat in de wereld voortstrijdt’ (r. 15). Deze boer wendt zich niet af van de gruwel der geschiedenis om trouw te blijven aan de kos-
| |
| |
Tekening van Jo Spier op een rijmprent van de ‘Ballade van den Boer’.
| |
| |
mische onverstoorbaarheid der seizoenen, maar hij meent in de laatste een andere vorm van Gods woord te horen. Scherper gesteld: in zijn arbeid wil hij gehoorzaam en trouw zijn aan het Noachitisch verbond dat God de mensheid geschonken heeft, naast Golgotha en Salamis. Zijn arbeid is dan ook - men leze de ballade vooral in zijn geheel - meer dan een deel van de kosmische continuïteit, zij wil wel degelijk gericht zijn op het einde van de wereldgeschiedenis: de eindelijke sabbath, ‘naar apostel Johannes' woord’ (r. 36). Daarom ploegt hij ook niet voort alsof hij een deel is van de akker waarover hij gaat, hij luistert of hij zijn naam ook hoort (r. 39). Zolang God zelf hem niet persoonlijk roept, geeft hij zijn arbeid niet op, zelfs niet voor het drama van Golgotha.
Als deze interpretatie juist is, zou de laatste strofe, een kwatrijn, een anti-climax zijn. In r. 35-36 wordt gesproken van de uiteindelijke rustdag aan het einde van de wereldgeschiedenis, en in het slotkwatrijn lijkt de goddelijke stem te zeggen, dat de wereld mag voortbestaan, opdat de boer voort kan ploegen:
Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
- ‘Terwille van den boer die ploegt
Wordt zo niet alles omgekeerd, en wordt het goddelijk oordeel zo niet een deel van de continuïteit der natuurlijke en menselijke dingen?
Het lijkt er veel op. Het slot van de ballade zou dan strijdig zijn met de inzet en de uitwerking, en de dichter zou aan het einde zijn werkstuk zware schade hebben toegebracht. Hij zou dan wederom de fout gemaakt hebben, die Clara Eggink hem toeschreef terzake van het einde van de ‘Ballade van den merel’: een onverklaarbare contradictie, als gevolg van een te geringe zelfkritiek.
Er is nog een andere mogelijkheid. Zeggen de beide slotregels inderdaad, dat de wereld mag voortbestaan, opdat de boer voort kan ploegen? Of zouden we er ook in kunnen horen, dat de wereld gered mag zijn van het oordeel, omdat de boer zijn arbeid geheel vervuld heeft, omdat hij tot het einde trouw is gebleven aan zijn opdracht de tuin van Eden te bewerken en te bewaren?
Deze gedachtegang lijkt gewaagd. Maar waarom eigenlijk? Omdat het voor gelovigen een absurde gedachte is dat de laatste goddelijke beslissing over de wereld iets van doen zou hebben met de plichtsvervulling van de mensen in deze wereld en haar geschiedenis. Dat menselijk bloed en zweet gewicht in de schaal van het Laatste Oordeel zouden leggen, is een gedachte waarop bijna niemand kan komen. Maar de evangeliën zijn op dit punt minder orthodox dan menig rechtgelovige. De dichter van de ballade was niet kerkelijk georiënteerd, maar hij kende zijn bijbel goed.
| |
| |
Zou hij zich herinnerd hebben wat Jezus in Mattheus 25 zegt over het oordeel, over de bokken en de schapen en het goed doen aan de minsten van zijn broeders?
| |
Vragen
In augustus 1989 formuleerde ik enkele vragen aan lezers van Bunings ‘Ballade van den boer’. De vragen werden afgedrukt in In de waagschaal van 22-8-1989, de antwoorden van vijf briefschrijvers bereikten mij in de herfst van dat jaar. Het waren brieven van H. Berkhof, K. Deurloo, P. Roest, J. Bosch en H.J. de Vos. Hun herinneringen aan de ballade waren positief en meer dan eens ontroerend. Berkhof, in 1989 al ernstig ziek, schreef een kleine maar roerende brief, waarin hij formuleert dat Buning soms dichtte tegen de achtergrond van het Noachitisch verbond, Gods onderhouding van de schepping tegenover de verwoestingen die mensen aanrichten. Berkhof waardeerde Buning onder andere als de dichter van verzen, die ook op onze eigen, concrete samenleving gericht zijn, zoals ‘Noordzee 1934’ (Verzamelde gedichten p. 289).
Deurloo is van de briefschrijvers de enige die een voorzichtig begrip toont voor de negatieve receptie van Bunings beeld van de boer: ‘dat beeld zou in de jaren na 1935 zowel fout als goed geweest kunnen zijn’. Waarschijnlijk is deze verstandige benadering de juiste, - we moeten niet denken dat we de politieke (bij)betekenissen van woorden - ook die in de poëzie! - 65 jaar later zomaar betrouwbaar kunnen vaststellen. En laten we niet vergeten, dat Bunings balladen heel duidelijk gericht waren tot het brede publiek en niet tot een kleine kring van literair geïnteresseerden.
J. Bosch sloot een uitvoerig artikel bij, dat hij had gepubliceerd in het door G. Puchinger geleide, gereformeerde opinieblad Polemios van 27-5-1950, waarin hij Bunings ballade vergelijkt met een iets ouder gedicht van Willem de Mérode, ‘De boer’ (uit Langs den heirweg, 1932). Ik wil er enkele kernpassages uit overnemen en het oordeel daarover overlaten aan de lezer anno 2001.
‘Een vergelijking van deze beide, zo kort na elkaar gepubliceerde gedichten blijkt zinvol met het oog op het verstaan van beide dichters en van de achtergronden van hun werk, van beider “christelijk dichterschap”, - om een in die jaren in de kring van het Christelijk Letterkundig Verbond veel gebruikte en omstreden term te gebruiken.’
‘De “Ballade van den boer” van Werumeus Buning met haar volkschen toon van een oud simpel verhaal [...] heeft als grondgedachte, dat de boer werkt en voortwerkt, wat er ook gebeurt in de wereld, omdat hij gelooft dat het zíjn werk is, dat de wereld in stand houdt. [...] Als anderen door rampen getroffen worden, verliezen zij den moed en de kracht om voort te gaan, - maar de boer spant desnoods zichzelf voor den ploeg en werkt voort. [...] Hij vindt zijn rechtvaardiging in God, in den droom.’
| |
| |
‘Het laatste oordeel voltrekt zich: de kwaden gaan links, de goeden rechts voorbij. Het deert hem niet. Hij gaat door, gevangen in den kringloop van het werk. Tot hij overweldigd wordt door den lichten schijn van dien hemel van het visioen. Dan knielt hij, maar... spant eerst zijn ploegpaard af, zorgt eerst voor zijn beest, en wacht op zijn rechtvaardiging. - Er is hier een merkwaardige parallellie met de eerste strophe: Drie kruisen stonden op Golgotha. Het leven der vrouwen: Maria, Magdalena, Veronica, wordt door het ééne [kruis] tot in het diepst der ziel beroerd. De boer ziet er drie; en de kromme rechthandel met Jezus van Nazareth deert hem niet zoozeer dat hij het werk er om staakt. Hij ploegt rustig zijn akker ten einde en knielt dan naast werktuig en beest in het gras - en hij wordt verhoord.’
Het afwijzend oordeel over Buning's ballade luidt dan kort en krachtig: ‘Met deze [...] gerechtvaardigde geloofszekerheid ploegt ten allen tijde de boer de akker der wereld, als een stukje ongevallen (= niet in de zondeval betrokken!) creatuur aan gene zijde van goed en kwaad. Zijn “traditievast vertrouwen op God” is niet bijbelsch; het is volkomen verwereldlijkt voor de schoone illusie van een heel nieuw arcadisch ideaal. Aan het Woord van God is het wel ver ontzonken.’
| |
Koelakken
Het is na 65 jaar zinvol ons te realiseren welke associaties het woord ‘boer’ in de jaren '30 opriep. De boer was in het Interbellum een topic in de politieke propaganda, een geladen woord voor miljoenen Europeanen. Er werden in het publieke debat drie benaderingen van het ‘boerenprobleem’ gepresenteerd. De liberalen kenden geen groot boerenprobleem, en zagen de boeren eenvoudig als agrarische deelnemers aan de wereldmarkt. De conservatieven (‘rechts’) gaven gedifferentieerde of ook wel verwarde antwoorden op de vraag ‘wat te doen?’ en de socialisten aarzelden tussen hun zorg voor de industrie-arbeiders en de (kleinere) boeren. Radicaal-links - dat zich zeer verwarrend ook wel ‘socialist’ noemde - maakte zich in Oost-Europa klaar voor een gigantische collectivisering van de landbouw: de enorme sprong voorwaarts, die de productie moest opvoeren door miljoenen kleine boeren aan de landbouw te onttrekken en als industrie-arbeiders in te zetten. Deze plannen raakten weliswaar slechts half bekend, in de politieke opwinding die ontstond tegen de Koelakken, maar zij waren als politieke leuzen aanwezig in de hoofden van miljoenen mensen.
Heeft Buning bij het schrijven van zijn ballade gedacht aan de liquidatie van de Koelakken? Stalins massamoorden van voornamelijk Oekraïense boerengezinnen begonnen in de winter van 1929/30, werden voortgezet in 1931 en 1932 in de vorm van man made famines (door de mens georganiseerde hongersnoden) en resulteerden in een bevolkingsafname van 15 miljoen mensen. Enige miljoenen kwamen om in zuid-oost Rusland. Men is er nog niet uit hoe groot het aantal is van diegenen die
| |
| |
vóór 1939 verhongerden tijdens het verrichten van arbeidstaken, zoals het graven van kanalen tussen de Finse Golf en de Witte Zee. Solzjenitzyn schreef er uitvoerig over in zijn Goelag-archipel ii. Hij twijfelt terzake van de aantallen doden bij de kanalen-aanleg, maar recente bronnen noemen 2 miljoen dode Koelakken in de eerste jaren.
Werumeus Buning was als kunstredacteur/journalist verbonden aan De Telegraaf van december 1915 tot het einde van de krant in het najaar van 1944. Zijn journalistieke werk had zijn neerslag op zijn dichterschap. De bundel Negen balladen opent zelfs met de ‘Ballade van de zeven dooden’; een krantenbericht licht de titel toe met de woorden: ‘zeven hengelaars met een auto verdronken bij Purmerend’. Een gruwelijk feit inspireerde de dichter tot een heftige vermaning om de eigen sterfelijkheid niet te vergeten.
Is het mogelijk dat Werumeus Buning ook getroffen is geweest door de gruwelijke informatie uit Sovjet-Rusland? We moeten hierbij bedenken, dat De Telegraaf tamelijk Engels georiënteerd was en dat Engelse kranten veel over het communisme en zijn dictatuur publiceerden. De massamoord onder de Russische boeren werd begeleid door een propaganda-offensief tegen de ‘Koelakken-pest’, dat tot in Nederland doordrong. Het geeft aan regels als deze een heel concrete en beklemmende lading: ‘Men heeft den boer zijn hof verbrand / Zijn vrouw en os vermoord’.
P. Hijmans (1923) was leraar Nederlands en is medewerker aan In de waagschaal. Hij publiceerde J.W.F. Werumeus Buning. Werk en leven. Met brieven en documenten (dissertatie, 1969) en artikelen in o.m. De Gids en Bloknoot.
|
|