Liter. Jaargang 4
(2001)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 75]
| |
Tjerk de Reus
| |
[pagina 76]
| |
Dat Houwink de tekst uit juist deze omgeving citeert, zegt iets over de sfeer van Houwinks bundel en over de doelstelling van de dichter. De gedichten brengen Gods oordeel over het Westen ter sprake en de bedoeling van de dichter zal niet minder dan een nieuwe tempelreiniging zijn geweest. Houwink wilde het Westen wakkerschudden en terugverwijzen naar God. Het eerste gedicht van de bundel zet meteen de toon: Kerstmis
Onder het roode licht
is de eenzaamheid naakt.
nu slaapt de man bij de vrouw
zonder winst
en het kind ademt niet.
overal is het roode licht -
en de naam van God
gaat rond als een valsche munt
onder de ongeloovigen.
Kerstmis heeft zijn betekenis geheel verloren. De vreugde die de komst van God zou kunnen opwekken is noch bij de man, noch bij de vrouw uit het vers aanwezig. Het kind ademt niet - Jezus' geboorte lijkt niet te hebben plaatsgevonden. De naakte eenzaamheid maakt zich breed en Gods naam wordt genoemd als een valse munt. Dit is nu het kerstmis van het Westen en tegelijk is het helemaal geen kerstmis. Het is surrogaatreligie, die de oorspronkelijke betekenis van Kerst afvlakt en op die manier tegemoetkomt aan de menselijke behoudzucht: ‘wij zijn bang / en behoudend / van aard.’Ga naar eind2. Toch heeft de mensheid in het Westen kennelijk behoefte aan die valse munt, aan een godsdienstige sfeer. Maar juist de halfheid die daarmee gepaard gaat, is schrijnend voor de dichter. In ‘De vrekken’ zegt Houwink: ‘Wij hebben u gebeuld / als een onreinen hond / maar de klokken der Kathedralen / overstemden uw pijnkreet.’ De priesters dragen met ‘gouddraad’ bestikte kazuifels en de befjes van de dominees zijn ‘zorgvuldig gesteven’. Het is christelijkheid die in de ogen van de dichter in schril contrast staat met de werkelijkheid van het leven van Christus: ‘wij zijn verzadigd / en gij zijt hongerend gebleven’. Wat de roeping van de christen is, verwoordt Houwink in het slotgedicht, waaruit ik al een paar regels citeerde: | |
[pagina 77]
| |
Angst
Uw spoor is donker.
want gij wilt dat wij zijn
als de mug
die zich werpt in de kaarsvlam.
en wij zijn bang
en behoudend
van aard.
en wij vragen:
wilt gij geschroeide vleugels zien
en verbrande pooten?
maar gij glimlacht -
eerstin ùw licht
wordt ons Lichaam
geboren!
Houwink ziet de doorbraak van het heil alleen gelegen in een totale overgave aan God. Het lijkt op een leven dat eerst door de dood heen moet, om pas daarna tot echte vrijheid te komen. Het zinnetje ‘Uw spoor is donker’ is intussen ook karakteristiek voor de bundel. God is voor Houwink de Verborgene. Dat betekent niet dat Hij zich niet openbaart (bijvoorbeeld in ‘De vrekken’: ‘maar plotseling / neemt gij één onzer terzijde / en fluistert een woord.’ p. 24), maar Hij is niet na te rekenen, mensen kunnen God niet in hun vingers hebben, zijn weg is onnaspeurlijk. In ‘Ik ken u niet’ (p. 12-13) tekent Houwink Gods heilzame handelen in de wereld, dat teniet wordt gedaan door de mensen die zeggen: ‘gij zijt een zoon van den Dood / en niet des menschen.’ Houwink beëindigt direct na deze schokkende regels het gedicht met deze korte strofe: ‘en gij zwijgt / want gij zijt de vader’. In vrijwel alle verzen is het oordeel van God aanwezig. Soms opgeroepen door de beelden, soms expliciet verwoord. De poëzie uit Christus' ommegang door het Westen is poëzie van het oordeel. Dat kun je zelfs toepassen op de versificatie, op de zinsbouw van de dichtregels en op de toon van de verzen. In Madonna in Tenebris zijn de zinnen lang en uitgebalanceerd, ingewikkeld ook en het idioom is dromerig en niet direct. Ik citeer het eerste kwatrijn van ‘Ziekewacht’: | |
[pagina 78]
| |
Aan den vertrouwden ingang van haar droomen
is het zijn stem nog, die haar denken drijft
en tot de sprakeloos-verijlde zoomen
van dood en leven bij haar wakend blijft.
Dezelfde uitgesponnen verzenregels zijn ook veel aan te treffen in Hesperiden. Blijkbaar had Houwinks radicale bekering tot het christendom voor zijn verstechniek de verwoestende werking van dynamiet. Er zijn in Christus' ommegang in het Westen slechts kleine stukken overgebleven van de wijdvertakte zinnen. Het resultaat: korte, afgemeten en directe zinnen, nooit keurig rijmend, vaak zonder hoofdletter. Schrijfconventies heeft Houwink aan de kant geschoven als nutteloze ballast, als vrijblijvend estheticisme misschien zelfs. De verzen zijn als ongepolijste kreten, vol ontzetting over het oordeel. De grote aandacht voor stemmingen en gevoelens die Houwink in zijn eerste bundels toonde, heeft plaatsgemaakt voor uiterste helderheid, gepaard gaande aan radicale eerlijkheid.
Ik schreef al dat Christus' ommegang in het Westen een sfeer ademt van crisis. Dat woord - dat in dit verband inwisselbaar is voor oordeel of gericht - leidt naar de specifieke biografische contekst van deze gedichtenbundel. Ik heb die al aangeduid door Houwinks bekering tot het christendom te vermelden. Hij heeft er zelf, volgens zijn biograaf Van Diggelen, een mooi verhaal van gemaakt, waarvan wellicht toch een en ander op waarheid berust. Houwink vertelde dat hij bij boekhandel Kemink te Utrecht de Römerbrief van Karl Barth bekeek en toen hij het weer wilde terugzetten, viel het op de grond. Het boek bleek enigszins beschadigd te zijn en beleefdheidshalve schafte hij het maar aan. Toen hij eenmaal het boek ging lezen, sloeg het in als een bom. Het denken van Barth heeft veel ontwikkelingen doorgemaakt en daarom spreekt men van de vroege Barth, als het gaat om de Römerbrief. Deze vroege Barth is lange tijd de leidsman geweest voor Houwink. Wie bekend is met de geschiedenis van Opwaartsche wegen weet dat het grote redactieconflict in 1934 ontstond door een tweespalt tussen de zogenaamde barthianen en de anderen. Bij deze barthianen hoorden Harmen van der Leek en later ook Tom de Bruin, maar barthiaan van het eerste uur was Roel Houwink. In In drie etappen omschrijft C. Rijnsdorp op bondige wijze de betekenis van het barthianisme voor Opwaartsche wegen: ‘De Barthiaanse inslag in de jong-Protestantse literatuur, duidelijk openbaar geworden sinds de Pinksterconferentie van 1928, beschikte over twee invectieven: burger en heiden. De christelijke burger, die eerst door de aestheten op de linkerwang was geslagen, kreeg zodoende gelegenheid aan de Barthianen de rechterwang toe te keren. [...] Natuurlijk is het, voor en na Barth, gemakkelijker hubris, burgerlijkheid en heiden- | |
[pagina 79]
| |
dom bij anderen te signaleren dan in zichzelf te doden, maar deze Barthiaanse critiek was toch van betekenis inzover zij opkwam voor de absolute verhevenheid van God en de onmogelijkheid met het heilige te transigeren [= te schipperen, TjdR]. Prachtig is ook, dat zij de dood schreef op het vrome ik’Ga naar eind3.. Deze typeringen geven aan wat karakteristiek was voor het barthianisme in de literatuur. Rijnsdorp behandelt een paar romans en gedichten in dit theologische perspectief, maar gedichten uit Houwinks Christus' ommegang door het Westen vermeldt hij niet. Toch zijn de accenten die Houwink in deze bundel legt grotendeels verklaarbaar vanuit Houwinks lectuur van de Römerbrief. De verborgenheid van God, het scherpe oordeel over het christendom, dat schippert met Gods heiligheid, en de hele sfeer van crisis maken Christus' ommegang door het Westen tot een gedichtenbundel van barthiaanse snit. Tjerk de Reus (1971) is neerlandicus en leraar Nederlands. Hij is literatuurrecensent voor Koers en het Reformatorisch Dagblad. Onder zijn redactie verscheen Dader van het woord. Over Ad den Besten (themanummer van Bloknoot, 1998), Laat ons het wagen met de hoogste worp. Jan Wit (1914-1980) (themanummer van Liter, 1999, samen met Dirk Zwart) en het Barnard-nummer van Liter (nr. 13, juli 2000). |