| |
| |
| |
Mart van der Hiele
Gedichten
Een mondvol scherven
Aswoensdag
Zo om en nabij middernacht
- eenden schudden hun schuimkraag af,
preekt de schelle vos de passie,
| |
| |
Introitus
Verschaalde wierook. Afgebladderd goud.
Op koude wanden neergeslagen warme woorden, ooit
getooid met aureolen liturgie: latijn,
gesmoord in kaarsenvet, een schim van God,
op kaalgesleten hout gestold.
Met knieval en bekruising gepolijste stenen.
Door vele jaren ingekeerde blikken valer glas.
Voor kleine zondaars, late heiligen,
van hoe geloof zou kunnen zijn,
| |
| |
Kyrie
Voor alles wat ik deed, voor alles wat mijn hart
op slag me ingaf, alles wat mijn oog
onrustig vroeg vervuld te zien, mijn oor
onopgemerkt deed horen, alles wat
ik toeliet te gebeuren in mijn leven,
voor alles wat te weinig, alles wat te veel,
voor al wat ongezegd bleef, ongeschreven
en onbeantwoord is gebleven:
| |
| |
Gloria
ik zing de woorden los van het papier
en zie Maria lachen naar een kind dat sterft
hosanna in excelsis domino.
proef ik de veerkracht van uw naam.
O Gij die in mijn huid gekropen zijt,
hosanna in excelsis homini.
| |
| |
Credo
Ooit vond ik toen die schelp:
gewelfde cannelures, dorisch kapiteel.
Twee zulke schelpen dragen met gemak
de grootste kerk, het Pantheon.
Diep in die gave, gladgespoelde bouwval
kolkten zeeën vol met God,
zag ik dan dingen die ik eerder nog niet kende.
Volmaakter dwalen kon ik niet:
is wat ik aanzag voor geloof -
| |
| |
Communio
Geestdriftig schrokt ze uit de priesterhand
Gods eigen ongebroken lichaam op - een mereljong,
krampachtig schokkend met die onvolgroeide schachten
aan dat scheve vogellijf.
Tot hoogten stijgt ze waar geen vogel komt
terwijl ze brakend wegkruipt in de bank.
Zo onverzadigbaar gelukkig, zo dicht bij het nest -
al schrijf ik nog mijn door en door bevlogen vleugels lam,
nooit kom ik nader, raak ik aan gemis
waar zij al eeuwigheden aan ontstegen is.
| |
| |
Agnus Dei
die allereerste ochtend weer
| |
| |
| |
Unio mystica
Ik zit te staren op mijn klein terras.
Mijn ogen kijken gaten in het gras.
Ik ben gespitst op elk verstomd geluid.
Mijn oren doven alle klanken uit.
Ruik ik de geur van tijm en marjolijn?
Mijn neus wil enkel waargenomen zijn.
Proef ik de wijn nog of wat restjes meel?
Mijn mond slikt enkel speeksel door mijn keel.
Mijn vingers en mijn voeten vallen stil.
Ik weet niet of ik nog wat voelen wil.
Er is mijn lichaam en mijn klein terras.
En nooit zal dat iets zijn wat het niet was.
Is dit mystiek: van vreugde en van pijn
zowel verstoken als verzadigd zijn?
Mart van der Hiele (1964) is leraar klassieke talen in Ede.
|
|