| |
| |
| |
George Harinck
Betoverde herinnering 4
Newman schrijft geschiedenis
De Amerikaan Christopher Newman (44) is schrijver van historische romans. In Nederland is dat het genre van Bosboom-Toussaint, Van Schendel, Vestdijk, Theun de Vries, Rosenboom en wie al niet, maar wij hebben dan ook ook veel geschiedenis. Bij gebrek aan een boeiend heden - de ‘slag’ om de Blauwbrug (1980) zal de geschiedenisboekjes alleen halen bij gemis aan andere feiten van historisch belang uit die periode - kapseist het Nederlandse bewustzijn haast vanwege zijn historische last. In de Verenigde Staten ligt dat anders. Ook daar verschijnen historische romans - om te beginnen natuurlijk Hawthorne's The Scarlet Letter over de puriteinse moraal van de founding fathers; maar dat is niet waar de critici van watertanden. Grote kunst moet hier gaan over het heden of over gisteren. Films gaan over Vietnam, de presidentsmoord in 1963 (Steven Spielbergs jfk) of de Cuba-crisis (13 Days), Andy Warhol verhief filmster Marilyn Monroe tot nationaal symbool. Don de Lillo's roman Underworld en dat onvergetelijke begin met een baseballwedstrijd in het New York van 1951, of Tom Wolfe's urban romans, Ernest Hemingways dramatische For Whom the Bell Tolls, of Scott Fitzgeralds Great Gatsby: het gaat allemaal over het moderne leven.
Newman heeft een iets ander verhaal. Dat zal een van de redenen zijn, waarom hij dit jaar ‘writer in residence’ is aan Princeton University. Ik had een gesprek met hem over zijn nieuwe roman All or Nothing, die mij verbaasde vanwege het onderwerp: een conflict in een Nederlandse calvinistische kring in de 20e eeuw. Het conflict heeft een theologisch karakter, maar Newman beschrijft vooral de persoonlijke kant van de zaak. Het verhaal begint op een terras, waarop de hoofdpersoon Steve Childer mijmert over de situatie waarin hij verkeert: hij is een academicus met uitgesproken, soms controversiële opvattingen, die zeer invloedrijk is onder calvinisten. Hij beseft nauwelijks de reikwijdte van zijn woorden en daden en begrijpt daarom niet goed waarom ze soms ook negatieve reacties oproepen. Zijn tragiek is dat hij zich op die laatste reacties gaat concentreren en er een complot achter vermoedt. In de loop van het verhaal blijkt dit een selffulfilling prophecy. Childer raakt verwikkeld in een strijd, waarbij hij het individuele recht op een eigen mening verdedigt tegenover de sociale wenselijkheid zich te plooien naar de wil van de gemeenschap. Hij wordt uiteindelijk verstoten uit zijn gemeenschap, maar het gevolg van deze uitbanning is desastreus: de hele gemeenschap valt uiteen en Childer ziet
| |
| |
zich tot zijn eigen verbazing gesteld aan het hoofd van een nieuwe kring, die zich rondom hem vormt. Hij heeft zijn vrijheid herwonnen, maar weet zich er geen raad mee.
De uitgever adverteerde: ‘A story that will challenge your beliefs... and capture your heart.’ Ik ontmoet Christopher Newman op zijn kamer in een neogothisch gebouw op de universiteitscampus.
Zelfs uw werkkamer bevindt zich nog in een neo-historisch decor. Hoe traumatisch is het voor Amerikanen geen geschiedenis te hebben?
Ik kan de ernst van dat gebrek niet aangeven, maar dat Amerikanen een geschiedenis missen is duidelijk. Als blanke Amerikanen hebben we weliswaar een eeuw of vier vol met gebeurtenissen op dit continent, maar die behoren voor het grootste deel tot de Europese context. En de enkele Indiaan die we niet hebben uitgeroeid tergt ons alleen al met zijn aanwezigheid: hij bezit niet alleen de geschiedenis die wij zo begeren, maar hij beneemt ons bovendien alle onschuld, die het alternatief had moeten zijn voor de beladen Europese geschiedenis. Zolang wij geen geschiedenis hadden, konden wij in een overmoedige bui altijd nog zeggen: gelukkig maar, wij zijn de Nieuwe Wereld, een frisse start, een breuk met de geschiedenis die Europa als een erfelijke last met zich meesleept. Maar die ene Indiaan die overleefde herinnert ons eraan, dat er geen ontkomen aan is: ook wij bevinden ons op de dusty way to death, om met Shakespeare te spreken. En als die ene Indiaan het niet doet, dan doen de zwarten het wel. In de boekhandel is ieder jaar de maartmaand gewijd aan de geschiedenis van de zwarten, en vandaag is het 4 april, de dag dat Martin Luther King werd vermoord.
(Ik noem hem de films jfk en 13 Days en de vele historische boeken die verschijnen.) Een inhaalproces?
Nee, Europa inhalen of de achterstand verkleinen kunnen we niet. Europa is de oude wereld en wij zijn de nieuwe wereld. Amerika is pas in 1916 op het wereldtoneel verschenen, toen het zich in de Eerste Wereldoorlog begaf en daar als wereldmacht uitkwam. Hoe goed of slecht Amerika die rol ook vervulde - ook een wereldmacht zijn leer je alleen met vallen en opstaan, zeker als je geen geschiedenis hebt -, sindsdien hebben wij werkelijk ons eigen stempel gezet op de geschiedenis en het valt niet te ontkennen dat de Amerikaanse historici en romanschrijvers zich met een zekere gretigheid op die werkelijkheid hebben geworpen. De moderne wereld, dat is onze wereld. We analyseren die wereld, om te zien hoe we ons hebben gedragen, maar ook om alsnog een historisch bewustzijn op te bouwen dat past bij de status van een wereldmacht. Zonder geschiedenis heeft macht namelijk weinig aanzien; kijk maar naar de Kabila's in deze wereld. Dat is allemaal bordkarton op het
| |
| |
toneel. En kijk anderzijds maar naar China en Rusland. De macht is er respectievelijk nog niet of niet meer: maar de indrukwekkende geschiedenis van deze culturen is een geweldig decor, dat alleen nog op de opkomst van nieuwe vorsten wacht. Putin is druk doende zich tsaristische trekken aan te meten.
Nederland was eens ook een macht, zij het eerder economisch dan politiek. Was die macht een reden uw roman in dat land te lokaliseren?
Weet u, ik heb eigenlijk niet zoveel kennis van uw land. Ik heb eerder een roman geschreven die in Peru speelde - en daar wist ik werkelijk wat van, omdat mijn vader daarheen werd uitgezonden voor een Amerikaans bedrijf en ik daar geboren ben en tot mijn veertiende jaar woonde. Peru ken ik dus. Mijn werk speelt haast altijd in Zuid-Amerika. In Nederland ben ik nog nooit geweest.
De reden dat ik Nederland koos is een toevallige. De voorouders van mijn buurvrouw waren Nederlands en ze heeft me vaak verteld over die kleine wereld, bevolkt door calvinisten, die hun geloofsvrijheid bevochten op een wereldmacht. Dat verhaal boeide mij, vooral die kracht van de overtuiging, en ik begon er wat over te lezen. Uw nationale geschiedenis deed me denken aan een leger zonder generaal. Je had een stadhouder, een raadpensionaris, de Staten-Generaal en de afzonderlijke staten: hoogst ingewikkeld en er viel geen besluit te nemen. Daarnaast had je een kerk, die één keer in een nationale synode bijeenkwam, maar verder hoofdzakelijk regionaal en plaatselijk functioneerde. En je had allerlei kunstenaars, plus verschillende opdrachtgevers, maar geen hof en nauwelijks adel, waaromheen het culturele leven zich concentreerde, zoals in Engeland of Frankrijk. Die godsdiensttwisten in uw geschiedenis hangen volgens mij samen met een licht anarchistisch trekje, gevolg van de behoefte om in de schaarse ruimte in uw land - ik bedoel dat geografisch en geestelijk - en bij gebrek aan een duidelijk machts- en cultureel centrum, een eigen domein te creëren. Uw volksgenoten zijn de meesters van de kleine ruimte, uw conflicten kan ik alleen ontwarren met een vergrootglas en uw theologen zijn net Pythagorassen. Als ik dat bijvoorbeeld vergelijk met onze religieuze opwekkingen: daarin herken ik vooral de grootse greep en het weidse gebaar, en alleen het gebied dat een opwekkingsprediker bestreek was al zo groot als half West-Europa. Wij hebben de ruimte en onze geest heeft zich daaraan aangepast. Dat gedefinieer op de vierkante millimeter, dat reflecteert mijns inziens een dieper besef. Let er ook maar eens op hoeveel interieurs je ziet in het werk van de belangrijkste Nederlandse schilders, geen grote verlorenheid, geen eindeloze verte, geen voortwoekerende natuur.
Hoe dan ook, lezend en kijkend groeide het idee te schrijven over het gemanoeuvreer met een grote overtuiging in een kleine ruimte. Maar het decor was me te Europees, te voorwereldlijk. Ik besloot vast te houden aan de lokatie Nederland, aan
| |
| |
een oorlog en aan een religieuze setting, maar het verhaal te verplaatsen naar de twintigste eeuw. Het is wel een historische roman gebleven, al gaat het boek natuurlijk, zoals alle geschiedenis, over het heden.
Het verhaal gaat over een calvinist, maar zijn harde vroomheid past meer bij het moderne expressionisme dan bij de piëteit van Calvijn.
Ja, die vroomheid. Ik liet het verhaal lezen aan iemand die thuis is in het calvinisme en die zei me: die Steve Childer, de hoofdpersoon, is helemaal geen calvinist, hij leest geen piëtistische schrijvers uit vroeger eeuwen, maar theologen en filosofen uit zijn eigen tijd. Hij ervaart God in de moderne stad, niet in zijn binnenkamer. Hij moest zelfs weinig hebben van mystiek. En hij beklemtoont helemaal niet de niets-waardigheid van de mens.
Misschien heeft die kenner wel gelijk. Maar ik heb zijn calvinisme willen ontdoen van alle antiquiteit en het een twintigste-eeuws jasje gegeven. Hij is een moderne, geëngageerde hoogleraar, die doceert, leest en schrijft en maatschappelijk betrokken is. Ik moest namelijk een man hebben die leefde en desnoods stierf voor zijn overtuiging, net zoals die oude geuzen. Maar hij was een calvinist en voorzover ik het calvinisme heb begrepen, is die overtuiging sterk op de samenleving gericht. Het roomse geloof was in de kern verstilde mysterie, dat past meer in mijn Zuid-Amerikaanse werk. Calvijn zocht de handeling. God is voor Steve geen statisch gegeven, maar een bewegelijke partner, actief aanwezig in de geschiedenis en in zijn persoonlijk bestaan. Samen maken ze de geschiedenis, God en mens, in een ongelijkwaardige verhouding uiteraard, hij blijft een calvinist, maar dan toch in een relatie.
Zo'n werkelijkheid past beter bij de twintigste eeuw dan het statische wereldbeeld van Calvijns dagen of van de geuzen. ‘De werkelijkheid is iets dat nog vorm moet krijgen, en dat vormgeven is de taak die God de mens geeft’, zegt hij in een interview in het boek. En zijn geloof is een onrustig ding, om met Pascal te spreken. Hij voelt zich gedrongen het te verwerkelijken in zijn bestaan van alledag. Het is een nogal aardse man, het gaat hem niet om de ziel, maar om de daad, niet om de essentie, maar om de existentie. Hij contempleert wel, maar dat is nooit een vervanging van het handelen, meer een voorbereiding erop. Hij ontwijkt bijvoorbeeld het nationaal-socialisme niet, dat in zijn tijd opkomt, behandelt het ook niet theoretisch als een academicus, maar dringt in krantenstukken bij zijn kerk op stellingname aan. Dat vinden z'n geestverwanten heel ongebruikelijk. De kerk begaf zich nooit zo expliciet op politiek terrein. Hij verdedigt zich dan op een manier die op het eerste gezicht vooral van vernuft getuigt: het is niet de kerk die aan politiek doet, maar het nationaal-socialisme dat aan godsdienst doet. Maar achteraf, als die oorlog komt en de bezetting volgt en Nederland gelijkgeschakeld wordt, zien som- | |
| |
migen in dat hij gelijk had: het nationaal-socialisme is niet maar politiek, het is een ideologie, de oorlog is een godsdienstoorlog en als je je niet verweert, ga je ten onder. En dan zijn we weer dicht bij de geuzen.
Zolang het hierover gaat, denk je met een politieke roman te doen te hebben, maar dan gaat ineens een kerkelijk conflict zijn leven beheersen. Zou het niet logischer zijn geweest als hij bijvoorbeeld verzetsstrijder was geworden?
Ik geloof niet dat het zo is. Als je Steve in het begin van het verhaal leert kennen, is hij politiek betrokken, een man van de wereld met een vaste overtuiging, die hem zijn eigen koers doet varen. Maar zijn overtuiging is in laatste instantie niet politiek, maar religieus. Dat zie je heel duidelijk in die passage, waarin hij een verhitte universitaire debatavond over nationaal-socialisme bijwoont en opstaat en over het hakenkruis begint en daar het kruis van het christendom tegenover stelt. In de gloed van zijn woorden glijdt dan als het ware de politieke jas van zijn schouder en zie je in de rook van de zaal tussen die kolkende studentenmassa een religieuze calvinist staan. En als hij die avond naar huis loopt, zegt hij bij zichzelf: ‘Een volk dat Calvijn niet kent, mist erg veel.’ Ik had het gevoel dat ik met een kerkelijk conflict meer mogelijkheden had om te laten zien hoe zo'n overtuiging functioneert. Daarom heb ik er een springerige man van gemaakt. Dan wordt die wisseling van onderwerp aannemelijk. Hij is echt iemand die zich nu hier-, dan daarop gooit. Als een echte hoogbegaafde is hij gauw afgeleid, of, anders gezegd: hij interesseert zich voor te veel zaken. Hij is te ongedurig ook om zijn leven lang met politiek bezig te zijn. In het gesprek met zijn oude leermeester aan dat diner, waar het boek mee opent, blijkt dat ook al. Die man had hem ontdekt, heeft hem gevolgd in zijn studentenjaren, heeft hem carrière zien maken en hoogleraar zien worden en is nu bezorgd dat zijn protégé zijn talent vergooit door van hot naar haar te rennen, nu eens dit aan te pakken en dan weer dat. Steve neemt de raad ter harte, maar desondanks zie je dat dit het patroon van zijn bestaan blijft.
Toch vind ik hem heel het boek door ook bijzonder consistent.
Dat beschouw ik als een compliment. Je probeert altijd een romanfiguur te scheppen die niet eenduidig is, waar ieder het zijne in kan zien, maar die voor niemand ‘af’ is; er moet een raadsel in blijven, iets intrigerends, anders blijf je niet geboeid. Maar in zijn ontwikkeling en verandering moet het toch dezelfde figuur blijven, in al zijn wisselingen toch herkenbaar. En u heeft gelijk: hij is heel consistent in zijn houding en ook in zijn gedrag. Hij komt ten slotte in conflict met zijn kerk, niet omdat er op zijn onderwijs iets aan te merken zou zijn, of op zijn boeken, maar juist vanwege die houding. Hij discussieert eindeloos, zoekt de tegenstelling op, maar klaagt niemand aan om bepaalde opinies, hij wil alleen maar de ruimte hou- | |
| |
den er anders over te denken. Maar die krijgt hij niet van het kerkbestuur en dan zijn de poppen aan het dansen.
Ik zou zeggen: dat krijg je als je aan een academische instelling gaat werken die bestuurd wordt door de kerk. Dat vind je in Nederland niet of nauwelijks.
Ja, dat zou kunnen. Maar in Amerika is die situatie vrij gewoon. Ik heb een zoon die op zo'n kerkelijk bestuurd college zit - en ik hoor daar overigens nooit van conflicten als Steve had.
Goed, laten we verder gaan over de poppen die aan het dansen gingen.
Dat vond ik heel interessant om te beschrijven: de spanning die dan ontstaat tussen individu en gemeenschap. Steve is door en door calvinist, en verknocht aan zijn kerk, maar hij wil niet onder een ander juk van die gemeenschap leven dan dat van de bijbel en de calvinistische confessie alleen. Dit is ook het meest dramatische deel van het boek: zijn vrienden en collega's dringen er dan bijna allen bij hem op aan, iets toe te geven aan het kerkbestuur, iets maar terug te nemen van de harde woorden aan hun adres. En veel mensen beginnen hem lastig te vinden. Maar Steve doet het niet. Hij staat voor zijn zaak en zegt: als ik hier begin met iets toe te geven, is er geen einde aan het soebatten. Zo'n relatie met de kerk wil hij niet en dus trekt hij een streep en pareert vervolgens elk argument en elke aandrang. Het is alles of het is niets bij hem. En dat kan op den duur eigenlijk bijna niemand in zijn omgeving verdragen. ‘Zijn overtuiging,’ zegt een van zijn vrienden, ‘is groter geworden dan hijzelf. Soms als ik hem hoor praten word ik bang, want dan zie ik mijn vriend niet meer tegenover me zitten, maar alleen nog die redenering.’ Hijzelf vindt zijn gedrag volstrekt consistent, terwijl zijn vrienden dat niet zien, die merken vooral de verandering, de verharding in zijn gedrag op. Die collega Ron Saillor bijvoorbeeld, die ineens beseft dat Childers volhardende agitatie onverteerbaar moet zijn voor zijn tegenstanders. En Steve voelt dat de vervreemding zijn vrienden bekruipt. Laten we wachten tot na de oorlog, zeggen ze. Dat moet je net tegen een calvinist zeggen: die lijkt zijn ijzer liefst te smeden in de hitte van een oorlog. Kijk eens naar de geuzen, kijk eens naar de strijd tegen Arminius. Hij houdt voor zijn besef bijna niemand over in dit conflict. Ik bedoel maar: een overtuiging maakt eenzaam, je hoort op een gegeven moment nergens meer echt bij als je daaraan vasthoudt, zelfs niet in die Nederlandse miniatuurwereld.
Dus je houdt het menselijker, aangenamer met wat minder overtuiging?
Nee, dan heb je het boek niet goed gelezen. Want de overtuiging bindt uiteindelijk samen. Maar er is altijd een moment waarop de overtuiging je isoleert van je omgeving. Kijk maar naar Gandhi als hij net in India is, naar Churchill in 1939.
| |
| |
Maar Steve is zo aards als wat, hij vergeestelijkt dit proces niet, hij wordt geen mysticus, versmeltend met God en los van de wereld. Hij verheerlijkt het ook niet als een soort martelaarschap, hij mist zijn vrienden echt. En als er dan één komt aan zijn deur, na een congres, trekt hij hem haast naar binnen, al is het al tegen twaalven: ‘De nacht is lang, de nacht is lang...’, hij zingt het haast van vreugde. Maar hij kan er wel tegen alleen te zijn, juist vanwege zijn overtuiging.
Hij verliest in dit conflict bijna al zijn vrienden, maar hij wint een gemeenschap.
Dat is natuurlijk een aspect in het boek, dat aan de geuzen herinnert. De uitgestotenen, die ten slotte de bres forceren en de helden van het volk worden. Als hij op de aanklacht van revolutionair optreden ten slotte zijn baan verliest, blijkt hij toch veel medestanders te hebben. Niet onder zijn vrienden, die zijn teleurgesteld dat hij zijn talent heeft vergooid en een outcast is geworden. Maar er zijn anderen die zijn ontslag als een signaal hebben opgevat. Ze hadden niet gedacht dat het kerkbestuur zo ver zou gaan, maar nu Childer toch op straat is gezet, verwerpen ze het als corrupt. Hij is geen man met levenslange vriendschappen; dit worden zijn nieuwe vrienden.
De mensen die op hem aantrekken zijn net als de eerste Amerikanen. Ze hadden een bijbel bij zich en zeiden: we beginnen opnieuw. De Pilgrimfathers voeren niet met grote maatschappelijke visioenen naar de nieuwe wereld. Ze hadden niet eerst sociologie gestudeerd. Ze wilden vrijheid om hun godsdienst uit te oefenen zoals zij dat goed achtten en ze wilden ten slotte die vrijheid niet inruilen voor een compromis, niet in Engeland en niet in Nederland. Die overtuiging was hun fundament toen ze in Delfshaven van wal staken, en welke samenleving er uit hun initiatief ontstond hebben ze zelf niet kunnen bevroeden. Zo was het met Childer en zijn vrienden ook. Hij ziet het eerst helemaal niet zitten, een kerkscheuring. Hij had geen plannen voor een nieuwe kerk; hij hield van de oude. Hij voelde zich vooral onteerd.
Dan ontstaat er een nieuwe kerk, waarvan hij niet de spil wil zijn, maar toch eigenlijk wel de spil is.
Veel van die op hem toegestroomde mensen zijn bewonderaars van hem, maar hij is daar eigenlijk blind voor. Hij had gedacht dat de vergetelheid hem wachtte na zijn ontslag, en begrijpt niet waarom al die mensen op hem aantrekken en voor hem in de bres springen. Daarin is hij heel naïef, dat hij niet inziet dat hij met zijn pen en met zijn toespraken velen inspireert. Hij kent zijn eigen talent niet. Dat maakt hem innemender dan iemand die zijn talent eindeloos exploiteert. Maar het heeft ook een negatieve kant, want hij moet leiding geven, maar is helemaal niet geschikt om de spil van een gemeenschap te zijn. Hij weet eigenlijk niet hoe hij de
| |
| |
groep bij elkaar moet houden. Ik heb dat aspect uitgewerkt in de laatste hoofdstukken omdat ik het zo Nederlands vindt: vrijbuiters zonder aanvoerder.
Maar hij is na zijn ontslag toch heel beslist in zijn koers?
Ja, dan voert hij een soort vendetta, dat lijkt meer Italiaans. Zo reageren zijn tegenstanders ook: zijn heftigheid vóór zijn ontslag en zijn tomeloze woede daarna gaat hun morele kader te boven: ze vinden het schandelijk, en alleen daarom al is zijn ontslag in hun ogen gerechtvaardigd.
Maar Steve begrijpt niet dat hij zijn persoonlijke woede over zijn ontslag verkeerd gebruikt. Hij blijft daar maar over schrijven, hij blijft dat conflict uitpluizen. Dat is natuurlijk heel menselijk, maar hij beseft niet dat hij op deze manier zijn gemeenschap met zijn woede injecteert en vrijwel iedere sympathisant die hij elders nog had van hem en van deze hellebaardiers-gemeenschap vervreemdt. Zijn overtuiging is niet veranderd, maar zijn mentale instelling wel. Hij voelt aan zijn water dat hij het morele gelijk aan zijn zijde heeft, maar faalt erin daar munt uit te slaan. Dat past ook helemaal bij de Nederlandse volksaard: de beste idealen, maar niet slagen in de verwerkelijking daarvan.
Aan het slot van het boek komt zijn uitgever bij hem langs en zegt hem dat hij moet ophouden over zijn proces en ontslag en weer moet gaan schrijven als vroeger, inspirerend, visionair. Hij moet weer die calvinist worden midden in de wereld, die hij vroeger was. En zijn reactie is dan: maar dit onrecht moeten de mensen horen, het is een schandaal en dat mag niet verzwegen worden. ‘Twijfel je dan nooit,’ vraagt zijn uitgever. ‘Ja,’ antwoordt Steve dan, ‘maar niet tussen ja en nee.’ Dat is hem ten voeten uit: beslist in zijn overtuiging, maar onhandig; nu moedig, dan terneergeslagen; soms ergerlijk en soms charmant in de vertolking daarvan. Een calvinist, maar dan van vlees en bloed. Hoop ik.
Je schrijft niet meer hoe het met zijn kerk afloopt.
Nee, het ging me om die ene overtuigde man. Ik laat hem onverwacht sterven, want voor mijn gevoel was het verhaal rond. Hoe het afloopt met die gemeenschap laat ik aan de fantasie van de lezer over.
Dr. George Harinck (1958) is wetenschappelijk medewerker en conservator van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden). Tijdens een recent verblijf van een halfjaar aan het Princeton Theological Seminary (usa) deed hij onderzoek naar de academische betrekkingen met Nederland.
|
|