| |
| |
| |
Pieter Nouwen
Nehmet, esset (11), Trinket alle daraus (17)
De gedetailleerde getallensymboliek in Bachs Matteüspassie
Johann Sebastian Bach wordt in Nederland steeds populairder en dit jaar was zijn Matteüspassie bijna een hype: het werk werd honderden keren uitgevoerd en enkele malen uitgezonden op radio en tv, het Kruidvat kon de spotgoedkope cd-boxen met Bachs Passies niet aangesleept krijgen, de eo bracht een speelfilm waarin de Matteüs een hoofdrol speelde, de ncrv kwam op Goede Vrijdag met een Matteüs-project en het halve Kabinet zat die dag weer in Naardens Grote Kerk, waar tegenwoordig kussentjes met het Bach-embleem worden verkocht.
In dit grotendeels geseculariseerde land kent de Bachmode nog een ander verschijnsel: ieder jaar wordt ergens wel weer de discussie gevoerd over de vraag in hoeverre het bij de appreciatie van de Matteüspassie een rol moet spelen dat het hier om een bij uitstek godsdienstig werk gaat. In navolging van Maarten 't Hart zijn er inmiddels heel wat mensen die menen dat die religieuze component op zijn hoogst secundair is; zelfs wordt beweerd dat voor Bach de godsdienst maar van ondergeschikt belang was.
Dit jaar werd die gewrongen discussie onder meer gevoerd in Trouw. De krant gaf ruimte aan uitspraken van Jaap Hillen, de dirigent van een Haags Barokgezelschap dat ook meende te moeten meezwemmen in de stroom Matteüsuitvoeringen. Deze Hillen gooit het over een andere boeg, met de opinie dat Bachs geloof maar van laag allooi was. Hij zegt: ‘Veel koralen hebben draken van teksten. Tegenwoordig vinden we dat gebrabbel. Intelligente mensen halen er hun schouders over op.’ Dat Hillen zich ver boven Bach verheven voelt, blijkt ook uit de volgende opmerking aangaande diens geloof; een religiositeit die dateert ‘van eeuwen her’: ‘Bach was ook maar een kind van zijn tijd.’
Tja. Achterlijke lieden waren dat, toen in de achttiende eeuw.
Aan het eind van het Trouw-artikel wordt gemeld dat meneer Hillen het met zijn mede-geïnterviewde Kees van Houten eens is ‘dat de Matteüs in principe ook door een ongelovige gecomponeerd had kunnen worden’. Het verbaast me dat Van Houten deze opvatting huldigt. Hij is co-auteur van het boek Bach en het getal en schrijver van de overtuigende studie De kruisvorm in de Matthäus-Passion, waarin hij de magistrale, op getalsverhoudingen gebaseerde, hoofdstructuur van het werk blootlegt. Dat een ongelovige een dergelijk concept had kunnen of willen beden- | |
| |
ken, lijkt me onvoorstelbaar en dat zal ik zodadelijk ook zeggen aangaande het onderwerp van dit verhaal: Bachs gedetailleerde getallensymboliek in de Matteüspassie.
Samen met het proefschrift Gods gedachten tellen van de predikant en theoloog Hans Nobel - waarin methodologisch verantwoord wordt aangetoond dat er in het Oude Testament sprake is van hoog ontwikkelde numerieke structuren - waren het vooral Van Houtens boeken die me de afgelopen jaren af en toe aan het tellen hebben gezet in de Matteüspassie. Er bestaat nog veel meer literatuur over Bach en zijn omgaan met getallen, maar die heb ik op een enkel artikel na niet gelezen. Uit de biografie Bach, Leben und Werk van Martin Geck valt op te maken dat er op dit punt enige strijd gaande is tussen de zoekers naar symbolische getallen in Bachs werk en een aantal sceptici. Geck zelf ziet de getallen bij Bach maar als een bijzaak en Christoph Wolff besteedt er in zijn omvangrijke biografie Johann Sebastian Bach, die zich toch concentreert op ‘de geleerde Bach’, zelfs geen enkele aandacht aan.
| |
Tradities
Het toekennen van een mystieke waarde aan getallen is waarschijnlijk zo oud als het mensdom. Hier zal ik alleen kort iets zeggen over tradities inzake getallen en hun betekenissen zoals die in twee encyclopedieën en nog wat andere bronnen worden beschreven en die voor Bach van belang kunnen zijn.
In de op de bijbel gebaseerde christelijke traditie representeert het getal 1 de eenheid van God. De 3 staat voor de goddelijke Drieëenheid, geldt als het ‘eeuwige getal’ dat begin noch einde heeft en functioneert als superlatief: Jesaja prijst God met een driewerf ‘heilig’, een belangrijk offer wordt drie maal gebracht en drievoudige vloeken of zegenformules zijn bijzonder krachtig. De 4 is het getal van de vier windrichtingen en later ook van de vier seizoenen en de vier elementen.
Het getal 7 duidt op de scheppingsmacht van God, die in zeven dagen de totaliteit van de wereld schiep. Misschien is het daarom ook het getal van de volheid: zeventig maal zevenmaal moet worden vergeven, de zevende dag is de grootste van alle dagen, de zevende hemel is de hoogste hemel. Het Evangelie naar Johannes is vervuld van zeventallen, net als het bijbelboek Openbaringen. Geck meldt dat Bach een boek bezat waarin de getallen in de Apokalyps worden verklaard en het feit dat zijn voornaam Johann was, kan voor een bijzondere affiniteit met Johannes hebben gezorgd. Hoe dit ook zij: de 7 gaat in het hier volgende verhaal een belangrijke plaats innemen.
Dat geldt ook voor de 11, hoewel die in de encyclopedieën niet wordt genoemd. Dat is weer wel het geval met de 12, die verwijst naar de twaalf stammen Israëls, naar de twaalf apostelen en later naar de christelijke geloofsgemeenschap.
| |
| |
Getallen en proporties vormen ook belangrijke aspecten van de neoplatonistische traditie die, door Augustinus en Boethius met het christendom verbonden, van diepgaande invloed is geweest op de Europese wetenschappen en kunsten. Naar mijn mening is het werk van vier van de allergrootste kunstenaars doordesemd van een neo-platonistisch wereldbeeld: William Shakespeare, Andrea Palladio, Johannes Vermeer en Johann Sebastian Bach. Waarschijnlijk is Bach de laatste belangrijke maker geweest die zich heeft laten leiden door het grootse concept van de harmonia mundi, dat is gebaseerd op de pythagoreïsche muzikale proporties en op de binnen de neoplatonistische traditie veelvuldig aangehaalde gedachte uit het Boek der Wijsheid van Salomo, dat de Schepper alles naar maat, getal en gewicht heeft geordend.
Onder invloed van het neoplatonisme zijn symbolische getallen al sinds de vroege middeleeuwen in muziek verwerkt. In de vocale, polyfone composities uit de renaissance neemt een op de tekst betrokken getallensymboliek een belangrijke plaats in: bekende componisten als Dufay, Obrecht, Ockeghem, Josquin en Palestrina werkten er uitvoerig mee.
In de barok had onder meer de astronoom Johannes Kepler, met zijn gereviseerde theorie aangaande de harmonie der sferen, aanzienlijke invloed op de muziek. Het is bekend dat Bach polyfone werken van renaissancistische voorgangers onder ogen heeft gehad en het is zeer waarschijnlijk dat hij Keplers Harmonices mundi Libri v heeft gelezen. In zijn biografie haalt Wolff iemand aan die net als Bach lid was van de ‘Societät der musicalischen Wissenschaften’ in Leipzig en wel met de volgende woorden: ‘Gott is ein harmonisches Wesen. Alle Harmonie rühret von seiner weisen Ordnung und Einrichtung her.’
Alleen al dit zeer vluchtige overzicht van de christelijke, neo-platonistische en muzikale tradities inzake het gebruik van getallensymboliek en van de manieren waarop Bach daarmee in aanraking is, of kan zijn, gekomen, laat zien dat deze tradities tot zijn gedachtenwereld moeten hebben behoord. Maar afgezien van zijn muziek zijn er geen directe aanwijzingen dat hij met symbolische getallen heeft gewerkt, behalve misschien het getal 84 dat staat genoteerd naast het Patrem omnipotentem in de Hohe Messe en dat erop wijst dat deze fuga 84 (7 × 12) maten telt.
| |
Conclusies
De laatste weken heb ik frequenter en intensiever dan ooit tevoren gezocht naar symbolische getallen in de Matteüspassie en dan uitsluitend in de muziek voor vier Christusteksten. Dit kleine onderzoek heeft geleid tot de resultaten die ik hier mag presenteren.
| |
| |
Op grond van deze resultaten moet je concluderen dat Bachs muziek voor de vier Christusteksten gedetailleerd uitgewerkte getalsstructuren laat zien. Dat deze muziek op verheven momenten - en dan in het bijzonder in de Avondmaalsteksten en de ‘Eli’-passage - een grote getallendichtheid toont en dat met getallen wordt verwezen naar de leeftijd van Jezus, naar de tekst van belangrijke Christuswoorden en naar psalmen, laat ik gelden als belangrijke indicaties, c.q. bewijzen, dat Bachs getalsstructuren refereren aan de Heer.
Op grond hiervan kan worden aangenomen, c.q. vastgesteld, dat Bach op een aantal plaatsen de noten opschreef díe hij schreef, en geen andere, teneinde daarmee in staat te zijn de gewenste symbolische getallen te genereren. Dit betekent dat het verloop van zijn muziek op die plaatsen noot voor noot mee werd bepaald door de getallen waarmee hij God wilde eren.
De eindconclusie is dat de godsdienstige getallensymboliek voor Bach geen bijzaak was: tussen zijn geloof en zijn muziek bestaat een direct verband, dat wordt gelegd door de symbolische getallen. Zijn geloof en zijn muziek waren voor Bach de keerzijden van dezelfde kostbare medaille. De Matteüspassie had nooit door een ongelovige kunnen worden gecomponeerd.
Mijn bevindingen heb ik zo nuchter mogelijk opgeschreven om het verhaal zo duidelijk mogelijk te houden en niet omdat ik geen bewondering zou hebben voor hetgeen Bach heeft gemaakt. In tegenstelling tot figuren als Hillen beschouw ik hem als een van de weinige mensen die de kwalificatie ‘genie’ verdienen en doe dat na de vondsten die ik heb gedaan nog meer dan daarvoor. Dat Bach in staat was met zijn noten zo'n dicht weefsel aan symbolische getallen voort te brengen zonder dat zijn muziek ook maar ergens geforceerd aandoet, grenst aan het ongelofelijke. Maar ik voel er eigenlijk meer voor de zaak om te draaien: dat de Matteüspassie klinkt zoals zij klinkt en daardoor telkens weer op zo veel mensen zo'n diepe indruk vermag te maken, komt doordat haar noten zodanig zijn gekozen dat hun aantallen en namen eer betuigen aan de Allerhoogste. Bach was geen genie ondanks zijn geloof, maar zijn werk was geniaal mede dankzij dat geloof.
De muziek voor de vier Christusteksten heb ik, op de ‘Eli’-passage na, nog niet compleet onderzocht. Samen met mijn echtgenote hoop ik alle muziek voor deze teksten uitvoerig te analyseren; de resultaten van deze vier steekproeven geven daartoe meer dan voldoende aanleiding. Dat ik de redactie van Liter heb gevraagd deze voorlopige resultaten te publiceren, komt omdat ik het jammer zou vinden dat ze verloren zouden gaan als ik onder de spreekwoordelijke tram mocht komen.
De premissen waarmee ik zodadelijk begin, heb ik niet allemaal zelf bedacht. Ze zijn deels afkomstig uit andere literatuur, die in mijn geval dus hoofdzakelijk bestaat uit de twee boeken van Kees van Houten. Voor hem zijn veel van deze vooron- | |
| |
derstellingen terecht allang bewezen feiten. Maar omdat ik bij het schrijven van de hier volgende tekst een sceptische lezer voor ogen wilde houden, heb ik het toch over premissen. Ze zullen hun waarde zo veel mogelijk binnen het kader van dit verhaal moeten bewijzen naarmate de hoeveelheid resultaten die ze opleveren toeneemt en, naar ik hoop, overtuigender wordt.
| |
De premissen
De eerste premisse is dat Bach niet alleen symbolische getallen verwerkte in aantallen noten, maten en delen in een werk of in fragmenten daarvan, maar die getallen ook weergaf met behulp van de namen van de noten.
Dat laatste was mogelijk omdat hij - tweede premisse - de letters van het alfabet elk een getal had gegeven, van 1 voor de A tot en met 24 voor de Z. Hij gebruikte het Latijnse alfabet, dus kregen de I en de J beide een 9 en de U en de V beide 20. Vandaar dat het totaal aantal letters niet op 26 maar op 24 uitkomt.
In het Duits worden acht noten met één letter aangeduid: A, B, C, D, E, F, G, H, waarbij de B staat voor onze Bes en de H voor onze B. Uitgaande van het alfabetische getallensysteem hebben deze notennamen de letterwaarden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, waarbij als derde premisse wordt aangenomen dat Bach dezelfde waarden gaf aan verhoogde noten als Cis of Dis en aan verlaagde noten als Es of Ges. (Omdat ik de notennamen in dit stuk niet aanhaal om er melodieën mee aan te duiden maar om er telwerk aan te verrichten, schrijf ik ze voor de duidelijkheid allemaal met kapitalen.)
Het wordt niet betwijfeld dat Bach zijn naam omzette in noten; het muzikale motief B, A, C, H en omzettingen daarvan komen veelvuldig in zijn werk voor. Het is aardig je af te vragen hoeveel meer componisten iets dergelijks met hun naam konden of kunnen doen en in hoeverre Bach dit gegeven heeft gezien als een bijzondere reden om zijn muziek te voorzien van symbolen. Een beroemd voorbeeld waarin het bach-motief voorkomt is de onvoltooide Fuga a 3 Soggetti, die door deze wel en door gene niet tot de Kunst der Fuge wordt gerekend.
Ook vertaalde Bach de vier letters van zijn achternaam in de getallen 2, 1, 3 en 8, waarvan de optelsom 14 oplevert, en ‘J.S. Bach’ in de getallen 9, 18, 2, 1 ,3, 8, die opgeteld op 41 uitkomen. Met 14 of 41 noten of maten toonde hij veelvuldig zijn betrokkenheid bij een muzikaal fragment of plaatste hij zijn signatuur. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het orgelkoraal Vor deinen Thron, waarvan de eerste zin 14 noten krijgt en het hele koraal 41 noten.
Het feit dat Bach de getallen die bij de letters van zijn naam horen in opgetelde vorm gebruikte, leidt tot de vierde premisse: dat hij ook de getallen optelde van de letters van andere woorden. Deze premisse wordt ondersteund door de volgende vondst die ik in de Matteüspassie heb mogen doen en in mijn boek Het negende uur heb verwerkt.
| |
| |
De letters van de tekst die wordt gezongen door de wachters bij het kruis, ‘Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen’, laten zich als volgt uittellen: ‘Wahrlich’ is 21 + 1 + 8 + 17 + 11 + 9 + 3 + 8 = 78, ‘dieser’ komt uit op 58, ‘ist’ op 46 enzovoort. De optelling van de uitkomsten van deze woorden - de eerste geloofsbelijdenis uit de geschiedenis - laat de uitkomst zien voor de hele zin: 391. En 3 + 9 + 1 = 13, een getal dat niet alleen kan staan voor Jezus en de twaalf apostelen of de Heer en zijn geloofsgemeenschap, maar dat ook de optelsom is van zowel het woord ‘Kreuz’ als van ‘Menschen Sohn’.
Dat het door de tekst gegenereerde getal 13 voor de componist betekenis had, blijkt uit hetgeen hij met de bijbehorende muziek doet. De zin ‘Wahrlich, dieser ist Gottes Sohn gewesen’ is vierstemmig gezet, wat normaal gesproken voor vier tekstregels met een letterwaarde van 4 × 13 = 52 zou zorgen. Maar Bach laat de tenoren twéé keer ‘Wahrlich’ zingen, een woord dat het getal 78 vormt. Waarom zou hij dat hebben gedaan? Omdat 7 + 8 gelijk is aan 15 dat, opgeteld bij de 52 die hij al had, de uitkomst 67 oplevert. En 6 + 7 = 13.
Dat Bach de vier zangstemmen in totaal 67 noten meegeeft, zodat die ook op 6 + 7 = 13 uitkomen, maakt de kans gering dat hier van toeval sprake is. Tot slot betuigde hij met de 14 noten in de basstem zijn persoonlijke instemming met deze dubbel benadrukte geloofsbelijdenis.
De vijfde premisse is dat wanneer de uitkomsten van optellingen twee getallen opleveren, die twee getallen nóg een keer kunnen worden opgeteld. Dan geldt in het zojuist genoemde geval niet alleen 391 is 3 + 9 + 1 = 13, maar ook de eindtelling: 13 is 1 + 3 = 4. Hier zou het getal 4 kunnen refereren aan de vier uiteinden van het kruis die, doorgetrokken naar de vier windrichtingen, de wereld omspannen.
Zoals later zal blijken, schuilt er in het toestaan van eindtellingen een gevaar: daar kunnen zo veel ‘mooie’ uitkomsten uitrollen dat ze hun significantie verliezen. Ik zal van dergelijke tellingen dan ook slechts in beperkte mate gebruik maken.
Dat Bach ook heeft gewerkt met vermenigvuldigingen, productvormen en het ontbinden in factoren van getallen vormt de zesde premisse, met daarbij de aantekening dat ook bij deze bewerkingen het zojuist genoemde gevaar bestaat en ze dus voorzichtig dienen te worden toegepast. Vermenigvuldigingen als 30 × 17 = 510 en 4 × 11 = 44 benadrukken het belang van het vermenigvuldigde getal. Er is één productvorm die voor het verhaal van bijzonder belang is: die van 17 als 1 × 7 (en van de 117 als 1 × 1 × 7).
Op de bladzijden 33 en 34 van Het negende uur komt een passage voor waarin Bach met getallen verwijst naar de nummers van drie psalmen. Die passage is ontleend aan het tekstboek bij de tweede opname van de Matteüspassie onder Nikolaus Har- | |
| |
noncourt, waarin hij schrijft dat de componist in het aardbevingsfragment ‘Und siehe da, der Vorhang im Tempel [...] die da schliefen’ met de aantallen tweeëndertigste noten in de basso continuo refereert aan de psalmen 18, 68 en 104, die alle drie melding maken van aardschokken.
Bij het schrijven van mijn boek heb ik vertrouwd op de autoriteit van de dirigent en Bachkenner en zijn bewering niet gecontroleerd. Inmiddels ben ik erop gewezen dat zijn constatering niet (helemaal) lijkt te kloppen. Desondanks heeft Harnoncourts opmerking geleid tot de ontdekking van twee andere, naar mijn mening prachtige, referenties aan psalmen in de Matteüspassie.
| |
Een eerste uitkomst
De premissen die ik zojuist heb genoemd en geadstrueerd, spelen alle zes een rol in de nieuwe vondsten die ik sinds tweede Paasdag met betrekking tot de getallensymboliek in de Matteüs meen te hebben gedaan. Het is mogelijk dat deze voorbeelden van Bachs werkwijze, net als dat van het ‘Wahrlich’, al eerder zijn ontdekt, maar daarvan ben ik niet op de hoogte.
De vondsten zijn niet gebaseerd op een strikte methode; veeleer zijn ze het resultaat van een wisselwerking tussen de genoemde premissen en het groeiende aantal significante resultaten, enige intuïtie en ‘trial and error’. Dat ik - na een kleine aanloop - bij de beschrijving ervan stapsgewijs te werk ga, is gebeurd om de zaak zo helder mogelijk weer te geven. Maar dit verhaal blijft slechts het begin van een ontdekkingsreis die nog heel lang belooft te worden. En uitgaande van wat ik tot nu toe heb ervaren, zal de reis waarschijnlijk ook een grillig verloop krijgen. Eerdere interpretaties en conclusies zullen geregeld moeten worden aangevuld of plaats dienen te maken voor nieuwe gezichtspunten.
De aanleiding voor mijn kleine onderzoek was een gesprek in familiekring over de vraag waarom de ‘Eli’-passage zo moeilijk is na te zingen. Toen ik die passage vervolgens ging bekijken in de partituur van Bärenreiter viel me iets op. Het fragment bestaat uit de volgende drie zinnen, waarvan de eerste door de Christuspartij wordt gezongen en de volgende twee door de Evangelist (een streepje achter een klinker betekent dat deze twee noten krijgt):
(1) | E-li, E-li, lama, lama, a-sabthani? |
(2) | Das ist: |
(3) | Mei-n Gott, mei-n Gott, waru-m hast du mi-ch verlassen? |
De melodieën van (1) en (3) zijn identiek, behalve dat de laatste een kwart hoger begint. Hoewel? Zijn ze helemaal hetzelfde? Nee, want waar de Christus in (1) het eer- | |
| |
ste ‘lama’ op twee noten zingt, zingt de Evangelist in (3) op dezelfde plaats in de melodie niet ‘warum’ op twee noten, maar ‘waru-m’ op drie noten. Waarom?
In de wetenschap dat Bach nooit iets ‘zo maar’ deed en aangespoord door de opmerking van mijn vrouw Tine - die zich als musicologe uitvoerig in de Matteüs heeft verdiept - dat een zo belangrijke passage als het ‘Eli’ wel eens een hoge symbooldichtheid zou kunnen hebben, ging ik kijken of ik een antwoord op die vraag zou kunnen vinden. Dat was snel gebeurd.
Het blijkt dat (1) 15 noten telt, (2) heeft er 2 en (3) telt er dankzij dat ‘waru-m’ geen 15 maar 16. En 15 + 2 + 16 levert 33 op. Dat je dit getal hier mag interpreteren als de leeftijd waarop Jezus stierf, lijkt me niet ver gezocht.
Na deze vondst ging ik meer dingen tellen, niet alleen in de muziek voor de ‘Eli’-passage, maar ook in die voor een andere belangrijke Christustekst waaromheen je veel getallensymboliek zou mogen verwachten: in de Avondmaalsteksten. Teneinde een indicatie te krijgen of de gevonden symboliek misschien wel in alle Christusteksten zou voorkomen, heb er daarvan nog twee bekeken.
Telkens zorgden de rekensommen voor fascinerende uitkomsten, dus moest er iets aan de hand zijn. De vraag was alleen wat de sleutel zou kunnen zijn tot de betekenis van die uitkomsten. Ik meen die sleutel voor de Christuspassages te hebben gevonden; een sleutel die voor hetgeen hier verder volgt de zevende premisse is.
| |
De sleutel
Op de titelpagina van het manuscript van de Matteüspassie dat Bach in 1736 vervaardigde, noemt hij het werk aldus:
(1) Passio Domini nostri J.C. secundum Evangelistam Matthaeum
Bovenaan de pagina waarop de muziek begint, heeft hij geschreven:
(2) Passio D.N.J.C. secundum Matthaeum
Waarom, zo vroeg ik me af, heeft Bach het werk twee titels gegeven en die op deze manieren geformuleerd, met die curieuze initialen ‘J.C.’ in (1) en ‘D.N.J.C.’ in (2)? Er zijn veel andere titels te bedenken - Duitse bijvoorbeeld - en het zou voor de hand hebben gelegen indien hij de naam van de Hoofdpersoon van het Lijdensverhaal voluit had genoemd. Verder deden de titels me denken aan de teksten die in Bach en het getal als sleutel voor de getallensymboliek in het hele oeuvre van Bach worden beschouwd, want ook daarin komen initialen voor. Mijn vraag en mijn associatie vormden voldoende aanleiding om de woorden en de initialen waaruit de
| |
| |
twee titels zijn samengesteld, te voorzien van de bijbehorende getallen.
Toen ik de letters van titel (1) uittelde op de manier waarop ik dat eerder met de tekst van het ‘Wahrlich’ had gedaan, leidde dat tot de einduitkomst 551. De optelsom daarvan komt met 5 + 5 + 1 uit op 11. Titel (2) blijkt met 2 + 9 + 6 het getal 17 op te leveren. De 11 en de 17 - die bestaat uit de productvorm 1 × 7 - en de 7 zelf hebben bijzondere betekenissen, zoals meteen hieronder zal blijken. En ze spelen onmiskenbare hoofdrollen in de vier onderzochte passages, met de 9 in een stevige bijrol.
Het tellen van de woorden ‘Domini’, ‘nostri’, Jesu' en ‘Christi’ in titel (1), van hun afkortingen ‘D’, ‘N’, ‘J’, ‘C’ in (2) en van hun verschillende combinaties leveren de volgende getallen op (tussen haakjes staan de eindtellingen):
Domini |
61 = 7 |
D |
4 |
nostri |
90 = 9 |
N |
13 (4) |
Domini nostri |
151 = 7 ( 1 × 3 × 17) |
D N |
17 (8) |
Jesu |
52 = 7 |
J |
9 |
Christi |
83 = 11 |
C |
3 |
Jesu Christi |
135 = 9 |
J C |
12 (3) |
Domini nostri |
|
D N J C |
29 (11) |
Jesu Christi |
286 = 7 |
|
Nogal speculatief, maar zoals zal blijken misschien niet helemaal ten onrechte, kun je hier nog de woorden ‘Herr’ (47 = 11) en ‘Herrgott’ (106 = 7) aan toevoegen.
Een rubricering naar oplopende getallen (met tussen haakjes de twee toegevoegde woorden bij hun eindtellingen) levert het volgende beeld op:
3 = C, J C |
4 = D, N |
7 = Domini, Domini nostri, Jesu, Domini nostri Jesu Christi, (Herrgott) |
8 = D N |
9 = Jesu Christi, J, nostri |
11 = Christi, D N J C, (Herr) |
12 = J C |
13 = N |
17 = D N |
29 = D N J C |
| |
| |
| |
De Avondmaalsteksten
Laten we nu dan met deze sleutelgetallen bij de hand gaan kijken naar de muziek die Bach voor de Avondmaalsteksten heeft gecomponeerd. Deze is genoteerd op vijf balken: een voor de stem van de Christuspartij, drie voor de strijkers die de stem voorzien van een ‘stralenkrans’ - eerste viool, tweede viool en altviool - en een voor de basso continuo.
De eerste tekst voor de Christuspartij luidt: ‘Nehmet, esset, das ist mein Leib’. Dan zingt de Evangelist: ‘Und er nahm den Kelch und dankete, gab ihnen den und sprach.’ Laat ik hier alvast opmerken dat deze tekst wordt gezongen op 17 noten. Daarna volgt de tweede Christustekst: ‘Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments, welches vergossen wird für viele zur Vergebung der Sünden. Ich sage euch: Ich werde von nun an nicht mehr von diesem Gewächs des Weinstocks trinken bis an den Tag, da ichs neu trinken werde mit euch in meines Vaters Reich.’
Het muziekfragment met de eerste Christustekst, fragment (1), beslaat 2 maten en het fragment met de tweede Christustekst, fragment (2), strekt zich uit over 15 maten. Dat zijn samen 17 maten.
De aantallen noten plus hun eindtellingen in fragment (1), fragment (2) en in (1) plus (2) leveren het volgende beeld op:
Tabel i
| |
| |
Hier staan heel wat getallen die ook uit de sleutel zijn te halen, maar in hoeverre je bijvoorbeeld het voorkomen van de getallen 3 (‘C’, ‘J C’), 4 (‘D’, ‘N’), 8 (‘D N’) en 12 (‘J C’) significant mag noemen, laat ik graag over aan het oordeel van de lezer. Indien deze sceptisch is, zou hij kunnen zeggen dat een sleutel waarin maar liefst tien (plus twee toegevoegde) getallen betekenis hebben al snel tot resultaten zal leiden. En dat is ook zo: als je de eindtellingen uitrekent van de cijfers van de getallen 1 tot en met 200, dan blijkt ongeveer driekwart daarvan in de sleutel voor te komen. Teneinde het risico te worden beschuldigd van fantasierijk interpreteren zo klein mogelijk te maken, zal ik hier enkel de vet gedrukte getallen in beschouwing nemen.
Het aantal noten van de Christuspartij in (1) is 11 (‘Christi’, ‘D N J C’, ‘Herr’). In (2) is dat aantal 106 (‘Herrgott’), dat de eindtelling heeft van 7 (‘Domini’, ‘Domini nostri’, ‘Jesu’, ‘Domini nostri Jesu Christi’, ‘Herrgott’). De optelling van (1) plus (2) zorgt voor 117 (17 staat voor ‘D N’). De eindtelling van 117 is 9 (‘Jesu Christi’, ‘J’).
Het aantal noten van de strijkers en de continuo in (1) is 29 (‘D N J C’), met als eindtelling 11.
De continuo van (2) komt uit op 117 (9). Het totaal aantal noten van (2) is 470: dat is 10 × 47 (‘Herr’). De eindtelling van 47 is 11. De 47 komt terug in de noten voor de strijkers; de 11 in die voor de stem en de strijkers.
En dan misschien wel het boeiendste resultaat van het noten tellen: het totaal aantal noten van (1) plus (2) bedraagt 510, wat gelijk is aan 30 × 17.
Maar het verhaal wordt pas echt fascinerend als je in beide fragmenten gaat kijken naar de letterwaarden van de notennamen voor de zangstem. De tekst van (1), ‘Nehmet, esset, das ist mein Leib’, wordt gezongen op de noten A, Bes, C, D, C, D, G, C, C, Bes, A. De optelling van hun waarden levert dezelfde uitkomst op als de optelling van het aantal noten in de ‘Eli’-passage: 1 + 2 + 3 + 4 + 3 + 4 + 7 + 3 + 3 + 2 + 1 = 33, dat ook nog eens 3 × 11 is.
Het optellen van de letterwaarden (3, 3, 2, 1) van de laatste vier notennamen (C, C, Bes, A) van (1), die voor ‘das ist mein Leib’, bieden de uitkomst 9 (‘Jesu Christi’, ‘J’).
| |
| |
De 9 komt terug in de waarden van de noten waarop het eerste deel van (2), ‘Trinket alle daraus; das ist mein Blut’, wordt gezongen: hun optelling levert 90 (10 × 9) op.
De letterwaarden (3, 5, 7, 2) van de notennamen (C, E, G, Bes) voor ‘das ist mein Blut’ komen uit op 17 (‘D N’ en als 1 × 7 ‘Domini’, ‘Domini nostri’, ‘Jesu’, ‘Domini nostri Jesu Christi’, ‘Herrgott’). De waarden voor ‘Das ist mein Blut des neuen Testaments’ zorgen voor 44 (4 × 11). De waarden van de notennamen voor de zin ‘Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments’ hebben 117 (9) als som. De waarden van de namen van de gezongen noten van het hele fragment (2) - die voor ‘Trinket alle daraus [...] meines Vaters Reich’ - zorgen voor het getal 494, ofwel 4 + 9 + 4 = 17!
En dan nu het slotakkoord van al dit rekenen, dat laat zien dat in ieder geval twee getallen uit de sleutel direct zijn betrokken op de tekst van de Christuspartij. Zoals we hebben gezien, levert het optellen van de letterwaarden van de vier notennamen waarop de tekst ‘das ist mein Leib’ wordt gezongen de uitkomst 9 op. Welnu: de waarden van de letters van de tekst ‘das ist mein Leib’ brengen samen ook een 9 voort: de uitkomst van de optelsom van 4, 1, 18 en 9, 18, 19 en 12, 5, 9, 13 en 11, 5, 9, 2 is 135 = 9.
Het optellen van de letterwaarden van de vier notennamen waarop de tekst ‘das ist mein Blut’ wordt gezongen, zorgt voor de uitkomst 17, of 1 × 7. De waarden van de letters van de tekst ‘das ist mein Blut’ laten samen ook een 7 zien: als je 4, 1, 18, en 9, 18, 19 en 12, 5, 9, 13 en 2, 11, 20, 19 optelt is de uitkomst 160 = 7.
| |
17 en 11
Hoewel hiermee nog lang niet alles is gezegd over de getallen in de muziek voor de Avondmaalsteksten, is het volgens mij meer dan genoeg om te mogen beweren dat Bach hier niet alleen uitvoerig gebruik maakt van getallensymboliek, maar ook dat deze symboliek van godsdienstige aard is. De 17 - met zijn productvorm 1 × 7 - speelt een hoofdrol, met de 11 als goede tweede. En het zijn juist de 17 en de 11 die voortkomen uit de tellingen van de letters van respectievelijk Passio D.N.J.C. secundum Matthaeum en Passio Domini nostri J.C. secundum Evangelistam Matthaeum. Verder is er sprake van een aanzienlijke bijrol voor de 9.
De 7 is niet alleen het getal dat door de traditie van groot belang wordt geacht, maar is ook het enige dat in de sleutel vier betekenissen krijgt: ‘Domini’, ‘Domini nostri’, ‘Jesu’ en ‘Domini nostri Jesu Christi’. Verder staat het voor ‘Herrgott’. Je kunt je voorstellen dat het feit dat juist de 7 al deze namen voor de Heer - en ook nog de naam ‘Jesus’ - representeert, voor Bach meer dan een toevalligheid moet zijn geweest.
De 11 heeft in de sleutel de betekenissen ‘Christi’ en ‘D N J C’ en vertegenwoordigt het toegevoegde woord ‘Herr’. De 11 is ook het getal voor ‘Jesus Christus’ en in
| |
| |
De kruisvorm in de Matthäus-Passion wijst Van Houten erop dat het Lijdensverhaal 22 (2 × 11) Christusteksten telt. (Dat de 11 en de 17 ook nog op een heel andere, en zeer waarschijnlijk hoogst relevante, manier kunnen worden geduid, meld ik in een naschrift bij dit stuk.)
Ten overvloede hier nog eens een samenvatting van de vijftien manieren waarop de getallen 117, 17 en 7 en de zeven manieren waarop de 11 in de onderzochte muziek van - en één keer tussen - de twee fragmenten voorkomen.
De 117 treedt twee keer op in:
|
Het aantal noten voor de Christuspartij in (1) plus (2) |
Het aantal noten in de basso continuo van (2) |
De 17 komt zes keer voor als:
|
Het aantal maten van (1) plus (2) |
Het aantal noten voor de verbindende tekst van de Evangelist |
Het totaal aantal noten van (1) plus (2) |
De letterwaarden van de notennamen voor ‘das ist mein Blut’ |
De letterwaarden van de notennamen voor ‘Trinket alle daraus; das ist mein Blut des neuen Testaments’ |
De letterwaarden van de notennamen voor ‘Trinket alle daraus [...] meines Vaters Reich’. |
De 7 verschijnt zeven keer in:
|
Het aantal noten voor de eerste viool in (1) |
Het aantal noten voor de altviool in (1) |
Het aantal noten voor de Christuspartij in (2) |
Het aantal noten voor de altviool in (2) in de eindtelling |
Het aantal noten voor de altviool in (2) als 11 × 7 |
Het aantal noten voor de eerste viool in (1) plus (2) |
Het aantal noten voor de tweede viool in (1) plus (2) |
De 11 komt zeven keer voor als:
|
Het aantal noten voor de Christuspartij in (1) |
Het aantal noten voor strijkers en continuo in (1) |
Het aantal noten voor de zangstem en de strijkers in (2) |
Het aantal noten voor de altviool in (2) als 11 × 7 |
Het totaal aantal noten in (2) |
De letterwaarden van de notennamen voor ‘Nehmet, esset, das ist mein Leib’ |
| |
| |
De letterwaarden van de notennamen voor ‘Das ist mein Blut des neuen Testaments’. |
| |
Nog twee Christusteksten
Voordat de ‘Eli’-passage onder de loep wordt gehouden, hier eerst nog enige resultaten die het bekijken van de muziek voor twee andere Christusteksten in de Matteüs hebben opgeleverd. Net als bij de Avondmaalsteksten is zij ook in deze fragmenten genoteerd op vijf balken; een voor de zangstem, drie voor de strijkers en een voor de basso continuo. Fragment nummer één betreft de eerste tekst van de Christuspartij in de Passie: ‘Ihr wisset daß nach zweien Tagen Ostern wird, und des Menschen Sohn wird überantwortet werden, daß er gekreuziget werde.’
De zangstem telt 44 (4 × 11) noten. De eerste viool heeft er 11, de tweede 14 (2 × 7 en het getal voor ‘Bach’) en de altviool 9. De strijkers samen spelen 34 (2 × 17) (7) noten. Het totaal aantal noten komt uit op 86 = 14 (2 × 7 en ‘Bach’).
De letterwaarden van de namen van de noten voor de zangstem leveren het getal 204 op en dat is 12 × 17. De woorden ‘Menschen Sohn’ worden gezongen op E, A en E, die zich met 5 + 1 + 5 laten optellen tot 11.
Het tweede fragment betreft Jezus' tekst bij Kajafas: ‘Du sagest's. Doch sage ich euch: Von nun an wirds geschehen, daß ihr sehen werdet des Menschen Sohn sitzen zur Rechten der Kraft und kommen in den Wolken des Himmels.’
De stem zingt 47 noten (11 en het getal voor ‘Herr’). De eerste violen spelen er 41 (‘J.S. Bach’) en de tweede 38 (11). Het totaal aantal noten is 173 (11).
De letterwaarden van de notennamen voor de zangstem laten zich optellen tot 254 (11). In dit fragment worden de woorden ‘Menschen Sohn’ gezongen op A, Fis en Dis, die met 1 + 6 + 4 ook uitkomen op 11. De waarden van de noten voor de woorden ‘Rechten der Kraft’ geven de uitkomst 29 (11 en het getal voor ‘D N J C’).
Het veelvuldig voorkomen van de 11 in deze twee fragmenten behoeft, dunkt me, geen commentaar. De 44 (4 × 11) trad ook op in de muziek voor de Avondmaalstekst, net als de 29 (11). Frappant zijn verder de 204 als 12 × 17 en het twee keer optreden van de 11 als letterwaarde van de notennamen voor ‘Menschen Sohn’.
| |
De ‘Eli’-passage
Nu dan de passage waarmee dit kleine onderzoek is begonnen: de laatste woorden van Christus voor Zijn dood aan het kruis. Bij deze woorden laat Bach de stralenkrans van strijkers achterwege; de tekst wordt enkel ondersteund door de basso continuo. De veronderstelling dat deze ‘Eli’-passage rijk zou zijn aan getallensymboliek wordt met kracht bevestigd.
Het fragment bestaat uit de al eerder genoemde drie zinnen, waarvan de eerste door de Christuspartij wordt gezongen en de volgende twee door de Evangelist. Het
| |
| |
eerste en het tweede ‘Eli’ krijgen 3 (‘C, ‘J C’) en 3 noten, het ‘lama, lama asabthani’ krijgt er 9, het ‘Das ist’ 2 en het ‘Mein Gott, mein Gott, warum hast du mich verlassen?’ komt uit op 16 noten. Dat zijn samen, zoals we hebben gezien, 33 (3 × 11) noten. Voor de continuo heeft Bach 9 noten opgeschreven.
De letterwaarden voor de namen van de gezongen noten bieden de volgende uitkomsten:
Tabel ii
De enige getallen uit deze tabel die géén relatie hebben met de sleutel, de leeftijd van Jezus of de naam ‘Bach’ zijn de 15 en de 26 bij de Evangelist. Heel opvallend is de 51 (3 × 17); een vergelijkbare ontbinding in factoren zit in het totaal aantal noten van de muziek voor de Avondmaalsteksten: 510 (30 × 17). De 29 (11) komt ook voor in fragment (1) van de Avondmaalsteksten en in het Kajafasfragment. Verder wil ik in herinnering brengen dat de 13 die het eerste ‘Eli’ oplevert de telling is van de woorden ‘Kreuz’ en ‘Menschen Sohn’. De 22 kan, behalve dat het 2 × 11 is, ook een aanduiding zijn dat het hier gaat om de tweeëntwintigste en laatste Christustekst van het Lijdensverhaal. En dan is er nog de al genoemde 133.
Nu de allerlaatste rekensommen van dit verhaal: het combineren van de letterwaarden voor de namen van de gezongen noten met de waarden van de noten die Bach voor de continuo heeft genoteerd. Dat levert het volgende resultaat op:
| |
| |
Tabel iii
Een 14 voor ‘Bach’, een 12 voor ‘J C’, een 17 en een 7 voor respectievelijk ‘D N’ en ‘Domini’, ‘Domini nostri’, ‘Jesu’, ‘Domini nostri Jesu Christi’ en ‘Herrgott’ en een 68 als 4 × 17: Johann Sebastian Bach stelt ons weer niet teleur. Ook in deze korte, maar zo belangrijke ‘Eli’-passage is al zijn muziek doortrokken van getallensymboliek. Met zijn getallen onderschreef Bach de gedachte die hem bij het componeren van al zijn werken dreef; een gedachte die hij onder die werken vaak weergaf met de woorden ‘Soli Deo Gloria’.
| |
De stem des Heren
En er is nog iets. In tabel ii zijn de 22 en de 29 vet en cursief gedrukt en daar is een bijzondere reden voor. Harnoncourts opmerking indachtig dat Bach via getallen in zijn Matteüsmuziek aan de nummers van psalmen kan refereren, moet je constateren dat hij dat met deze twee getallen op een indrukwekkende manier heeft gedaan. Is het niet buitengewoon passend dat hij met de 22 voor het ‘Eli, Eli’ verwijst naar de psalm die begint met: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, bij de woorden van mijn jammerklacht?’
En er liepen eerbiedige rillingen over mijn rug toen ik inzag dat de 29 van het ‘lama, lama asabthani’ behalve op ‘D N J C’ ook moest duiden op de psalm waarin zeven, ja zeven, keer sprake is van ‘de stem des Heren’:
De stem des Heren is over de wateren,
de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken,
de Here over de geweldige wateren.
De stem des Heren is vol kracht,
| |
| |
de stem des Heren is vol glorie.
De stem des Heren breekt ceders,
ja, de Here verbreekt de ceders van de Libanon.
Hij doet ze opspringen als een stierkalf,
de Libanon en de Sirjon als een jonge woudos.
De stem des Heren klieft vuurvlammen,
de stem des Heren doet de woestijn beven;
de Here doet de woestijn van Kades beven;
de stem des Heren doet de hinden jongen werpen
en zij ontschorst de wouden.
Maar in Zijn paleis zegt ieder: Ere!
| |
Naschrift: 17 en 11 in de joodse traditie
Op de avond van de dag dat dit verhaal was voltooid, sprak ik erover met mijn vriend Hans Nobel, de auteur van het proefschrift Gods gedachten tellen dat de getallensymboliek in het Oude Testament als onderwerp heeft. Tijdens het schrijven van dit stuk is het wel eens in me opgekomen dat Bachs eerste titel- en sleutelgetal 17 in Hans' studie een centrale plaats inneemt. Maar het idee dat Bach op de hoogte zou kunnen zijn geweest van de betekenissen van getallen in de oude joodse traditie leek me zo onwaarschijnlijk, dat ik er geen moment aan heb gedacht deze studie bij mijn kleine onderzoek te betrekken. Zelfs het uittikken voor de literatuuropgave van de ondertitel van het proefschrift, Numerieke structuuranalyse en de elf gedachten Gods in Genesis - 2 Koningen, leidde me niet tot de gedachte dat ook Bachs tweede titel- en sleutelgetal 11 in het Oude Testament van groot belang is.
Ons gesprek bracht me al snel tot het besef dat ik de Oud-Testamentische betekenissen van deze twee getallen geheel ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. Het bleek dat Bach wel degelijk op de hoogte kan zijn geweest van enigerlei vorm van de joodse traditie inzake de gematria - het gebruik maken van het feit dat Hebreeuwse letters tevens als getallen fungeren - die in Europa lang heeft voortgeleefd als de kabbala, die ook een plaats heeft in de neoplatonistische traditie. Daarna rolden de indicaties over tafel dat Bach daarvan ook op de hoogte wás.
In de gematria nemen de getallen 17 en 26 de allerhoogste plaats in. De 17 is de zogeheten ‘kleine telling’ van de godsnaam ‘JHWH’ (1, 5, 6, 5). Omdat de letter jod, de J, behalve voor de 1 ook voor de 10 staat, is er ook een ‘grote telling’ van ‘JHWH’: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. De vier getallen van de grote telling worden frequent in tweeën gesplitst, wat de combinatie 15 + 11 = 26 oplevert.
| |
| |
De 11 komt als het getal van de vervulling van Gods beloften op de tweede plaats en is veelal samengesteld uit de combinatie 7 + 4, waarbij de 7 staat voor de volheid en de 4 voor de vier windrichtingen. Het Hebreeuwse alfabet telt 22 (2 × 11) letters; dat het Lijdensverhaal 22 Christusteksten bevat zal zijn voortgekomen uit de Oud-Testamentische gewoonte met de 22 het idee van compleetheid te benadrukken.
Ook een belangrijke functie heeft het getal 58, dat als 32 + 26 ‘de heerlijkheid des Heren’ weergeeft. Tot slot noem ik de 39, die staat voor ‘de Here is één’. Het Oude Testament omvat 39 boeken: 26 voor de wet en de profeten en 13 voor de andere geschriften.
Als je met de hier genoemde betekenissen voor 17 en 11 in het hoofd nog eens kijkt naar de plaatsen waar ze bij Bach in hoge concentraties voorkomen, laat de gedachte dat ook hij deze betekenissen kende je niet meer los. Verder geeft het eminente belang van de 17 en de 11 in de joodse traditie Bachs keuze voor juist deze getallen als de eindgetallen van zijn Matteüstitels en als sleutels tot zijn symboliek een veel zwaarder fundament dan ik haar eerder had gegeven. Het sterk toegenomen belang van de 17 reduceert de rol van de toch wat ongelukkige productvorm 1 × 7 en de 39 doet hetzelfde voor de productvorm van het getal 117, dat nu kan worden geïnterpreteerd als 3 × 39. De 7 behoudt zijn waarde als symbool voor de volheid. De 29 - die de eindtelling 11 heeft en het getal is van de sleutelinitialen ‘D N J C’ - lijkt nog aan kracht te winnen doordat 5 × 58 uitkomt op 290. Van de getallen die in de Christusteksten het meeste opvallen, zal alleen de 9 het enkel moeten blijven doen met zijn betekenis van ‘Jesu Christi’ en ‘J’ in de sleutel. Die sleutel heeft haar relevantie voor de betrokken getallen naar mijn gevoel trouwens niet verloren; hoe meer betekenissen zijn getallen konden hebben, des te liever zal het Bach zijn geweest.
Dat deze nieuwe mogelijke interpretaties van Bachs sleutelgetallen extra steun geven aan mijn bewering dat zijn geloof en zijn muziek voor hem de keerzijden van dezelfde medaille vormden, behoeft, dunkt me, geen verder betoog. Maar de geldigheid van deze interpretaties is zeker nog niet bewezen, want naast deze op ‘circumstantial evidence’ gebaseerde argumenten voor de hypothese dat Bach de betekenissen van de getallen in de gematria heeft gekend, zijn daar voorshands nog maar twee inhoudelijke aanwijzingen voor.
De eerste is de combinatie van 15 + 11 = 26, die in de ‘Eli’-passage wordt gevormd door de letterwaarden van de namen van de noten waarop de Evangelist ‘Mein Gott, mein Gott,’ zingt. Deze voor de gematria typische splitsing van de grote telling van ‘JHWH’ verschijnt bij Bach op een wel bijzonder passende plaats. Dat kan ik nu zeggen, terwijl ik eerder met juist de 15 en de 26 in dit fragment niets wist aan te vangen.
Dan de tweede aanwijzing. In zijn boek over de kruisvorm in de Matteüs geeft
| |
| |
Kees van Houten de volgende verdeling van de 68 nummers van de Passie over de twee delen: 29 voor het eerste deel en 39 voor het tweede. Als deze indeling klopt, dan kan de 68 conform de joodse traditie in de vorm van 4 × 17 worden gelezen als het viervoud van de godsnaam ‘JHWH’. Als je het getal 29 aanvaardt als vorm van 5 × 58 = 290 - en dit is speculatief - kan het fungeren als het vijfvoud van ‘de heerlijkheid des Heren’. Het getal 39 betekent ‘de Here is één’.
Deze aanwijzing gaat de ontdekkingsreis misschien in een geheel nieuwe richting sturen: zij kan erop duiden dat de getallen 17 en 11 en de andere getallen uit de joodse traditie niet alleen de Christusteksten regeren, maar de hele Matteüspassie. Toen ik schreef dat mijn reis vast nog nieuwe gezichtspunten zou opleveren, kon ik niet vermoeden dat dit al zo vlug zou gebeuren.
Dat ik dit verhaal vanwege deze nieuwe vondsten niet helemaal heb herschreven maar het in deze wat vreemde vorm toch aanbied, heeft twee redenen. Ten eerste zou ik mijn toezegging voor dit artikel aan de redactie van Liter hebben moeten intrekken, en dat wilde ik niet op mijn geweten hebben. Ten tweede zou het proces van herschrijven hebben geleid tot almaar nieuwe ontdekkingen, die het stuk nog langer zouden hebben gemaakt dan het nu al is.
| |
Literatuur
J.S. Bach, Matthäus-Passion, Bärenreiter Studienpartituren, Kassel 1972. (Uitgave gebaseerd op Bachs manuscript van 1736.) |
Martin Geck, Bach, Leben und Werk, Rohwolt Verlag, Reinbek bei Hamburg 2000. |
Nikolaus Harnoncourt, ‘Entstehungsgeschichte der Matthäus-Passion, tekstboek bij diens opname van de passie op Teldec, 1985. |
Kees van Houten en Marinus Kasbergen, Bach en het getal, De Walburg Pers, Zutphen 1985. |
Kees van Houten, De kruisvorm in de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach, eigen beheer, Boxtel. |
Hans Nobel, Gods gedachten tellen, Numerieke structuuranalyse en de elf gedachten Gods in Genesis - 2 Koningen, eigen beheer, Blokzijl/Coevorden 1993. |
Pieter Nouwen, Het negende uur, Uitgeverij Thoth, Bussum 1997. |
Koert van der Velde, ‘Elk jaar een religieuze ervaring’, Trouw, 29 maart 2001. |
Christoph Wolff, Johann Sebastian Bach, S. Fischer Verlag, Frankfurt am Main 2000. |
Pieter Nouwen (1949) publiceerde de verhalenbundel De god in de machine (1991) en de romans De lichtwachter (1993) en Het negende uur (1997).
|
|