| |
| |
| |
Beest, uit karton geknipt door Sarah van der Gaauw (12 jaar).
| |
| |
| |
Eva Gerlach
Rara
1
Het stormde, niemand kon slapen. Het loeide en bonkte en er knapten pannen van het dak waaronder Mees wakker lag. Heel in de verte hoorde je olifantengetoeter en Mees wist hoe het zat, door de lucht joeg niet zomaar een storm maar zoéén met een slurf, uit een film; een storm die de wereld opzuigt. Hij had altijd verlangd naar iets groots dat hem mee zou nemen, een schip op het schoolplein, een giraf met zijn hoofd voor het raam: maar het liefst van al een tornado. Zomaar van bij de sloot of het voetbalveldje zou hij omhooggeslurpt worden, samen met auto's en fietsen, vuilcontainers en geknakte lantaarnpalen. Er zouden flauwgevallen honden zijn, bibberige ouwe mensjes, vloekende mannen en jankende kinderen met moeders die vrolijk zongen en temidden van dat alles zou hij zitten en geen woord zeggen en alles opschrijven in zijn notitieboekje.
Het leek hem al jaren het mooiste dat kon bestaan.
Daarom zat hij nu rechtop in bed met zijn notitieboekje in het borstzakje van zijn pyjama. Een deken om zijn schouders want het was koud. Zou hij het raam openzetten?
| |
2
Er werd aan het raam geklopt. Bonk bonk. Mees keek maar hij zag niks. Of toch, er vloog een blad langs waarop een wit paard zat.
| |
3
Het blad kwam terug. Het paard was zo hoog als Mees' pink, het had een slurfje en vleugels. Het probeerde zijn gewicht zo te verdelen dat het blad naar het raam toe woei en daar had je het weer, bonk bonk.
Mees liep naar het raam, hij zag niks dan de zwiepende nacht. Of toch, daar opzij, langs de buren?
| |
4
Zo gauw het blad weer voorbijkwam, deed Mees het raam open. Dat was geen gemakkelijk werkje want hij moest tegelijk duwen en tegenhouden. Duwen (zo hard
| |
| |
hij kon) om het raam open te krijgen en tegenhouden (zo hard hij kon) om te zorgen dat het niet meteen uit zijn handen werd gerukt.
| |
5
Er scheerde iets langs zijn gezicht, veel zachter dan zacht.
Een plofje. Iets viel op de grond.
| |
6
...zat hij op zijn knieën op de vloer met pijn in zijn hand. Iets had hem gebeten, maar wat? Hij keek in het rond en zag niks bijzonders. In zijn hand zaten twee kleine, diepe gaatjes waarin langzaam bloed omhoog kwam. Hij bedacht wat hij had geleerd over slangengif en begon de beet uit te zuigen. Werd zijn arm al dik? Voelde hij zich slaperig? Bang was hij eigenlijk niet, meer nieuwsgierig. Je kon zo'n wond ook opensnijden, had hij wel eens gelezen, of uitbranden met houtskool.
Juist toen hij op zoek wilde gaan naar zijn zakmes, klonk een schril stemmetje achter zijn elleboog: ‘Ik ben niet vergiftig man!’
Hij keek om en daar was het, spierwit. Een slurfje, twee elfenvleugels. Hoefjes. Een groot hol oog, dat
| |
7
zo door je heen keek.
‘Zo, nou weet ik alles van je,’ piepte het tevreden in de diepte. ‘Je heet Mes, je wil bij ons wonen.’
Mees liet dat even voor wat het was. ‘En jij dan,’ vroeg hij, ‘wie ben jij?’
Het ding tegenover hem boog naar de grond en krabde met een hoefje.
‘Rara,’ zei het. ‘Zo mag je me noemen. Rara Quasî, aangenaam.’
‘Nou een rare kwast ben je wel,’ zei Mees.
Nog voor hij was uitgesproken schoot er een vlammetje van de grond omhoog. Als uit een aansteker, zo vlug en rechtop. ‘Au,’ riep Mees kwaad, ‘mijn tong!’
| |
8
‘Moet je maar leren je te gedragen,’ zei Rara kalm. ‘Waarom wil je bij ons wonen, Mes?’
‘Wil ik dat dan?’ zei Mees. ‘Bij jullie is toch alles veel te klein voor mij. Waar wonen jullie eigenlijk, en met zijn hoevelen? Groei je nog? Word je iets anders? Wat eten jullie meestal?’
Rara keek peinzend voor zich uit. Hij leek een beetje doorzichtig te worden,
| |
| |
Kaart van Eva Gerlach aan Sarah.
| |
| |
kwam dat van het denken? ‘Eten, dat is een idee. Wat ik wil, is eten,’ zei hij.
‘Wat eet je?’ vroeg Mees.
‘Aarde en Water,’ zei Rara. ‘Lucht en Vuur. Lucht heb ik genoeg en vuur is ook geen kunst aan’ - een klein vlammetje schoot uit zijn neusgaten, Mees trok zijn hoofd achteruit - ‘maar voor de rest?’ Hij keek om zich heen en riep ‘Ah!’ Daar fladderde hij door de kamer naar Mees' kamerplant en at het potje leeg en dronk het water uit het schoteltje op en fladderde terug en viel in slaap op Mees' hand. ‘Kom maar,’ zei Mees zachtjes, ‘kom maar jochie.’
Hij deed zijn hand voorzichtig een beetje dicht. Zo zacht was Rara, zachter dan vogeltjesdons maar met harde hoefjes en een klein hard wit hoorntje in het midden van zijn voorhoofd. Hij durfde niet te gaan slapen uit vrees dat hij het kleine lijfje fijn zou knijpen, dus ging hij voor het raam zitten en keek naar de storm.
| |
9
De zwarte wolken van de nacht waren een beetje grijzer geworden. Het leek of er scheuren in de lucht kwamen en Mees begreep dat het dag werd.
Tot nu toe was er alleen maar gezwiept en gebeukt daar buiten, gebruld en geraasd en getierd, wel hard maar toch niks onbekends. Maar nu begon een zacht geluid in de verte zich los te maken van het kabaal, een vreemd, laag geluid, een gefluit. Het ging door tot voorbij je gedachten, het leek in je botten te zitten.
En aan de horizon verscheen een reusachtige vuilniszak.
| |
10
‘Er vallen dingen uit,’ mompelde Mees. ‘Hij hangt ondersteboven en alles valt eruit.’
Maar aan zijn oor piepte Rara: ‘Neenee, hij neemt alles juist mee!’ Hij was van Mees' hand gevlogen en fladderde wild heen en weer voor het raam, het leek of er licht uit hem straalde. ‘Ze komen eraan,’ schreeuwde zij, ‘ze komen ons halen!’
‘Wie dan,’ vroeg Mees, ‘wie dan toch.’
Werkelijk, de zak die daar hing met zijn punt naar beneden werd groter en groter, hij kwam, leek het, snel dichterbij. Een stroom lucht wervelde omhoog ernaartoe en wat draaide daarin mee, bloembakken, barbecues, billboards, rechtopstaande bootjes...
‘En water,’ mompelde Mees, ‘hij zuigt het water op uit de sloten, de aarde uit de tuinen, de...’
‘Je wilt toch mee, Mes?’ krijste Rara, ‘je wilde toch bij ons wonen? Doe het raam open, ik help je!’
Het was verbazend hoe makkelijk het ging met zijn tweeën. Mees wist niet meer
| |
| |
wie wat deed, zomaar was het raam open en daar stonden ze - stonden ze wel? - op de vensterbank. Lucht, wat een lucht.
| |
11
Riep iemand nog: ‘Nee Mees, blijf hier’?
Het kon hem niet meer schelen. Hij voelde wind om zijn schouders en tegen zijn voeten. Rara bewoog in zijn hand en zijn notitieboekje zat in zijn borstzakje, met de pen eraan vastgehaakt.
Met een luide gil van plezier verdween Mees voorgoed uit de Schoolstraat.
| |
12
Iemand riep ‘Nee Mees, blijf hier!’
Ik was het, de moeder van Mees, ik had alles gezien en gehoord. Wat kan je doen als je kind met een wervelstorm mee wil. Wat begin je tegen een Beest.
Ik ging naar mijn man toen Mees weg was. Ik zei ‘Geef me gauw een nieuw kind.’
Vanochtend is het geboren. Mijn man heeft gezorgd dat het raam van de kinderkamer niet meer open kan. Wat moet je anders proberen, hoe hou je ze tegen.
Hier lig ik met het nieuwe kind op mijn buik. Ik denk niet vaak meer aan Mees, maar ik weet dat ik altijd jaloers blijf. Op de storm, op het meegaan zomaar. Op een Beest dat je leven verandert.
Het nieuwe lijkt niks op Mees, hij mag nooit van hem weten. Een jongetje, Arend: kijk, veertjes rondom zijn ogen.
Eva Gerlach (1948) publiceerde sinds 1979 twaalfbundels poëzie, waarvan twee voor kinderen. Ze ontving in 2000 de P.C. Hooftprijs voor haar poëzie.
|
|