Verbeelde heling [medeklinker]
Terwijl ik zat na te denken over Jellema's ‘Fata morgana’ drong zich plotseling Psyché(1888) van César Franck in mijn herinnering. Misschien niet zo toevallig: wat komt er in Francks poème symphonique niet allemaal voor dat ook in ‘Fata morgana’ terugkomt? De tuinen van Eros, de komst van de liefdegod, de geluksdroom van Psyche - ze hebben wel wat weg van de tuin van Jellema, de komst van zijn ‘iemand’ en de momenten van geluk die zijn gedicht beschrijft.
Ja, vooral die geluksdroom. Franck laat, in een even uitdeinend motief van vier stijgende noten, de slapende Psyche een groot geluk voorvoelen; later, in Eros' tuinen, komt deze sublieme verklanking van bovenaardse gelukzaligheid nog even terug. Wanneer de zielen van Psyche en Eros zich verenigen, is, zoals Marius Monnikendam in zijn boek over Franck schrijft, alles ‘liefde, licht en blijvend geluk’.
Zou het geluksmoment dat Jellema beschrijft van een andere orde zijn dan dat van Psyche in de bovenaardse dreven van de god der liefde? De anonymus in zijn tuin die opgaat in ‘spel en lach waar schroom het van verliest’, die ‘voor ogenblikken af’ is - hij brengt in zijn herschepping de tuin op een hoger plan, zijn geluk krijgt inderdaad metafysische trekken. Jellema schroomt niet te spreken van een verlossing, een verlossing ‘van een gescheidenheid die nimmer went’.
Je zou Jellema een dichter van het gemis kunnen noemen. Het gevoel van onafheid, van een gescheiden zijn van wat één zou willen zijn lijkt wel haast de ondergrond van alle gedichten uit de bundel Droomtijd. Hij vraagt zich af: ‘waarom / een leven lang dat ene grondwoord “kom” / van een verlangen, van een zin de ziel’. De onvoldaanheid roept voortdurend om vervulling, om heling.
De eenheidservaring in de tuin heeft hier overigens een bijzonder aards karakter. Jellema mag een woord als ‘schouwen’ gebruiken, het is geen puur-geestelijke mystiek die hij bedrijft. Al in het begin van het vers graaft de bezoeker zijn voetstap dieper in het grasveld, zelfs zijn schaduw wordt tastbaar. De verbondenheid met het stoffelijke is trouwens een thema in de hele bundel. Het eerste gedicht kreeg een motto mee van de man wiens preken en traktaten Jellema vertaalde: Meister Eckhart. Hij geeft daar een etymologie van het woord ‘mens’: Mensche in dem eigenschaft sînes namen in dem latîne: den namen hât er von der erden.
Ook het gebeuren in de hortus conclusus is niet al te spiritualistisch, het heeft zelfs een bijklank die niet anders dan erotisch is te noemen. De bevrijding van schroom, een schroom die hier lichaam wordt, brengt een geluksroes; en als Jellema schrijft dat de bezoeker de ik in zich heeft bekend, dan klinkt er voor lezers van de Statenvertaling door dat er sprake is van meer dan alleen maar een waarnemen in zich: het woord ‘bekennen’ heeft niet alleen maar met kennen te maken, maar met de meest