| |
| |
| |
Marjoleine de Vos & Gerda van de Haar
Klinker & Medeklinker
Mevrouw Despina kent zichzelf niet
Mevrouw Despina wordt bewoond door iemand
die ze niet wil kennen. Geen innerlijke stem
al klinkt soms een nee, een misplaatste lach.
De bewoonster wil drama, desnoods ten koste,
kiest voor ellende om dapper te lijden, verlangt
tragedie, lieve doden, het eeuwig gat, wil
niets van wat mevrouw Despina vurig wenst.
Ze laat zich nooit zien, soms lijkt ze verhuisd
verdreven door rijpheid of mooie gedachten.
Zij was het die schijnheilig fluisterde om berusting
geen daden, die uitstelde, aarzelde, manmoedig
de heuvel afroetsjte naar het onherroepelijk dal,
zij die liever begraaft dan geneest, gek op tranen
en troost. Wanhopig stuurt mevrouw Despina
religieuze deurwaarders, redelijke praters, Bach.
Maar wil ze vooruit, verlamt de ander haar benen
schreeuwt zonder geluid in haar dromen, verwoest
het zandkasteel dat bedoeld was voor altijd veilig
aan de rand van de kalme, de overbekende zee.
Uit: Marjoleine de Vos, Zeehond graag. Uitg. Van Oorschot, 2000
| |
| |
| |
Mevrouw Despina kent zichzelf niet [klinker]
De titel van dit gedicht dekt de lading heel precies. Mevrouw D. kent zichzelf niet, en vermoedelijk is ze niet de enige. Als men zichzelf kende, wie was dan de zelf die zichzelf kende? Achter elke blik gaat weer iemand schuil, ook achter de eigen blik op datgene wat we ‘zelf’ noemen of ‘ik’. Als het over zoiets moet gaan - nu ja, ‘moet’ - is het prettig om in de derde persoon te schrijven. Het zou heel verwarrend zijn om met allemaal ‘ikken’ en ‘zelven’ te gaan goochelen - in dit gedicht is dat helemaal omzeild, omdat ook het ongekende deel van het zelf, misschien wel het minder gewenste deel, gepersonifieerd is. Dus er is een personage en daarin woont een ander personage.
Het woord ‘bewoond’ drukt uit dat de ander van wie mevrouw Despina het bestaan vermoedt, haar heel na staat, maar haar niet is. En ook dat die iemand de deur dicht kan doen, of open, al naar gelang. De bewoonster is zelfstandig en onttrekt zich aan de invloeden van mevrouw Despina.
Het gaat niet om zoiets als ‘geweten’ of een innerlijke stem - zulke dingen klinken te vertrouwelijk, te zeer als een vanzelfsprekend onderdeel van wie men is. Het probleem van mevrouw Despina is nu juist dat ze geen prijs stelt op die ander die in haar woont. Ze zou meer uit één stuk willen zijn.
Nu weet ik dingen van mevrouw Despina die niet in dit gedicht staan. Ik weet bijvoorbeeld dat ze als kind, toen haar oma stierf, uitriep ‘Oh wat verschrikkelijk!’ en tegelijkertijd maar nauwelijks een lach van triomf kon onderdrukken. Prachtig! Drama! Lijden! Niet dat ze er geen verdriet van gehad heeft, dat wel. Maar er was ook iemand of iets in haar dat trots was op het interessante erge dat haar overkwam.
Om zulke dingen gaat het hier.
De ene, ‘dat mens’, ‘kiest voor ellende om dapper te lijden’. Mevrouw Despina wil de wereld heel houden, heeft hoop en verlangens, dat het allemaal goed komt en blijft. Toch weet ze binnenin zichzelf iemand die daar niet naar streeft, die beter met verdriet overweg kan dan met wensen, die liever rouwt dan afwacht. Dat klinkt aardiger al dan het in het gedicht staat. Mevrouw Despina heeft soms behoorlijk de pest aan haar bewoonster. Aan degene die ze maar niet leert kennen en die haar weerstreeft, dwars door haar meest oprechte wensen heen. Die niets wil ‘van wat mevrouw Despina vurig wenst’.
Soms, achteraf, begrijp je niet waarom je op een bepaalde manier gehandeld hebt, gereageerd hebt. Dat kan wel eens verrassend goed uitpakken, maar dat maakt het eigenlijk niet begrijpelijker. ‘Hoe kon ik dat doen?’ hoor je mensen zeggen. Ze hebben iets gedaan of gezegd waarvan ze zelf vinden dat het niet in overeenstemming is met wie ze zijn. ‘Ik was mezelf niet’ zeggen ze ook. Maar ja, wie dan wel? Spreek je over ‘een ander’ dan klinkt dat misschien wat psychiatrisch, multiple per- | |
| |
soonlijkheden enzo, schizofrenie. Maar dat is hier niet de bedoeling. De bedoeling is om het gevoel van vreemdheid ten opzichte van zichzelf op scherp te stellen.
Er worden natuurlijk pogingen gedaan om de brokstukken aan elkaar te lijmen, om één iemand te zijn ofte worden, ‘soms lijkt ze [...] verdreven door rijpheid of mooie gedachten’. Dan lijkt het gelukt, alles wordt gevoeld zoals het hoort, geen stoorzender meer. Dat wordt ook bewust nagestreefd, door religie, redelijkheid, schoonheid. Zulke dingen geven toch aan waar het om gaat, die sturen toch niet aan op narigheid? Maar in zekere zin doen ze dat natuurlijk wel. Religie biedt troost, steun bij de dingen die moeilijk te dragen zijn - en in plaats van die troost achter de hand te houden gaat de bewoonster van mevrouw Despina meteen op zoek naar de moeilijk te dragen dingen. Redelijkheid wil relativering aanbrengen, zie het nu zo, bekijk het eens anders, uit a volgt toch b. Zo niet bij onze bewoonster, die wil geen logische volgende stap doen, die wil springen en eventueel verzuipen. Hoe Bach ook schitterende harmonie aanbiedt, zij verwoest dat, zij zegt altijd: het is kapot, het komt niet goed, het wordt niet heel, ik repareer niets.
Ze is niet geruststellend, die ander. Ze gelooft niet in sprookjes, ze wíl er niet in geloven. Mevrouw Despina wel, althans dat denkt ze, zegt ze. Maar ze weet dat die ander, die ze niet begrijpt en niet toonbaar vindt, in haar leeft. En dat zij die ook is, al ontkent ze dat in dit gedicht zo krachtig als ze maar kan, door het gedrag van de ander in afkeurende bewoordingen te beschrijven, door duidelijk te maken dat zijzelf zo niet is.
Ik weet niet of ze vrede moet sluiten of dat ze door moet gaan met die deurwaarders, met mooie gedachten en Bach.
Marjoleine de Vos
| |
Zandkasteel [medeklinker]
In de gedichten van Marjoleine de Vos staat zelden ‘ik’. Toch vormen gevoel en innerlijke beleving het belangrijkste onderwerp van haar debuutbundel Zeehond graag - voorzover men vol kan houden dat poëzie een onderwerp heeft en niet zelf het onderwerp tot stand brengt. De Vos laat in de meeste van haar gedichten een vrouwelijk personage optreden met de naam ‘Despina’. Van deze mevrouw Despina (een heel gewone Griekse naam schijnt dat te zijn, klemtoon op de eerste lettergreep) beschrijft zij vervolgens nauwkeurig verlangen, angst en vreugde.
Dit procédé kennen we in de Nederlandse literatuur van Judith Herzberg. Zij schrijft even vasthoudend over gevoel en weigert nog pertinenter gevoelslyriek te schrijven. Meestal een zij-persoon, soms een hij, krijgt in haar poëzie te stellen met
| |
| |
emoties. Je hoeft alleen maar het titelgedicht uit Herzbergs recente bundel Wat zij wilde schilderen te lezen, om te ervaren onder hoeveel spanning een gedicht dan kan komen te staan.
Toen de C. Buddingh'-prijs voor poëzie deze zomer werd uitgereikt, kreeg Marjoleine de Vos als een van de genomineerden in een voorafgaand mini-interview de vraag voorgelegd of haar mevrouw Despina ook gedichten schreef, of zou kunnen schrijven. Ze dacht van niet. Dan zou zij toch eerst een gedicht moeten schrijven over hoe het voor mevrouw Despina was om over iemand te schrijven die een gedicht schreef.
Vermoedelijk zou dat een soort ‘Wat zij wilde schilderen’ opleveren.
Mevrouw Despina blijkt in het gedicht dat ‘Mevrouw Despina kent zichzelf niet’ heet, bewoond te worden door iemand die ze niet wil kennen. Het is geen innerlijke stem. Mevrouw Despina is niet schizofreen, al klinkt soms zomaar een lach, of het woordje ‘nee’. Die lach en dat ‘nee’ komen van de innerlijke bewoonster die drama wil.
Er staat in het gedicht meer over degene die mevrouw Despina niet kennen wil dan over haarzelf. Met een beroep op de titel kun je wel zeggen: er staat meer in over Despina dan Despina zelf weten wil.
Inventariseren wij. Despina 1 wil Despina 2 niet kennen. Despina 1 wenst sommige dingen vurig. Despina 1 neemt soms rijpheid bij zichzelf waar en heeft soms mooie gedachten. - Despina 1 is wanhopig. Zij stuurt religieuze deurwaarders op Despina 2 af, en redelijke praters, alsmede Bach. Despina 1 wil vooruit, maar wordt verlamd door Despina 2. Despina 1 droomt over Despina 2 en over een zandkasteel dat Despina 1 bedoeld had als een veilig onderkomen aan de rand van de door haar als kalm en overbekend ervaren zee.
Despina 2 is zoals gezegd geen innerlijke stem, al moeten ongecontroleerde uitingen als schaterlach en loochening wel van haar vandaan komen. Despina 2 woont binnen in Despina 1 en eist drama, ook al gaat dat ten koste van haar huisbazin. Despina 2 kiest voor ellende zodat zij (danwel Despina 1 zelf) dapper lijden kan. Despina 2 verlangt tragedie, verlangt lieve doden (om heerlijk te betreuren), verlangt het eeuwig (zwarte) gat. Despina 2 wil in feite niets van alles wat Despina 1 vurig wenst. Despina 2 laat zich nooit zien en soms lijkt ze zelfs verhuisd te zijn, verdreven door de rijpheid en mooie gedachten van Despina 1. - Despina 2 heeft Despina 1 schijnheilige dingen in de oren gefluisterd over berusting en het nalaten van daden. Despina 2 stelde uit en aarzelde. Zij roetsjte manmoedig de heuvel af naar het onherroepelijke dal. Despina 2 begraaft immers liever dan dat zij geneest, gek als zij is op tranen en troost. Despina 2 verlamt de benen van Despina 1, schreeuwt geluidloos in de dromen van Despina 1 en verwoest het zandkasteel dat Despina 1 bedoeld had ‘voor altijd veilig / aan de ránd van de kálme, de óverbekénde zee’.
| |
| |
Deze klinische opsomming heb ik nodig om het gedicht te pakken te krijgen. Tot heden was het namelijk andersom. Iemand binnenin die schijnheilig fluistert om berusting, geen daden, die uitstelt en aarzelt en quasi-moedig de heuvel afroetjst naar een onherroepelijk dal: het greep mij aan, het liet me niet los.
Dit temeer daar in deze bundel, maar niet in dit gedicht, iets wat ‘het dal’ zou kunnen zijn duidelijk aangeduid wordt. Soms is het liefdesverdriet, maar vaker is het een aanhoudend onvervuld verlangen naar een kind. Zo wordt al in het openingsgedicht het geluk opgevoerd, als persoon (ook een manier om niet ‘ik’ te zeggen); het gepersonifieerde geluk geniet van onwaarschijnlijk veel dingen, maar blijkt ten slotte tot zijn verdriet geen kinderen te hebben - maar ‘het geluk houdt zich groot’.
Dat dit mij pakt, komt behalve door de taal gewoon doordat ik zelf geen kinderen heb en dat betreur. Daar leef ik mee: ik ben niet goed in ‘groothouden’ en wil dat ook helemaal niet. Daarom was het vervreemdend om te merken hoeveel verdriet deze bundel wist los te maken. Ik kan beter zeggen: hoeveel pijn deze poëzie deed, want zij leidde naar onverkende punten van verdriet.
Dat is niet ieders ervaring bij Zeehond graag. In de krant en ook in het rapport van de Buddingh'-jury werd juist de uitbundige vrolijkheid ervan bewonderd. Hoe je geen leed nodig hebt om literatuur te schrijven, hoe je van genieten goede poëzie kunt maken.
Er wordt zeker uitbundig genoten. Mij raakten echter het geciteerde groothouden en de schijnheilige berusting en ik bracht die lezend in verband met de ‘trouwe leegte’ en het ‘niet te bewegen verlangen’ uit weer een ander gedicht in deze bundel.
Kinderloosheid, ook de ongewenste, heeft in een leven altijd keuzen met zich meegebracht. Welke capriolen ik of beter wij niet uit hebben moeten halen om buiten het reageerbuizen- en holle-naaldencircuit te blijven. Dat was een welbewuste keuze, evenals het afzien van adoptie en de keuze voor het leven dat we leiden. En daaraan voorafgaand kies je al voor een bepaalde loopbaan en word je door de liefde voor een keus gesteld. Hoe ongewild kinderloos iemand ook is, de omgeving kan altijd blijven volhouden dat men er zelf voor gekozen heeft. De keuzeschuldenlast is dat.
‘Mevrouw Despina kent zichzelf niet’ legt de keuzeonderdelen van het lot bloot en voegt daar de stichtelijke gedachte aan toe, dat men levensbepalende keuzen ook met een dubbel hart maken kan. Een weinig geruststellend vermaan.
Dit gedicht verbeeldt dan ook verontrusting. Het duurde lang voor het tot mij doordrong.
Misschien houdt zich in de buurt van het zandkasteel een kind verborgen, maar behalve bij die regel komen er geen kinderen voor in ‘Mevrouw Despina kent zichzelf
| |
| |
niet’. Het is daarom verstandig om de door de context opgeroepen associatie met een kinderloos bestaan te laten voor wat zij is en het gedicht op zijn eigen inhoud te lezen. (‘Jij bent Despina niet’, zei iemand tegen mij. Dat was hard nodig.)
Vanaf het begin is duidelijk dat mevrouw Despina haar bewoonster maar beter lief kan hebben als haarzelf. Despina 2 = Despina 1. Despina is het die drama wil, maar zij wil dat niet weten. Die lieve doden om zalig te betreuren verlangt zij zelf. Met genoegen stelt zij zich de naarste en onbegrijpelijkste dingen voor. Alles wat zij van zichzelf niet mag willen is natuurlijk wel als wens aanwezig. En hoezo rijpheid? Die eis van rijpheid die alles toe moet dekken komt pas echt van een duister zelf. Met mooie gedachten of, even later, met religie, rede of muziek kom je er niet zolang je niet erkent dat je het zelf bent die het zandkasteel wil laten overstromen. De teleurstelling wanneer de zee eens niet ver genoeg komt!
Zo ongeveer de moraal. Maar het verhaal van de beleving is daar ver vandaan. Het eerste zandkasteel dat een peuter bouwt is nog niet bedoeld voor verwoesting. De schrik van de overstroming lijkt in de dromen van het gedichtpersonage Despina bewaard gebleven te zijn. Het gedicht eindigt benauwd:
Maar wil ze vooruit, verlamt de ander haar benen
schreeuwt zonder geluid in haar dromen, verwoest
het zandkasteel dat bedoeld was voor altijd veilig
aan de rand van de kalme, de overbekende zee.
Let wel, dit komt direct na de delegatie van religieuze deurwaarders en companen:
De keuze, zegt hij, is niet groot, er is verdriet
om bij te blijven of kies je voor het leven.
Zo makkelijk klinkt hij, lacht moeilijk
en wenst geloof in alle dingen nieuw.
Of misschien was dat de redelijke prater wel. En dan Bach:
waar ijl uit vroeger eeuw sopranen smeken
om vergeving, om hier zijn en tekortgeschoten.
Het helpt allemaal maar even. En dat komt, vertelt dit gedicht, doordat Despina zichzelf niet kennen wil. Ze ziet haar melodramatische kant niet onder ogen en laat zich er juist daardoor door meeslepen, gek op tranen en troost. Misschien in de ver- | |
| |
leden tijd: zij wilde op beslissende momenten haar verlangen naar drama niet erkennen en ging er wel in op. Zo luidt de conclusie van mevrouw Despina inmiddels. Die gevolgtrekking staat niet voor niets in de eerste zin.
Despina is dus wijzer geworden, maar niet gelukkiger. Zij is boos, en wel op zichzelf. Daarom moet een geconstrueerde Despina 2 het alsnog ontgelden. Maar die wil natuurlijk geen boete doen. Die blijft haar dromen verpesten, tot zij - zie eerste regel - eindelijk wordt geadopteerd.
Dit gedicht staat op zijn kop, zodat je je erin vastwerkt.
De graagte waarmee Marjoleine de Vos dingen opnoemt is een onderscheidend kenmerk van haar poëzie. Bijna elk gedicht bevat herhaalde opsommingen, die elkaar nuanceren en becommentariëren. Ze lopen niet parallel, maar uitgekiend net uit de pas. Hier is sprake van enumeratie in het kwadraat.
In het besproken gedicht voeren drie van zulke met elkaar verbonden reeksen de lezer naar de benauwenis aan het slot.
Opnoemen zonder te vervelen eist beschrijvingskunst. De Vos weet het idioom te hanteren. Een opnoeming wil ook altijd een litanie worden. Technisch gezien is het daardoor dat ook de vrolijkste opsomming weemoedig stemt.
Helemaal aan het slot van de bundel komt er opnieuw een religieuze deurwaarder voorbij: Meister Eckhart. Die vindt onmodern niet dat ‘zij’ al die verschillende ik- en zij-personages bij elkaar moet gaan brengen, maar integendeel: ‘dat zij zichzelf verlaten moet’. Volgt een korte treurzang over verloren en onvervuld, en dan:
Daar is de vrede niet zegt hij, laat los
Hij is nabij. Maar ik zo ver, zegt zij, ik ben
steeds meer onzichtbaar, zelfs voor mij.
Marjoleine de Vos (1957) is redacteur en columnist van nrc Handelsblad. In het voorjaar verscheen haar bundel Zeehond graag en onlangs verscheen Nu en altijd (een keuze uit haar columns).
Gerda van de Haar (1965) studeerde Nederlands, schrijft over literatuur en is redacteur bij Boekencentrum Uitgevers te Zoetermeer.
|
|