| |
| |
| |
A.J. Zoutendijk
De primitiviteit van de beloften
Wat zegt de Bijbel over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde?
De bekende dr. Noordmans, dorpsdominee met de afmetingen van een kerkvader, verliet eens samen met de plaatselijke huisarts een sterfhuis.
‘Zullen wij elkaar herkennen?’ vroeg de medicus op het tuinpad.
Noordmans mompelde dat dit een moeilijke vraag was, waarover hij eerst moest nadenken. Een poos later later kwamen de twee elkaar weer tegen.
‘U vroeg mij of wij elkaar zullen herkennen? Maar - kennen wij elkaar dan?’
| |
Kennen wij dan?
Bij Paulus krijgen wij niet veel informatie over hoe het er op de nieuwe aarde uit zal zien. Dat is opmerkelijk voor iemand uit de Farizeeën, want die mochten graag fantaseren over het luilekkerland dat na de opstanding zou aanbreken. De apostel is sober op dit punt. ‘Bij de Here te zijn’ is voor hem het allerbeste. Niet dat hij nooit een groots gezicht gezien had, maar hij had geleerd dat er dingen zijn ‘die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken’ (2 Korinte 12:4). Er zijn geheimenissen die als ze voorbarig opengeklapt worden, banaal worden. Vandaar.
Via Paulus kom je niet veel aan de weet; toch is het meest wezenlijke van de Toekomst juist bij hem te lezen. Zoals in 1 Korinte 13:12: ‘Nu ken ik nog onvolkomen maar dan zal ik ten volle kennen zoals ik zelf gekend ben.’ Deze woorden lijken mij de kern van wat op de nieuwe aarde te vinden zal zijn. Oude profetenwoorden waaien ons hier tegemoet. ‘Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here, want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren.’ (Jeremia 31:34) ‘De aarde zal vol zijn van kennis des Heren zoals de wateren de bodem der zee bedekken.’ (Jesaja 11:9)
Het gaat dus, naar Noordmans' woord, om ‘kennen’. Kennis van God en je naaste, de schepselen om je heen en van jezelf. ‘Kennen’ is in de Bijbel een relationeel woord, het duidt een zeer vertrouwelijke omgang aan. Er is een verborgen omgang van God met zijn beminden. Maar deze vorm van kennen beperkt zich niet tot een intiem onderonsje. Zij doortrekt heel het leven en opent wijde perspectieven. Naar een woord van Miskotte: de kern (intimiteit) ziet wijd (universeel, open naar de toekomst). Deze kennis is een geborgenheid die open en onbevreesd doet leven. Zij geeft rust.
| |
| |
Kennen wij dan? Anders valt er ook niets te herkennen. De vraag naar de nieuwe hemel en aarde is uiteindelijk geen informatieve maar een existentiële vraag: ken je dan het nieuwe, ben je erdoor aangeraakt?
Het nieuwe van het Koninkrijk komt niet uit de lucht vallen (wel uit de hemel, maar dat is iets anders). Het is er reeds hier en nu - als belofte, teken en voorsmaak. Beter dan de Heidelbergse Catechismus kan ik het niet zeggen: ‘Welke troost biedt u het artikel van het eeuwige leven? Terwijl ik nu reeds in mijn hart (!) het beginsel van de eeuwige vreugde voel, zal ik na dit leven de volkomen zaligheid bezitten die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart (!) is opgeklommen.’
In de Schrift is het hart de plek van het kennen, meer dan het verstand. In ons hart doen we een dubbele ervaring op. Daar wordt de eeuwige vreugde in beginsel al gekend èn daar ervaren we onze volstrekte ontoereikendheid om dit nieuwe te beseffen.
In dit antwoord geeft de Catechismus heel zuiver de structuur weer van het bijbelse spreken over de nieuwe hemel en aarde. Aansluitend bij ervaringen hier beneden, sprekend over een toekomst die onze bevatting volkomen overstijgt.
| |
Dieren
Bij de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gaat het om de aarde. De hemel is hier niet anders dan het firmament dat zich welft over wat op aarde gebeurt. En op aarde zal het gebeuren! Waaraan denk je dan om te beginnen? Aangezien God de dieren eerder schiep dan ons mensen, zal ik hen ook nu laten voorgaan. De wolf die bij het schaap verkeert, de koe en de berin die tezamen weiden en de leeuw die stro eet als een rund (Jesaja 11).
Wat bedoelt de profeet? Worden roofdieren beroofd van hun eigen aard? Leeuwen eten geen stro maar jagen op prooi. Worden in het Koninkrijk bij deze dieren de tanden uitgetrokken?
We kunnen ook een andere gezichtshoek kiezen. Ik neem mijn uitgangspunt opnieuw bij de vraag van Noordmans: kennen wij elkaar? In Spreuken 12:10 staat: de rechtvaardige kent het leven van zijn dier (Statenvertaling). Hij is er vertrouwd mee; hij roept zijn schaap bij name.
Naast de dieren waarmee hij vertrouwd is (de huisdieren) zijn er ook andere, die aan of over de grens wonen. Zij vertegenwoordigen het vreemde en dreigende. Alles wat niet-eigen is, heeft iets bedreigends.
Op Gods nieuwe aarde worden dieren met elkaar vertrouwd. Van vreemdelingen en bijwoners worden ze nu huisgenoten. Ze ‘verkeren’ met elkaar. Ze bezorgen geen angsten meer en brengen geen verderf meer teweeg. Er is een nieuwe verhouding; het stro eten van een leeuw wijst erop dat hij is ondergebracht bij de huisdieren.
| |
| |
Daarom kan een kleine jongen, een mensenkind zonder behoedzaamheid en expertise, hen hoeden.
Maar kan een leeuw nog leeuw zijn, als hij zo poeslief wordt? Wordt dat geen circusvoorstelling? Het dier is gebouwd om te rennen, te grijpen en snel te doden. Zo is hij nu eenmaal. De Psalmdichter kent het brullen van de jonge leeuw om prooi en hij herkent daarin Gods wijze ordening (Psalm 104).
Hoe wordt zo'n leeuw ooit een stro-eter? In Psalm 104 is aan het eind impliciet sprake van de nieuwe aarde. Kenmerkend is, dat de zondaren en goddelozen daar niet meer zullen zijn (vers 35). Alsof de dichter zeggen wil: leeuwen en beren komen wel terecht, als het met de mensheid goed komt. De toekomst van de schepping scharniert om de vernieuwing van de mens. Paulus spreekt over een reikhalzend verlangen waarmee de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods (Romeinen 8:19).
Rechtvaardigen kennen het leven van hun dieren. Dan weet je, dat een leeuw niet enkel een brullend prooidier is maar dat hij (ook in zijn brullen, zegt Psalm 104) roept en zucht tot God, samen met de hele schepping. Je weet ook, dat hun bestemming en die van jezelf nauw samenhangen. Dat geeft een eigenaardige verbondenheid, een nieuw ‘kennen’ van de schepselen om ons heen.
Leeuwen en berinnen hebben nog een andere bestemming dan onderdanigheid aan ‘natuur’ wetten. Die profetie wordt nog belangrijker, wanneer we bedenken dat roofdieren ook rijken en volken kunnen aanduiden. Tot in onze tijd identificeren landen zich graag met de adelaar, het luipaard en de leeuw. Hier ligt de oorzaak van veel bloedvergieten, want mensen zijn onmatiger dan dieren.
Toch zal er een andere weg blijken te zijn. Doordat de ware mens, de zoon Gods, opstaat. Hij weet wat het is om leeuw te zijn en tegelijk lam (Openbaring 5:5-7). Dat deze twee elkaar in Jezus tegenkomen is een doorkruising van wat hier beneden als ‘natuur’ wet geldt. Het wijst op een verzoening en een vrede die alle verstand te boven gaat.
| |
Toekomst voor ons uit en boven ons
De eindbestemming van de dieren komt in het Nieuwe Testament aan de orde in de Openbaring van Johannes. De ‘vier dieren’ in hoofdstuk 4 (zo noemt de Statenvertaling ze; nbg-vertaling: ‘levende wezens’) hebben de trekken van een leeuw, een rund, een mens en een adelaar. Kortom: mensen, huisdieren en roofdieren. In samenklank zingen zij de lof van de Almachtige: Heilig, heilig, heilig is de Here God de almachtige, die is en was en komen zal (Openbaring 4:8).
De vier dieren zijn middenin en rond de troon van God, in zijn voortdurende nabijheid dus. Haast zou ik zeggen: in Zijn hart. De totaliteit van de levende schep- | |
| |
ping, zoals die bedoeld is en zoals die zijn zal, is al aanwezig voor de ogen van de Almachtige.
Volgens het Bijbels getuigenis ligt de nieuwe schepping niet alleen vóór ons in de toekomst; zij is ook al bóven ons en wacht om neer te dalen op de aarde (Openbaring 21:1,2).
De gedachte dat het heil in de hemel bewaard wordt, stamt uit een latere periode in de Schrift. In tijden dat er van verlossing en vernieuwing geen tekenen te zien waren, wendde men de blik hemelwaarts. Het heil kreeg een hemels karakter. De hemel werd beschouwd als een tijdelijke bewaarplaats van dit grote goed - aan het eind der tijden zou het van boven op aarde neerdalen. Niet als vrucht van een historische ontwikkeling maar als een radicale ingreep. Waar het heil van boven komt, komt ook meer nadruk te liggen op de catastrofe waar het doorheen moet. In de brieven van Petrus wordt gesproken over een erfenis die in de hemelen bewaard wordt (1 Petrus 1:4) en ook over de elementen die door vuur zullen vergaan (2 Petrus 3:10).
Bij deze apocalyptische visie is er een grote kloof tussen wat nu aanwezig is en wat straks komt. Het oude moet helemaal weg en verbrand worden voordat het nieuwe kan komen. Maar bij nader toezien blijkt dit niet helemaal waar te zijn. Dat merken we in de Apokalyps van Johannes. De stad die van boven neerdaalt, draagt namelijk een bekende naam, met geschiedenis en al. Jeruzalem. Er is geen tempel meer, de zon en maan zijn niet meer nodig. Toch ligt in die naam de verbinding met de geschiedenis. God kende haar bij name en had haar lief boven alle steden van Juda (Psalm 87).
Het recente gesteggel van Barak en Arafat over de status van Jeruzalem zal de vernieuwing geen stap dichterbij brengen. Zo gaan de Schriften in vervulling. Maar de verscheurde stad die wij nu kennen is toch het teken en zegel van God die zijn plannen doorzet. Ook die Schriften zullen vervuld worden.
| |
Primitief?
Een adembenemende passage uit Jesaja 65 laat ik hier in zijn geheel volgen.
18 Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen. Maar gij zult u verblijden en juichen voor eeuwig over hetgeen Ik schep, want zie, Ik schep Jeruzalem tot jubel en zijn volk tot blijdschap.
19 En Ik zal juichen over Jeruzalem en Mij verblijden over mijn volk. En daarin zal niet meer gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw.
20 Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door de vloek getroffen worden.
| |
| |
21 Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijngaarden planten en de vrucht daarvan eten;
22 zij zullen niet bouwen, opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete, want als de levensduur der bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkorenen genieten.
23 Zij zullen niet tevergeefs zwoegen en geen kinderen voortbrengen tot een vroegtijdige dood, want zij zullen een door de Here gezegend geslacht zijn, en hun nakomelingen met hen.
24 En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren.
25 De wolf en het lam zullen tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als het rund, en de slang zal stof tot spijze hebben; zij zullen geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, zegt de Here.
Gaat het hier nu over een nieuwe wereld of over een sterk verbeterde wereld? Sommige verzen doen beslist denken aan een volkomen nieuw begin (18, 25) maar andere wijzen meer in de richting van verbeterde omstandigheden (20-23).
Is dit een dilemma? Eigenlijk niet. Alles staat immers onder het voorteken van de nieuwe hemel en aarde. Maar het ‘nieuwe’ wordt hier zeer beeldend en concreet opgevat als het einde van wat een mens nu neerslachtig maakt: dat je sterft voor je tijd, dat je een onvervuld leven hebt vol vergeefse arbeid, dat je een pasgeboren kind naar het graf moet brengen.
Dit zijn woorden die klinken temidden van een verdrukt en vernederd volk. Hun enige hoop is bevrijding en verlossing uit de ellende.
Je kunt zo'n heilsverwachting primitief noemen. Sommigen hebben dat gedaan. Ze hebben erop gewezen, dat hier kennelijk de dood niet is uitgebannen (vers 20). En dat de zondaar pas na lange jaren zijn verdiende loon ontvangt, is toch ook moeilijk voorstelbaar in een nieuwe wereldorde? Deze moeilijke tekst moet misschien als volgt gelezen worden: wanneer je de honderd jaar niet haalt, moet je het wel erg bont gemaakt hebben!
Wie zulke teksten leest als zakelijke informatie, raakt er de weg in kwijt. Maar ze willen gelezen zijn als een belofte van concrete bevrijding. Niet meer voor je tijd heengaan betekent dan: oud mogen worden en van het leven verzadigd. Niet meer beroofd worden van je oogst betekent dan: de vrucht van je arbeid mogen genieten. Niet meer bang hoeven zijn, niet meer op je hoede. Voor wie opgejaagd is, is dit (al) de zaligheid. In ieder geval het beginsel ervan.
| |
| |
Voor welgedane burgers roepen dergelijke beloften vragen op. Zij hebben hun pensioen al; zij worden gemiddeld boven de vijfenzeventig en in de nabije toekomst gemiddeld honderd. Mogelijk vinden zij deze woorden primitief. Maar wie deze wereld van binnenuit kent, wie dus meezucht met de ganse schepping (Romeinen 8), die verheugt zich over de primitiviteit van deze beloften. Zalig zijn wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid want zij zullen verzadigd worden. Zalig de zachtmoedigen want zij zullen de aarde beërven.
De vraag naar een volmaakte wereld is niet half zo spannend als de vraag naar een verloste wereld. Beelden van ideale mensen en toestanden worden spoedig bleek, als wassen beelden. Hunkeren naar verlossing, snakken met je hart naar wat niet in je eigen hart opkwam - dàt is het waarover de profeten spreken.
Zo klinkt ook hier de vraag door: kennen wij dan dit leven en deze wereld? Kennen is verlangen, als een hert dat schreeuwt naar waterstromen.
| |
Stad en ommeland
Naast het landelijke Jeruzalem uit Jesaja 65 vinden we in het laatste Bijbelboek de metropool, groots en glanzend. Op het eerste gezicht word ik er niet vrolijk van: al die edelstenen, straten van goud, poorten van parels. Het lijkt een etalage van sieraden die eerder afstand schept dan verlangen wekt.
Maar het mooie is, dat juist deze edelstenen spreken van intieme verhoudingen, van kennen en gekend worden. Ze herinneren namelijk aan de edelstenen op de borstlap die de hogepriester eertijds op zijn hart droeg. Op deze juwelen stonden de namen gekerfd van de stammen van Israël. Niet één naam ontbrak.
De Here God kent zijn volk bij hun namen. Ik heb u in mijn handpalmen gegraveerd, uw muren zijn zijn steeds voor mij (Jesaja 49:16). Daarom zijn de muren van het nieuwe Jeruzalem beschreven met de namen van de twaalf stammen en de fundamenten met die van de twaalf apostelen. Samen staan deze namen voor het gehele volk van God.
Een vrolijk perspectief. Voor God zijn wij geen nummers; wij staan niet geregistreerd met onze pincode en genetische code (de optelsom hiervan staat volgens de krant sinds kort bekend als het ‘boek des levens’...). Wij worden gekend en geroepen bij onze naam.
De muren van deze stad spreken van gekend zijn en van geborgenheid. Juist daarom staan ze open: naar alle windstreken zijn drie poorten geopend. Gekend zijn betekent dat je niet meer op je hoede hoeft te zijn, maar ontvankelijk kunt leven, elkaar behoedend.
De nieuwe openheid is wereldwijd. De volken brengen hun eer en heerlijkheid in de stad (Openbaring 21:24, 25). De volken - dat zijn de vreemdelingen, de mensen van
| |
| |
over de grens, de vijanden. Eens beroofden zij stad en tempel; nu brengen zij hun schatten binnen. Bij zulke teksten kun je behalve aan Israël ook denken aan Serven, Kroaten en Albanezen. Hun eer en heerlijkheid is dat de ander bukt en verdwijnt. Dat wat je onderscheidt van een ander is je glorie. Zo gaat het in het groot en in het klein.
Op de nieuwe aarde is de beweging omgekeerd. Niet wat je onderscheidt maar wat je inbrengt is je heerlijkheid. Niemand zal denken: nu wordt me iets afgepakt. Iedereen zal weten: ik mag, met mijn naam en met mijn cultuur, een inbreng hebben en juist zo eindelijk thuiskomen.
Voor die omgekeerde beweging is nodig een verlicht verstand, een nieuw kennen. Daarom staat er ook, dat de volken bij haar licht zullen wandelen. Dit licht is het Lam (Openbaring 21:23, 24). Hij wilde dat wat Hem van ons onderscheidde (zijn goddelijke glorie) niet voor zichzelf houden. Hij zocht een andere roem: zijn heerlijkheid inbrengen om die met zijn broeders en zusters te delen.
De oefenplek voor deze kennis en inbreng is de gemeente van Christus. Hier gaan ieders gaven glanzen doordat ze dienstbaar gemaakt worden aan de opbouw van het ene lichaam. Niemand kan tegen de ander zeggen: ik heb je niet nodig. Waar deze dingen beginnen te gebeuren, daar begint het Koninkrijk.
| |
Beelden en beloften
De Bijbel spreekt over de nieuwe hemel en aarde in beelden. Deze zin is zo vaak herhaald, dat ze alleen al daardoor niet meer betwijfeld lijkt te kunnen worden. Ik wil dat toch doen, althans er een kritische kanttekening bij plaatsen.
Als men zegt dat de Schrift in beelden spreekt, bedoelt men dat voorstellingen uit de ons bekende wereld worden gebruikt om iets uit te drukken van het onvoorstelbare van Gods toekomst. In z'n algemeenheid mag dat waar zijn, toch blijf ik zitten met de vraag waar die beelden dan vandaan komen.
Zijn de beelden stijlfiguren in de handen van de bijbelschrijvers? Hebben die er naar hun believen gebruik van gemaakt, puttend uit allerlei tradities? Met zulke ideeën moet je oppassen, vind ik. De beelden komen uit het leven zelf, uit het geleefde leven waarin kennis (vertrouwelijke omgang) is opgedaan met God en met deze wereld. Beelden zijn instrumenten die deze kennis willen overbrengen. Bij de uitleg kunnen we deze kennis-ondergrond niet overslaan.
De Schrift spreekt ook zeker niet alléén in beelden over Gods toekomst. ‘Wij verwachten naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont’, schrijft de apostel (2 Petrus 3:13). Meer hoefde hij kennelijk aan zijn lezers niet door te geven. De enige beeldspraak in deze tekst zit in het woord ‘wonen’. Het duidt op duurzaamheid en rust.
| |
| |
Beelden zijn de keerzijde van dat wat ook zonder beelden gezegd kan worden. Ze zeggen hetzelfde, op een andere wijze. Ik ben wel heel dankbaar voor het beeldende spreken vande Schrift. Zonder beelden zouden we een stuk minder te zingen hebben!
Dat de Bijbel in beelden spreekt is onmiskenbaar waar. Toch is dat niet de hoogste wijsheid. De Schrift spreekt in beloften. Dat zijn zinnen waarin alles afhangt van twee woordjes: Ik zal.
De toekomst waarover de Bijbel spreekt ligt geheel in Gods hand en komt volstrekt bij Hem vandaan. ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw.’ (Openbaring 21:5) Het woordje ‘zie’ is niet bedoeld om onze blik te richten op wat er nu allemaal gaat komen. Het wil onze aandacht enkel vestigen op de ‘Ik’ die hier spreekt. De volgende imperatief is: ‘Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.’
Wij worden op de hoogte gebracht door beloften. Geen informatie op zich, maar verzekeringen van Gods kant. Dat is een gelukkige zaak. Want soms moet je op de vraag: wat geloof je eigenlijk van de nieuwe hemel en aarde? het antwoord schuldig blijven. Je gelooft niet zoveel meer, je kunt je er weinig bij voorstellen omdat de realiteiten om je heen je te machtig worden.
Zou je dan op die vraag niet mogen antwoorden: ik geloof in God die gezegd heeft: ‘Ik maak alle dingen nieuw’? Als Hij zich verheugt over zijn volk (Jesaja 65), dan zal er enkel vreugde zijn. Als Hij de tranen afwist, dan zullen zij niet meer te vinden zijn.
| |
Jezus' antwoord
Jezus kreeg eens de vraag hoe het eruit zou zien op de nieuwe aarde. Het was een strikvraag, verpakt in een verhaal over een vrouw die zeven keer trouwde met een andere man. Van wie zou ze zijn in de opstanding? Jezus antwoordde: jullie kennen de Schriften niet en evenmin de kracht van God (Marcus 12:24).
Hoe zal het zijn in de opstanding? Jezus reageerde eerst op al die huwelijken maar daarna zei Hij wat hij eigenlijk wilde zeggen: ‘Hij is niet een God van doden maar van levenden.’ (Marcus 12:27) Dat is het laatste antwoord.
A.J. Zoutendijk (1952) is Nederlands-hervormd predikant van de Jacobikerk in Utrecht.
|
|