hedendaags componist die nieuwe stukjes schrijft in de trant van Schumann of Debussy of Bartok. Welluidend, in kwalitatief opzicht ‘op niveau’, persoonlijk ook en ongetwijfeld ‘zuiver’, maar niet echt vernieuwend.
Het voorgaande mag van mij allemaal nog ‘kunst’ c.q. ‘literatuur’ heten. Van een geheel andere orde (een lagere verdieping in de bibliotheek) is de pastorale poëzie, in muzikaal opzicht vergelijkbaar met het niveau van eo-programma's als De Muzikale Fruitmand en Nederland Zingt. Dat laatste genre verhoudt zich als de populaire cultuur tot de elitaire/artistieke cultuur (‘low’ culture tegenover ‘high’ culture).
Wat ik naar voren wil brengen is dus, dat het mij zinvol lijkt binnen de literaire cultuur een onderscheid te maken in meerdere soorten poëzie. Dat betekent dat poëzie als die van Jaap Zijlstra niet vergeleken hoeft te worden met die van Gerrit Kouwenaar of Hans Faverey of - om dichter bij huis te blijven - met die van Henk Knol, maar dat deze op zijn eigen, meer traditionele niveau bekritiseerd en gewaardeerd zou kunnen worden. Waar ik dan nu aan toe kom.
Nachtval, de nieuwe bundel van Zijlstra, bevat de toegankelijke, begrijpelijke poëzie die we van hem gewend zijn. Speels van taal en rijk aan beelden, maar binnen een meer traditioneel idioom dat in algemene zin niet vernieuwend wil zijn, en zich ook binnen Zijlstra's poëzie niet meer lijkt te ontwikkelen. Zijn nieuwe bundel biedt ten op zichte van zijn vorige bundels meer-van-hetzelfde, en bevat waarschijnlijk een selectie uit de oogst sinds Hinkelspel uit 1995. Maar terwijl daarin alle gedichten in een vorm van 3x vier regels waren geschreven, biedt Nachtval een diversiteit aan vormen.
Divers zijn ook de onderwerpen van deze gedichten: de zee, een eerste liefde, een bijna-dood-ervaring, Aids, dood. Zijlstra's gedichten getuigen van een sterke bewogenheid met (vooral zieke en beschadigde) mensen. In diverse gedichten in deze bundel heeft hij stem gegeven aan hun verhaal.
Nachtval lijkt mij in vergelijking met vorig werk van Zijlstra een kwalitatieve terugval. Ondanks de ernst van de onderwerpen, krijg ik bij veel gedichten in Nachtval een wat kriebelig gevoel. Alsof deze poëzie te gemakkelijk is, te gladjes en daardoor diepgang mist. Wel te verstaan: diepgang qua verwoording.
Zijlstra schrijft meestal korte regels, die het eindrijm te nadrukkelijk doen opvallen. ‘Uit je oorlogskleren / kwam je prachtig lijf, / het is na zoveel jaren / dat ik voor je schrijf.’ Die laatste twee regels hadden sowieso weg gekund, want dat Zijlstra dit jaren later schrijft, blijkt verderop ook. Voorts gebruikt Zijlstra te gemakkelijk clichématige woorden, zoals in het openingsgedicht over de zee ‘bruisend’, ‘onstuimig’ en ‘onweerstaanbaar’: ‘Jij overweldigt mij / en geeft toe, onstuimige, / jij kneedt mij hardvochtig, / jij bezielt mij, zee, onweerstaanbare.’