Neem de hoofdzin van de eerste strofe: ‘Uit postzegelverzamelaars bestaat al de helft van de mensheid.’ Als dit proza was, zou je het vanaf het tweede deel lezen. Er staat nog veel meer op z'n kop door de lengte van de tussenzin. Die tussenzin irriteert bovendien heerlijk. Immers: ‘ondersteboven’ betekent gedurende één leesseconde: ‘geschrokken, ontdaan’. Met deze betekenis in je hoofd lees je verder en ontdek je: ‘ondersteboven aan het klimrek’. Die regel eindigt op ‘kerktoren’. De eerste flits is: hij hangt ook ondersteboven aan de kerktoren. Maar als je doorleest blijkt dat hij die toren alleen maar (nou ja, alleen maar) langs de buitenkant beklimt. Intussen hebben die misverstandjes hun poëtische dubbelwaarde gezaaid, en zo hoort het ook.
In dit gedicht is Thomas van kind tot volwassene, van klimrek tot kerktoren, een durver. Ondersteboven kiest hij voor het risico. En tégen het burgerlijk establishment van de brave buikige postzegelverzamelaar. Hij kiest de schrale boterham van het riskante bestaan.
Het is of ik hier even Het uur U van Nijhoff lees: tégen de burgerlijke straat, vóór het avontuur van het experiment dat slechts een sobere boterham oplevert.
In tegenstelling tot de mensen in de straat van Nijhoff houdt Thomas vol. De ‘ik’ in de gedichten van Embargo voelt zich daar zeer bij betrokken. Die ‘ik’ komt wel thuis na verre buitenlandse reizen, maar het hart blijft zwerven en protesteren tegen de ijdelheid van de belegde boterham van de postzegelverzamelaar. Zie hier een thema van Embargo: vitalist tegen filatelist.
Daar is in deze bundel een hand van Hogerhand bij nodig. Thomas, een oermens, een Kelt, levend op een dodenvlot, nagekeken door het burgerdom in stropdas en met zakenkoffertje, Thomas surft onder bescherming van engelen. Het zijn de engelen die men ziet op een schilderij van John Duncan uit 1913. Maar ook de dieren der zee escorteren mee, en Thomas zal dat met zijn twijfelende naam en met al die risico's wel nodig hebben:
in de lucht, een grijze zeehond zwemt mee.
Dit escorte opent en sluit op de gelukkig gevonden rijmwoorden ‘meeuw’ en ‘mee’. Op de jurk van één engel heeft Duncan trouwens stiekem de jongen Jezus geschilderd, in de timmermanswerkplaats van zijn officiële vader zagend aan een plank die hij onder zijn knie geklemd houdt. Zaagt Jezus een surfplank? Bereidt Hij zich voor op de grote risico's van zijn aanstaand bestaan op de wilde golven? De lezer van dit fraaie gedicht mag het zeggen, mag het verbinden aan Thomas' bestaan, mag zich uitgedaagd weten in z'n eigen bestaan.
Het lange openingsgedicht van Embargo is een prachtig verhaal, een legende, een