Liter. Jaargang 3
(2000)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 52]
| |
AanvankelijkNa de zondvloed bleef de grond onder onze voeten nog jarenlang zompig. Omstreeks 1950 ging de zon warmer schijnen, waren de oorlogsdampen min of meer opgetrokken, de benauwenissen uit het lijf verdwenen. We kwamen ruimer in de spullen te zitten. Ik ben geen pilaarheilige, ik houd van spullen. Laat Mulisch het in de eerste zin van het jongste boekenweekgeschenk hebben over de kale grijze baksteen van een crematorium, even kaal en grijs als de calvinistische ziel, déze calvinist omringd zich zielsgraag met beelden en schilderijen en boeken, zij het niet alle de werken van Mulisch, wie hij toewenst ooit zo prachtig van taal te zijn als de inleiding van de Institutie. Voor de somma van vierenzestig gulden, het eerste maandsalaris dat ik als zeventienjarige in een kantoorbaan verdiende, kocht ik een schilderij en een boek. Het schilderij kostte vijfenzestig gulden. Ik kreeg vijf procent korting wegens contante betaling. Van die korting kocht ik de dichtbundel Mythologisch van Guillaume van der Graft. Dat was andere kost dan de tachtigers, van wie ik enkele maanden tevoren Perk en Kloos op het ulo-examen had voorgedragen. In plaats van ‘de blanke heerden die al ruischend grazen’ en ‘die zacht gekleurde lucht als perlemoer’ kwam daar opeens een heel andere taal op mij af. Ik stond bij de nieuwe poëzie te juichen als mijn vrienden bij de motorraces op het landgoed Duinrell. Zo geestdriftig als zij spraken over hun favoriete renners, zo vurig sprak ik over Van der Graft en Jan Wit en andere Windroosdichters. Waarbij ik meewarig aangekeken werd. Toch werkte mijn vurigheid op den duur aanstekelijk. Sommige van mijn gezellen hebben op rijpere leeftijd het motorgeronk de rug toegekeerd en zijn boekenliefhebbers geworden. Een enkeling gaat daarbij zo ver dat hij, evenals Martin Ros tijdens zijn lezing voor het Schrijverskontakt op 1 april 2000, zijn boeken liefkozend streelt en besnuffelt en toespreekt. Ros is overigens zo ruimhartig dat hij naast zijn stokpaardjes ook zijn stalen ros met bezieling berijdt en zoal niet berijmt dan toch poëtische eigenschappen toedicht. | |
[pagina 53]
| |
CirkelgangMythologisch! Van die titel begreep ik vooreerst geen syllabe. Wat had de bundel van Van der Graft te maken met de Griekse en Romeinse mythologie? De gedichten lezend en herlezend begon ik te vermoeden wat de dichter onder ‘mythologisch’ verstaat, welke eigenzinnige betekenis hij aan dit woord geeft. De natuur, het agrarische leven, het aardse bestaan, ze zijn gevangen in de cirkelgang van geboorte en dood. Sinds mensenheugenis geven wij daar uitdrukking aan in liederen en verhalen. In deze overleveringen spreken zon, maan en sterren, wind en water, kusten en zeeën, bronnen en rivieren, bergen en vlakten, wouden en woestijnen, seizoenen en dierfiguren een eigen symbolische, mythische taal. Het bos is een beeld voor krachtig, scheppend leven. De rivier is zowel symbool van leven als van dood: we kennen de doodsrivier en de rivier des levens. Ook de Bijbel maakt volop gebruik van mythische beelden. De zee is het beeld van de volkerenwereld. Zoals de ene golf over de andere heenslaat, zo overspoelt het ene volk het andere. ‘Watervloed roept tot watervloed’ (Psalm 42), ‘Boven de stemmen van vele wateren, van de geweldige baren der zee, is de Eeuwige geweldig in den hoge’ (Psalm 93), ‘En de zee was niet meer’ (Openbaring 21). Uit dergelijke teksten blijkt zonneklaar dat de Bijbel zinnebeeldige, mythische taal gebruikt, maar tegelijk het mythische wereldbeeld, de dodelijke cirkelgang, doorbreekt. De kinderen van Abraham beleven de historie niet cyclisch, maar historisch. We draaien niet in het rond als verdwaalden op het wad of in de woestijn, we zijn onderweg naar een bestemming, de Messias doorbreekt de rondedans, de dodendans van het bestaan. Het woord ‘evangelie’ betekent tijding van overwinning. Bij de Joden ontbreekt het vierde feest. Zij vieren Pascha, het feest van de verlossing uit de slavernij. Zij vieren Pinksteren: de Getrouwe sluit een verbond met het geredde slavenvolk. Zij vieren Loofhutten, het feest van Gods trouwe zorg voor zijn volk tijdens de tocht door de woestijn. Maar het vierde grote feest mankeert, het feest van de intocht in het land van belofte. Het Joodse volk beseft nog altijd onderweg te zijn. Wij zijn bij dit volk ingelijfd (Psalm 87), als takken van de verwilderde olijf geënt op de edele stam (Romeinen 11:17). Mythos, dat is de verhalenschat die uitdrukking geeft aan het menselijk bestaan, aan het mysterie van geboorte en dood. Logos, dat is het woord, bij Van der Graft het scheppende woord, dat de dood doorbreekt, het woord dat gestalte aanneemt in de Messias. Dat alles werd ik gewaar, Mythologisch lezende en later Vogels en vissen (1953) en Woorden van brood (1956). Er is geen dichter die mij meer leesgenot (om niet te zeggen ontroering, geestdrift, extase) heeft geschonken dan Guillaume van der Graft. Wat zijn beschouwingen betreft, ik noem mij een wisselaar in de tempel. Wat ik in groot geld van mijn leermeester heb ontvangen, geef ik in klein geld uit. Lering | |
[pagina 54]
| |
en inspirane heb ik vooral ontvangen uit de boeken Lieve gemeente (1962), Verzameld vertoog (1988) en Stille omgang (1992). | |
Eb en vloedOoit gaf ik uitleg over de zinsnede ‘Gij zult’ in de Tien Woorden. Ik betoogde van mijn leermeester dr. W. Barnard begrepen te hebben dat wij deze woorden niet moeten opvatten als een streng en dreigend spreken, maar dat in de Hebreeuwse zegswijze een toon van vertrouwen klinkt: ‘Nu Ik je bevrijder ben, zul je toch geen andere goden dienen.’ Het woord ‘gij’ of ‘je’ op te vatten als enkelvoud, heel persoonlijk. Ik ben jouw bevrijder! Bovendien is in ‘Gij zult’ toekomstmuziek te horen, toekomende tijd. Eenmaal zal het zo zijn: op de nieuwe aarde geen gruwelijke afgoden die kinderoffers eisen, geen leugentaal, geen moorddadigheid, geen afgunst, geen gifslang van de haat. De dodelijke rondgang wordt doorbroken, de tredmolen van het kwaad gaat in de fik. Logos contra mythos. Wij verwachten het Rijk Gods. Ik wist niet dan Willem Barnard onder mijn gehoor was. Hij stond me na de kerkdienst op te wachten. De schrik sloeg me om het hart. Wat heb ik allemaal gezegd? Hij richtte zich in volle lengte op, van de schouderen opwaarts hoger dan al het kerkvolk, legde zijn banden op mijn schouders en zei: Je hebt je leermeester goed begrepen! Of Van der Grafts visie en dichtwijze, wordt mij gevraagd, van invloed is op een jongere dichtersgeneratie? In het werk van Lenze Bouwers, Koos Geerds, Harmen Wind, Kees Hermis, Renée van Riessen, Juliën Holtrigter, Henk Knol, Ria Borkent, Hilbrand Rozema, Rien van den Berg en Menno van der Beek, om tijdens het schrikbewind van koning voetbal een dichterlijk elftal in het veld te brengen, bespeur ik die invloed in het geheel niet. Wat mijzelf betreft, ik heb mij in den beginne ruim door Van der Graft laten inspireren - hoe kon het anders. Dat is te zien in ‘Aandachtig lied’ uit de bundel Lichtgeraakt (1985). | |
Aandachtig liedVoor Willem Barnard Het is de oogopslag die redt,
de richting van de blik,
o neem de Geest niet van ons weg,
uw lichtend aangezicht.
Zie naar ons om, de aarde is
niet langer woest en leeg
| |
[pagina 55]
| |
als U de ogen op ons richt,
de aandacht van uw Geest.
Er komt een man uit de Jordaan
- de diepgang van de dood -
hij kijkt ons onomwonden aan,
een duif zit op zijn hoofd.
Het uitspansel scheurt van een stem
die zegt, dit is mijn Zoon,
als echo scheurt het voorhangsel
en stelt het heil ten toon.
De heilige hangt aan een hout
tot hij voldragen is,
het graf is een geboortehuis
en God roept: er zij licht!
De Geest vliegt een olijftak aan,
de volkeren op drift
worden de zon ten overstaan
tot wateren van rust.
En is de kerk een woonschuit Gods
al kermend ach en wee,
Gods hart klopt in een duiveborst
ten einde pais en vree.
(15 augustus 1980)
Ik heb het gedicht aan Willem Barnard opgedragen bij zijn zestigste verjaardag. Een navolger ben ik niet want Van der Graft is onnavolgbaar. Wie zijn hoge vlucht tracht te imiteren gaat schielijk door de mand en dat is bij een ballonvaart halsbrekend. | |
Kazerne en kerkIn 1953, tijdens mijn rekrutentijd in Ossendrecht, werden de kasten op onze kamer geïnspecteerd. Er zouden anti-militaristische blaadjes de ronde doen. De gezochte lectuur werd niet gevonden, wel een stapeltje dichtbundels. Aan wie behoort dit | |
[pagina 56]
| |
spul? vroeg de kapitein. Ik meldde mij. Hij snauwde me toe: Je doet er beter aan het Handboek voor de soldaat te lezen. Een oorlog win je niet met gedichten! Toen de inspectie voltooid was, riep de kapitein: ‘Iemand nog iets te vragen?’ Ik stak mijn hand op en zei: ‘Kapitein, ik dacht...’ De aangesprokene viel mij in de rede: ‘Je hebt hier niet te denken, er wordt voor je gedacht!’ Geïnspireerd door de virtuoze rijmtechniek van Van der Graft antwoordde ik: ‘Je hebt hier niet te krenken, er wordt voor je verkracht!’ Die inspirane kwam mij duur te staan. ‘Soldaat Zijlstra slaapt vannacht met zijn geweer!’ Van slapen kwam niets, mijn woede en het lompe wapen in mijn smalle bed hielden mij wakker. Willem heeft wat op z'n geweten. Het nazidom bracht geen kunst voort. Daar gold de regel: Je hebt niet te denken, er wordt voor je gedacht. Ik vraag met schroom: in de kerk, gold daar niet dikwijls dezelfde regel? Met dezelfde gevolgen? Hoe het zij, Willem Barnard is een schriftgeleerde die ons aan het denken zet, die ons uit onze christendommelijkheid wakker schudt, wakker roept, als een haan. De haan is het symbool van de waakzaamheid en de vechtlust. Maar ook het symbool van de nieuwe dag, van de opstanding. Hij scheurt het donker open. In de naam Barnard lees ik de woorden bard en nar. Zo kennen wij hem. Als een bard, een bevlogen zanger. Als een nar wiens woordenspel ons pleziert en plotseling raakt tussen de ribben. Barnard wordt tachtig. Wij eren hem om zijn tachtigjarige oorlog tegen de ontaal, het lege vertoon, het gedoe en gedaas. En om zoveel meer. Hij zegt het ons voor en hij zingt het ons voor: het hart van de taal is de hymne. Jaap Zijlstra (1933) is predikant en auteur. Van hem verschenen gedichtenbundels, gebedsteksten, kerkliederen, en verhalend proza. Recent werk: Nachtval (poëzie) en De glazen schelp (novelle). | |
[pagina 57]
| |
Geboortehuis van Willem Barnard (15-8-1920) aan de Van speijkstraat 143 te Rotterdam. Vijf jaar later verkocht vader Barnard de kapperszaak en verhuisde het gezin naar nr. 147.
| |
[pagina 58]
| |
Vader Hendrik en moeder Cornelia Barnard, zomer 1947.
Willem op ± 3-jarige leeftijd.
| |
[pagina 59]
| |
Willem op ± 9-jarige leeftijd.
| |
[pagina 60]
| |
Trafalguar Square, zomer 1968, met Benno, Tinka en Renata. Dochter Marieke, toen acht jaar, vierde de vakantie elders.
| |
[pagina 61]
| |
Met ‘Katinka’ (Christina van Malde, 1919-1995), 1972.
| |
[pagina 62]
| |
De pastorie in Rozendaal, waar Barnard predikant was van 1962 tot 1974. Het huis vormt de voorkant van de kerk.
| |
[pagina 63]
| |
In de St. Trudo-Abdij te Male, juli 1983. Barnard noteerde bij de foto: ‘Een van de meest karakteristieke foto's die men zich denken kan: ik sta te lachen in het teken van de gruwelijkste marteldood die men zich kan voorstellen... Maar zo is het met christenvolk.’
| |
[pagina 64]
| |
Foto: Hans Vermeulen.
| |
[pagina 65]
| |
Liedtekst met correcties van Willem Barnard en notenschrift van Tom Löwenthal.
| |
[pagina 66]
| |
Foto: P. van den Abeele.
| |
[pagina 67]
| |
Met Renata, 19 november 1996.
| |
[pagina 68]
| |
Drie generaties Barnard: met Benno en kleinzoon Christopher, 1998.
|
|