Hans Werkman aan Mart van der Hiele, 7 maart 2000
Honderden keren die laatste brief van Aafjes gelezen, en nooit vanuit uw point of view. Maar dat kan aan mij en mijn gewoontevorming liggen.
Ik vind het wat raar een kanonskogel te vergelijken met een vogel. Vogel/vliegtuig: dat ligt meer voor de hand. Het dodend voorwerp valt niet op hem, maar bij hem in de buurt. Een vliegtuig verspreidt bij de val voldoende wrakstukken om de soldaat te doden. Maar een kanonskogel in 1940, slaat die geen wijde krater waar de soldaat geheel in verdwijnt, zodat er niets overblijft van lichaam, overjas en brief?
U ervaart tussen regel 8 en 9 een lange periode. In mijn ervaring gebeurt het hele gedicht in één dag en slaan het weer en de sfeer binnen die dag om van licht naar donker, van droom naar dood. Na een gevechtspauze gaat de oorlog door. Het gebruik van het woord ‘oorlog’ in de laatste regel heeft dan iets verwarrends, dat geef ik toe. Ik heb het altijd opgevat als: veldslag, strijd.
Ik ontdek toch dat uw lezing minstens zo geldig is als de mijne. Naar mijn besef komen wij tot een verschillende interpretatie van een onderdeel, maar wel met eerbiediging van de tekst door ons beiden.
Of de droom van de vrede in zeker opzicht uitkomt in de laatste vier regels? Naar mijn besef leest u hier te veel romantische toevoegingen in. Maar tegelijk zie ik wel dat uw lijnen niet liegen, u denkt aanvaardbaar door over het gedicht.