| |
| |
| |
Gerda van de Haar
Het moment dat er iets verschuift
In gesprek met Vonne van der Meer over Eilandgasten
Liefst zou Vonne van der Meer al haar antwoorden verpakken in anekdotes over haar personages. Van der Meer werd in 1952 geboren te Eindhoven, groeide op in Laren en woont nu met man en twee zoons te Naarden. Zij begon haar loopbaan als regisseur, maar werkt al jaren als auteur van verhalen, romans en toneelstukken. Haar ervaring in het theater wordt duidelijk in haar schrijverschap.
‘Tegen een figurant mag je nooit achteloos zeggen: ja, ga jij daar maar staan. Het eerste wat die acteur vraagt, is: waarom? Omdat het daar zo leeg is. (Lacht.) Dat is geen antwoord. Iemand moet altijd een reden hebben. Dus je zegt: je gaat bij het vuur staan, want je komt van buiten en je hebt het koud - een hele goede reden. Wanneer je je eenmaal bewust bent dat mensen een reden hebben om hier te zijn en niet ergens anders, omdat je het een acteur niet kunt aandoen om als een soort zetstuk in jouw fantasie rond te lopen, lukt het ook niet meer om een personage in het luchtledige te laten hangen. Het personage moet weten waarom ze ergens naartoe gaat. Het kan een banale reden zijn, als er maar helderheid over is. Een karakter toont zich in de keuzes.’
Je verhalenroman Eilandgasten (1999) speelt in een vakantiehuis op Vlieland. De gasten van Duinroos ondergaan allemaal een loutering, of zij willen of niet. Wat is er aan de hand, daar op Vlieland?
Wie ernaartoe gaat, moet over het water heen. Vlieland is een eiland waar je geen auto mee naartoe mag nemen, dus je steekt over, naar een andere wereld. Je kunt er niet zomaar midden in de nacht af. Als een vrouw daar is met haar echtgenoot, zal zij als ze weg zou willen toch in ieder geval de boot van de volgende dag af moeten wachten. Dat, de tijd die bepaald wordt door de getijden en door de tijdstippen waarop de boot aankomt en vertrekt, in combinatie met de zee die je altijd hoort om je heen, doet iets met mensen. Alles wordt een beetje opgetild.
En Duinroos zelf? Dat voelt ook anders aan dan een gewoon huis.
Wat is een gewoon huis? Er is een huis Duinroos op Vlieland, maar dat staat niet daar aan die weg. Met aantekeningen van huisjes waar ik ooit geweest ben, heb ik een plek gecreëerd. Het bijzondere van een vakantiehuis is: al die levens die erdoorheen stromen. Van al die mensen die daar gelogeerd hebben, blijft iets hangen. Of
| |
| |
heel concreet iets achter, een voorwerp of iets dat ze vergeten zijn. De bruine bank is kaal van de vingers die aan de bekleding hebben geplukt. Het huis mocht niet al te groot zijn, anders zou het raar zijn wanneer iemand er alleen naartoe ging. Een beetje sjofeler is het, denk ik, dan de huisjes tegenwoordig zijn. De pvc-buizen lopen er nog zichtbaar langs het plafond, naast de geiser hangt een briefje en iedereen laat etenswaar voor elkaar achter - een half pak suiker, drie theezakjes, een pak macaroni - zonder dat bekend is of je daar echt iemand een plezier mee doet.
Zoek je naar een herkenbare plek, met zo herkenbaar mogelijke mensen, vrouwen en mannen?
Zo beginnen mijn verhalen meestal wel, maar de wendingen in die geschiedenissen zijn zelden alledaags. Wat evenmin met het gewone leven overeenkomt, is dat je als lezer in de hoofden van wildvreemde mensen terechtkomt en dat het vertelperspectief steeds wisselt.
Ik denk dat ik vijftien jaar geleden bij het verhaal over Dana en Chiel, dat eerste echtpaar met hun kindje, gedacht zou hebben: ik vertel het vanuit Dana, dat is al ingewikkeld genoeg. Haar man heeft haar bedrogen, voor één nacht. Zij ontdekte het meteen en heeft gezegd dat zij het begrijpen kon hoewel zij er ook heel verdrietig om is. Ze heeft hem vergeven. Tegenwoordig wil ik ook weten hoe die man zich in zo'n positie voelt. Hij doet echt verschrikkelijk zijn best, en hoe meer hij zijn best doet, hoe meer hij zich van haar verwijdert, lijkt het wel. Hij schaamt zich, het spijt hem, de consequenties zijn veel erger dan hij ooit had kunnen denken. Tegelijk kijkt hij er ook met enige vreugde op terug, want om helemaal te ontkennen dat het iets bijzonders was of iets opwindends, is ook een beetje flauw. Het is allemaal heel gemengd. En het is nu eens niet vanuit een gekneusde verhouding gebeurd. Ze hadden het goed samen en hij dacht dat hij het zich wel veroorloven kon. Het woord ‘overmoed’ valt in dat verhaal. Van beiden wil ik graag weten wat er in hun hoofd omgaat. Je moet het jezelf als schrijver wel moeilijk maken.
Daarom laat je in bijna alle verhalen het perspectief steeds op een knappe manier wisselen, zonder dat het stoort. Ongemerkt verspringt de camera.
Het is vooral nieuwsgierigheid naar wat iemand beweegt en misschien durf om je in te leven in meer personen tegelijk.
Het vergt überhaupt veel inleving om te schrijven, ook als je het maar over één personage hebt. Je bent bij voorbeeld heel precies aan het volgen wat Leo wil, in het derde hoofdstuk: in z'n hoofd, in de handeling. Je vraagt je af: wat zou hij nu gaan doen? Zoiets lijkt sterk op wat een acteur doet op het moment dat hij zich in iemand moet verplaatsen. Leo is al wat ouder, zijn vrouw is overleden en hij is naar Duinroos gekomen met het dwaze, lugubere plan om zichzelf in zee te verdrinken. Het is zijn bedoeling dat zijn kinderen achteraf denken dat het slechts een ongeluk was. - | |
| |
Als hij daar eenmaal is, merk ik: o, hij heeft geen eten voor vanavond. Zou hij zich realiseren dat dat raar is, die lege ijskast als dadelijk de politie binnenkomt om de verdrinking te onderzoeken? Ja, dat realiseert hij zich. Laat ik hem boodschappen doen, is dat interessant? Ja, dat is de moeite waard, daar kan ik veel in kwijt: dat hij nog weet dat hij zure appels zo lekker vond, terwijl hij denkt dat hij geen spat levenslust meer heeft.
In het begin durfde ik mij domweg vanuit mijn levenservaring niet in te leven in meer dan één persoon. Misschien is het wel een oude toneelbehoefte om dat toch te willen. Bij toneel vind ik het uitermate spannend wanneer je een man laat opkomen die aan iemand die daar al is vertelt wat hij meegemaakt heeft. Hij gaat af. Dan komt zijn vrouw op en zij weet nog van niks. Toneel werkt daar sterk mee: de zaal weet iets over het lot van een tweede of derde persoon wat aan die persoon zelf nog niet bekend is. Die dramatische ironie heeft mij altijd erg aangesproken. Daardoor heb ik jarenlang het gevoel gehad bij het schrijven: moet dit geen toneelstuk worden? Vanuit die houding ben ik waarschijnlijk steeds vaker het perspectief binnen een verhaal gaan veranderen.
Er is één verhaal in Eilandgasten waarin het perspectief over drie personen is verdeeld. Dat verhaal springt er een beetje uit omdat het niet goed afloopt. Drie studenten bivakkeren in Duinroos, het meisje weet niet bij welke van de twee jongens ze eigenlijk hoort, zij kiest halverwege voor degene die in feite de gast is en haar eerste vriend trekt zich teleurgesteld terug.
Eerst gaat het perspectief heen en weer tussen het meisje Willemijn en de verliefde jongen Tom. Maar op het moment dat die twee elkaar gevonden hebben, wordt die non-seksuele buitenstaander, Walter, interessant. Hij gaat zijn vriendin verliezen. Dat is dramatisch, die man voor het raam die denkt: ze loopt m'n leven uit en ik heb het zelf gedaan. Die nacht is er nog een soort besef dat hij niet iemand aan zich kan binden van wie hij weet dat hij haar niet kan geven wat zij wil. Hij beseft heel sterk: onze liefde is niet wat het lijkt, het is een leugen. Hij ziet hoe zenuwachtig ze is, hoe verliefderig, hoe ernstig, en hij kan niet meer liegen. Hij had Toms liefde willen verzwijgen, maar het lukt hem niet. De dramatische omslag is het woedemoment waarop hij denkt: dan ga ik ook haar leven uit, ik wil niet een soort huisvriend worden.
Het is inderdaad het enige verhaal dat, althans vanuit zijn gezichtspunt, niet sereen eindigt. Ik heb nog even gedacht: moet hij niet naar dat blauwe kamertje boven? Dat is de plek die in dit boek een soort kapel is geworden. Moet hij niet verstandiger, wijzer, reageren? Maar nee, dan zou ik iemand met mijn schrijvershand letterlijk de trap opduwen. Je eist dan iets van een personage waar hij nog helemaal niet aan toe is. Mensen zijn vrij. Je mag een personage niet ondergeschikt maken aan de structuur van het boek. Dan maar liever een uitzondering.
| |
| |
Vind jij dat verhalen goed moeten aflopen?
De uitdrukking ‘goede afloop’ zou ik liever niet gebruiken. De verhalen eindigen steeds bij een moment van inzicht. Maar die weduwnaar Leo zal toch weer alleen terug moeten naar Ede. Met zijn inzicht krijgt hij zijn vrouw niet terug. Wei is hij is over een hobbel heen, in zijn leven.
En de veertigjarige Martine uit het tweede hoofdstuk zal niet alsnog een gezin kunnen stichten met haar Bas. Bas wil dat niet. Wel heeft ze, voor het eerst misschien, toegegeven dat ze verdriet heeft over haar abortus. Ze heeft haar kind een naam gegeven, die wij als lezers niet te horen krijgen. Dat is belangrijk voor haar omgang met jonge vrouwen als de zwangere Sanne, voor haar positie als tante, zal ik maar zeggen. Én voor haarzelf. Martine is een kind van haar tijd, de jaren zeventig. Abortus werd gezien als een verworvenheid, als een oplossing - niemand vond het een fantastische oplossing, maar het was óók niet de bedoeling dat je erom ging zitten rouwen. Voor een heleboel mensen is het met terugwerkende kracht echter geen verworvenheid gebleken, maar een tragedie.
Martine (spreekt het ‘tine’ consequent Franstalig uit, als één lettergreep) is een dierbaar personage. Ik ga nog minstens een boek met haar door.
Je laat de personages zoeken naar een inzicht.
Ik vergelijk het altijd met iemand die verslag doet van een sombere periode. Die persoon zal niet eindeloos blijven stilstaan bij het grijze en het wolkendek. Je zult in je verslag van een bepaalde periode altijd toevertellen naar het moment dat er iets verschoof. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die iets vertelde over een periode van rouw of een heel moeizame verhouding, zonder dat die persoon ook over een kleine verandering begon. Het is bijna natuurlijk dat je aankoerst op een omslag - maar misschien verveel ik me zo bij een verhaal dat geen wending heeft, dat ik er niet goed naar luister...
Zou bij jou een verhaal ook vrolijk kunnen inzetten en geleidelijk somber worden of somber kunnen inzetten en somber blijven?
Een verworven inzicht kan sombermakend zijn, dat zag je bij de student Walter. Die komt erachter dat hij niet met Willemijn kan blijven omgaan en dat hij het niet gemakkelijk zal krijgen in het leven, omdat hij geen seksuele driften kent. Hij valt overal buiten. Maar zelfs als een verhaal somber inzet en somber blijft, moeten er een wending en inzichten in zitten om er een ontwikkeling aan te geven. Een verhaal zonder wending of ontwikkeling is geen verhaal.
| |
| |
Vonne van der Meer (Foto: Klaas Koppe)
| |
| |
Jij laat zelfs - ik hoop niet dat je het raar vindt dat ik het zo zeg - De reis naar het kind goed aflopen. Dat gaat toch over kinderloosheid? Ik trof het een keer aan op een literatuurlijstje voor mensen-met-kinderwens.
Soms willen mensen dat boek kopen bij een lezing waar ik in de pauze achter een boekentafel zit. Dan zeggen ze: wij hebben ook een kind geadopteerd. Dan zeg ik meestal: ik weet niet of u dit boek wel wilt lezen. Het is geen boek over adoptie en ook niet over kinderloosheid op zich. Je kunt het lezen omdat je geïnteresseerd bent in hoe het verlangen bezit van iemand kan nemen. Want daar gaat het over: hoe een in principe tamelijk aardig iemand helemaal bezeten kan raken van de gedachte ‘Ik wil het, het moet lukken’ en daarmee voorbijgaat aan de verhouding met haar man en aan alle andere dingen waaraan ze vroeger gehecht was. Zij herkent zichzelf niet meer. Daar komt in de loop van het boek een wending in, een tamelijk groteske wending overigens.
Die dwaze wending maakte voor mij het slot aannemelijk.
Ik probeer mijn personages te laten zoeken naar het moment dat zij niet meer alles als tegen hen gericht ervaren. Dat het hen lukt de situatie om te keren, erdoor te veranderen.
In het toneelstuk Weiger nooit een dans zit veel meer verschrikking dan in Eilandgasten.
Daar zit veel doodsdrift in. Maar ook troost.
Het is een engelenverhaal.
Ja, bij dat stuk durf ik het woord engel wel in de mond te nemen.
In Eilandgasten is zelfs Leo lang niet somber genoeg om die suïcide ook echt te gaan uitvoeren.
Leo denkt dat hij dood wil, maar dat is iets anders dan dood willen. Als je echt een blinde drift hebt, maak je je niet meer zulke zorgen of je je zwembroek wel bij je hebt. Iemand die zo vooruit kijkt - voor z'n kleinzoon doet hij alvast zijn horloge af omdat het anders vol zout water loopt - zit nog helemaal aan het leven vast. Hij heeft op een avond televisie gekeken en die mensen een nieuwsjaarsduik zien nemen in Scheveningen en gedacht: dat ga ik ook doen. Dan ben ik overal van af.
Raakt iemand die in een verhaal zonder wending zit niet vervreemd? In je novelle Spookliefde is er iemand krankzinnig geworden.
Ja, en de hoofdpersoon Phil besluit voor hem te gaan zorgen. De belangrijkste omslag zit bij haar. Aanvankelijk vlucht ze van het eiland af, maar na jaren komt ze terug om orde te scheppen in de chaos die mede door haar veroorzaakt is. Zij accepteert haar verantwoordelijkheid. Zij pakt de taak op die Seamus niet meer kan vervullen.
| |
| |
Het moment van inzicht van de mensen in Eilandgasten lijkt samen te gaan met een soort van overgave aan iets dat groter is dan zij. Hoe religieus is je boek?
Mijn personages zijn mensen die, op de schoonmaakster na, niet bewust godsdienstig zijn. Het wordt zelfs met zoveel woorden gezegd. Leo zegt dat hij niet gelooft dat zijn dode vrouw nog ergens is of in staat is tekens te geven. Daarmee zegt hij duidelijk dat hij niets heeft met een gedachte als zou zij nog voortleven. Intussen duikt zij wel steeds vaker op in dat verhaal. Hij hóórt haar stem als hij een maaltijd staat te maken voor zichzelf. Hij heeft als hij bij dat paard staat fysieke herinneringen aan haar: misschien is ze wel verborgen in het helmgras of in het oor van het paard, ze ís er steeds. Het is spannend om te laten zien hoe bij iemand die deze transcendente gedachten eronder wenst te houden, ze toch telkens opkomen. Daarmee wordt Leo niet ineens een biddend en dankend personage, maar verandert er heel voorzichtig iets in zijn houding ten opzichte van de doden. En misschien is dat wel het begin van ieder religieus ontwaken.
Het echtpaar uit het eerste verhaal wordt niet geïntroduceerd als gelovige christenen, waardoor het overspel misschien nog meer op scherp zou zijn gezet. Toch doet Dana in het moment van opperste eenzaamheid iets dat op bidden lijkt. Zij roept in een kamer waar op dat moment niemand is: help me, help me.
Ik vind het belangrijker om wat je zou kunnen noemen ‘de religieuze aanvechting van mensen’ te laten zien, dan wat er eventueel later de consequenties van zullen zijn. Dana en Chiel verzoenen zich. Niet omdat het van hun geloof zou moeten, maar omdat ze van elkaar houden. Daarmee laat ik misschien ook zien, dat de behoefte aan verzoening er al was voor het geloof uit. Geloof is de uitkomst van waarden die er al zijn. Het versterkt het, het benoemt het, het ordent.
Op een gegeven moment hoort iemand zichzelf bidden of ‘help me’ roepen. Dat vind ik verrassend. Het heeft ook wel met m'n achtergrond te maken. Ik heb veertig jaar lang geleefd tussen mensen bij wie het geloof alleen maar een rol speelde als iets uit de jeugd. Er werd slechts in anekdotische zin over gesproken. Het was in hun leven niet meer belangrijk. Waarschijnlijk zal ik, als ik een verhaal bedenk of een roman, eerder aan mensen denken die ondanks zichzelf een religieuze beweging maken. Dana zal het roepen van ‘help me, help me’ zelf geen bidden noemen, maar iemand die bidt, zegt: ja maar, dat is bidden.
Soms wordt er denigrerend gedaan over schietgebedjes. Maar ik heb ook wel eens een theoloog horen zeggen, dat als mensen niet om kleine dingen durven bidden, ze zich ook niet aan de grote vragen zullen wagen.
Het komt er bij zo goed als iedereen van, in Eilandgasten.
Ik dacht het wel. Martine fluistert de naam van haar nooit geboren kindje. Zij heeft de behoefte om die ergens te laten klinken. Toch is ook zij iemand die tegen- | |
| |
stribbelt. Als Sanne zegt: nou ja, ik ben van de trap gevallen en het kind zit er nog, het zal wel de bedoeling zijn dat het geboren wordt, dan stuift Martine op. Ze wordt echt razend. Sanne is opgegroeid met vertrouwen. Haar moeder Jetta heeft haar dat geleerd: all shall be well. Sanne komt daar nu mee aan en Martine hapt toe, zonder dat ik haar laat zeggen: wat bedoel je met de bedoeling, Gods bedoeling? Dan vind ik het te nadrukkelijk worden. Ik heb allebei de dialogen geschreven, maar ervoor gekozen het impliciet te laten.
Bij Simone in het vierde hoofdstuk is het wat uitgesprokener. Zij heeft waarschijnlijk wel een godsdienstige achtergrond. In ieder geval vindt haar moeder het belangrijk om de kleinkinderen een kinderbijbel mee te geven. Simone zit op een gegeven moment ongecompliceerd tegen het bijna kruisvormige takje te praten dat zij in haar handen heeft, alsof het Jezus zelf is: u denkt dat u het in Getsemané moeilijk heeft gehad, maar dan bent u niet getrouwd geweest. Even later gaat ze met het gastenboek nog in de hand naar dat kamertje boven. Zij denkt aan Betty met haar verdriet, over wie zij zojuist in het gastenboek gelezen heeft. Dan voelt zij in haar eenzaamheid dat ze niet alleen is. Op een gegeven moment heeft zij het gevoel dat er een hand op haar hoofd wordt gelegd.
In zijn artikel in Liter 11 schreef Tjerk de Reus daarover: wie kan dit anders zijn dan Jezus?
Ja, dat vind ik een mooie interpretatie. Voor een andere lezer zal het misschien Betty zijn, die haar hand op dat hoofd legt. Simone loopt naar boven, wordt naar die kamer toegetrokken: om Betty te vinden, die daar achter dat bureau alleen is geweest met haar verdriet?
Als ik zou zeggen: ik heb ‘Betty’ bedoeld of: ja, precies, hier gaat het om ‘Jezus’, dan is dat altijd een beetje een leugen. Het is de lezer die interpreteert. Ik werk met taal, gedachten en beelden. Het is net als met dichten. De beschrijving heeft iets tastends. Ik suggereer.
Die drie studenten vinden een plankje op het strand met Hebreeuwse letters.
Zo'n plankje, weet je wel, van een Haifa-sinaasappelkistje. Zo komt het gesprek op de geboden. Alle verhalen in Eilandgasten zijn terug te voeren op een gebod. Maar toen ik het daar een keer met mijn vader over had, zei hij: bijna alle literatuur kun je toch wel tot de schending van een gebod terugvoeren? Ik had er behoefte aan om dit in een verhaal even te benoemen.
Is dit een soort Dekalog van Kieslowski? Die tien films over de geboden, waar in Vrij Nederland ook even aan gerefereerd werd in verband met die engel-achtige persoon die in de gedaante van een werkster ook in Eilandgasten zit?
Jeroen Vullings had het daar in zijn bespreking in Ons erfdeel ook over. Het is
| |
| |
waarschijnlijk wel zo dat je dat verband kunt leggen. Ik heb alleen niet geprobeerd om ze alle tien af te werken. ‘Niet doden’ komt in twee betekenissen voor, ‘geen echtbreuk plegen’, ‘geen valse getuigenis’, ‘geen valse goden’: dat is die man van Simone, Nils, die te kampen heeft met ambitie. In het laatste verhaal is er sprake van een verzoening met de overleden moeder: ‘je ouders eren’.
In Eilandgasten komt uit het gewone leven het geloof op. Het lijkt wel of het gegeven is met het mens-zijn zelf. Zelfs de geboden zijn er al.
De geboden brengen rangorde aan in wat belangrijk is. En ze bevestigen wat er in aanleg al is, maar wat door rampen en chaos ook weer geschonden kan worden.
Geldt dat voor onze van huts uit joods-christelijke cultuur, of ook daarbuiten?
Daar kan ik niet zo even iets zinnigs over zeggen. Ik kom nu eenmaal uit deze cultuur. Ik ben geen antropoloog. Het enige natuurvolk waar ik ooit geweest ben, de Baka-Pygmeeën, zou aan niet een van de tien geboden iets vreemds of exotisch vinden.
Je bent of enig moment theologie gaan studeren aan een hogeschool.
In 1992 ben ik met die studie begonnen, na het schrijven van Zo is hij. In dat boek wilde ik iets uitzoeken over ‘het oordeel’, de behoefte van mensen om verantwoording af te leggen over hun leven. Toen ik het boek gepubliceerd had, kreeg ik het gevoel dat ik niet veel verder gekomen was. Meestal is een boek een delging van onrust, maar dat was nu helemaal niet zo. Ik merkte al een tijd dat ik in de kranten alles las wat over godsdienst ging, maakt niet uit welke. Toen herinnerde ik me iemand die die theologieopleiding in Diemen volgde en ik dacht: misschien is dat een mogelijkheid om me er helemaal in te storten en om alles te lezen wat ik wil en te vragen wat ik op mijn lever heb. Dat heb ik een jaar, nou, twee jaar, heel enthousiast gedaan, alle tentamens en zo, en daarna wordt die opleiding te gespecialiseerd. Het werd ook wel eens teveel: mijn gezin, schrijven, studeren. In die tijd kwam Nachtgoed uit en schreef ik Weiger nooit een dans. Nog steeds vertaal ik met een groepje mensen onder leiding van een leraar Hebreeuwse teksten.
Je loopt als schrijver vaak een beetje op je leven vooruit. Toen ik Weiger nooit een dans geschreven had, moest ik bekennen dat ik een gelovig mens was. Anders had ik dat stuk niet kunnen schrijven.
Daarna volgde een rare niets-periode, die ik heel moeilijk vond. Ik had het stuk geschreven, maar ik verbond er geen consequenties aan. De regisseur aan wie ik Weiger nooit een dans opstuurde, noemde het een New Age-stuk. Toen was ik zo boos. Hoe kon hij het zeggen, als het iets niet was dan was het toch New Age? Het is onversneden Christendom. Maar het is waar, het gaat nog niet over bij een kerk willen of
| |
| |
zo. Het is ook weer geloof in zijn meest primitieve vorm. Er worden hardop heel veel vragen in dat stuk gesteld. Eigenlijk is het één lange vraag.
Na het schrijven van dat stuk gebeurde er dus niets. Dat heeft me aardig opgebroken in die periode. Ik voelde dat er iets tot bloei gekomen was, maar deed er niks mee. Dat is, denk ik, heel slecht voor mensen. Net als iemand die zegt: ik wil stoppen met dat werk, en vervolgens nog vijf jaar op dat kantoor blijft hangen.
De enige duidelijk gelovige persoon in Eilandgasten is de werkster. Zij maakt Duinroos schoon en zorgt dat de gasten zich welkom voelen. In de lezing van Tjerk de Reus is zij behalve een gewone vrouw ook een gestalte die metafysische trekken heeft. Hij legt heel voorzichtig een verbinding met de Geest. Zelf vind ik haar ook iets van een engel hebben, of - gewoner - van een koster van een kerk.
Recensenten zien in haar soms ook de verzinner van het boek, maar ik denk niet dat je dat kunt volhouden. Zij weet niet zoveel van de mensen. Dan is zij nog eerder een ‘engel-achtige’ figuur. In haar zorg voor de gasten vind ik haar heel aards en alledaags. Een koster is een goed beeld: de vrouw met de zwabber en de sleutel, de hand die de bloemen schikt. Maar als je ‘koster’ zegt, vergelijk je Duinroos met een kerk, en dat gaat niet op. Als het al iets in die richting is, is het eerder een kapel, maar ook dat gaat me veel te ver... De uitleg kan als een olifant op het werk gaan liggen.
Ik vind al die interpretaties verrassend en inspirerend. Ik geniet ervan. Ze laten zien dat het boek leeft. Maar bij het schrijven denk ik helemaal niet voortdurend: dat is een beschermengel, dat is de Geest. En zeker niet vooraf. Pas al schrijvende merk ik dat die vrouw meer is dan een schoonmaakster, zonder dat ik zelf precies wil benoemen waarin ze dan ‘meer’ is.
Het is waar, die vrouw heeft nu en dan invloed op iemands leven. Marleen in het laatste verhaal droomt over haar. Maar zelfs de heilige Geest zou ik niet concreter kunnen benoemen dan op deze manier. Of engelen. Als iemand onverwacht heel hartelijk tegen je is, is het ook net alsof je opgetild wordt.
De sfeer in Eilandgasten heeft iets zorgzaams. Zelfs op de kleinste en meest alledaagse dingen wordt gelet.
Ja, er zit veel zorgends in het boek. Het leven bestáát voor een heel groot deel uit het verplaatsen van rommel, dus dat mag in een boek ook gebeuren, zeker als daar gedachten aan vastzitten. Je kunt heel veel met voorwerpen, zeker in zo'n huis waar ze niet van de bewoners zelf zijn. Wie heeft dat daar neergezet en hoe lang staat het er al? Je zal het niet in je hoofd halen om het weg te halen.
Mensen geven betekenis aan voorwerpen die ze zien en vastpakken. Dat zie je bij dat takje. Leo ziet er een katapult in en hoort zichzelf denken: was mijn kleinzoon
| |
| |
maar hier, terwijl hij dat niet mag denken, want hij wilde toch dood? En Dana zegt hetzelfde over het takje als wat ze later over hun huwelijk zegt: het zout, de wind, de tijd heeft het uitgeloogd.
En er dwarrelt een veertje door het boek.
Ja, iets moois, teers, onnuttigs.
| |
Bibliografie Vonne van der Meer
Verhalen: Het limonadegevoel en andere verhalen (1985), Nachtgoed (1993), in gewijzigde samenstelling bijeengebracht in De verhalen (1997). |
Romans: Een warme rug (1987), De reis naar het kind (1989), Zo is hij (1991). |
Novelle: Spookliefde (1994). |
Toneel: De nieuwe kleren van de keizer (1989), Weiger nooit een dans (1995). Voorts: filmscenario van De reis naar het kind, televisiescenario's van ‘Bericht uit de bezemkast’ en ‘Nachtgoed’, diverse televisiespelen. |
Gerda van de Haar (1965) is redacteur bij uitgeverij Meinema en schrijft over literatuur in o.m. Centraal Weekblad en Wapenveld. Over Eilandgasten schreef ze het artikel ‘Een boek, een engel, een veertje’ (Wapenveld jig. 50 nr. 1)
|
|