lijk op oogcontact, maar dat krijg je natuurlijk niet met een blinde. Het was voor mij een ontroerende ervaring.
Hoe kwam hij aan lectuur, hoe kon hij bepalen wat hij wilde lezen of voorgelezen hebben?
Er bestonden tijdschriften in braille en catalogi van grote braille-bibliotheken. In Marburg was een heel grote braille-bibliotheek, die na de Eerste Wereldoorlog opgericht was voor oorlogsblinden. Daar kon Jan per post boeken van lenen, van die enorme braille-boeken. Hij las veel literatuur en filosofie. Wat boeken in zwartdruk betreft, kende zijn vaste boekhandelaar zijn voorkeuren en stuurde hem boeken op zicht. Verder was er natuurlijk de radio.
Je leest overal dat hij zo'n fenomenaal geheugen had. Is dat bij alle blinden sterk ontwikkeld, of was dat bij hem in hogere mate het geval?
Ik geloof wel dat het bij veel blinden sterk ontwikkeld is, maar hij was wel een uitzondering in die zin, dat zijnbelangstelling heel breed was. Dan onthou j e misschien ook meer. Maar dat is ook wel heel erg nodig, want, zo heeft hij me wel eens gezegd, zelfs als je het tubetje tandpasta opendraait, moet je wel onthouden waar het dopje ligt - om maar iets heel eenvoudigs te noemen. Het is denk ik training van jongs af aan.
Hij was ook erg contactgericht, want als blinde ontleen je je informatie vooral aan de gesprekken met mensen. Hij was ook geïnteresseerd in allerlei soorten mensen. Hij had bijvoorbeeld een nicht die met een boer getrouwd was, en dan was Jan zeer geïnteresseerd in het boerenbedrijf. Zo leerde hij ook minder gangbare woorden, die soms in zijn gedichten zijn terug te vinden.
Ik krijg uit wat ik zoal gelezen heb de indruk, dat Jan Wit veel bezig was met dat blind zijn - maar dat hij door anderen beslist niet als een gehandicapte gezien en behandeld wilde worden.
Ja, voor zichzelf was hij er natuurlijk veel mee bezig. Naar buiten toe is de clou dat je zo gewoon mogelijk doet, dat je jezelf en anderen bewijst dat je ongeveer kunt leven als een ziende.
Dan moet je je dus voortdurend bewijzen.
Ja, eigenlijk wel. Toen ik pas bij hem werkte ging hij vaak alleen op reis, maar op een gegeven dag zei hij: ‘Nou, je moest maar meegaan, ik heb nou wel bewezen dat ik het alleen kan.’
Het leven van een blinde is natuurlijk erg spannend en inspannend: hij moet altijd zijn aandacht erbij houden. Hij kan niet zomaar een wandelingetje maken - hij moet precies weten waar hij loopt en hoe hij weer terugkomt. Hij ging in Nijmegen, als hij 's nachts niet kon slapen, wel alleen de stad in met zijn geleidehond.