Liter. Jaargang 2
(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
God in een blauwe regenjasHenk van der Ent behoorde lange tijd - inhoudelijk en literair-sociologisch gezien - tot ‘de christelijke literatuur’, maar nam daar - helaas - steeds meer afstand van. Sinds een aantal jaren noemt hij zich ‘agnosticus’ wat hij zelf omschrijft als ‘onwetende’.Ga naar voetnoot1. Dat is dus iets anders dan ‘ongelovige’. Van der Ent is geen kerkganger meer, maar heeft nog wel veel met religie op. Met meerdere religies waarschijnlijk, die in zijn ogen allemaal wel iets van de onzegbare en universeel-religieuze ‘waarheid’ uitdrukken, maar het meeste toch nog wel met het christelijk geloof - in elk geval met de taal, de verhalen en de beelden daarvan. Zijn gedichten zitten nog steeds vol met de verwijzingen naar bijbelteksten. Wekelijks is in xN in het kadertje ‘Entiteiten’ een gedicht te lezen dat een reflectie is op een psalm. Een reeks van hondervijftig, die inmiddels al ruim over de helft is. Dat brengt mij op een ander facet van Henk van der Ents dichterschap: zijn grote productiviteit. Onlangs verscheen Kootwijkerzand, de elfde onder de naam Anton Ent gepubliceerde bundel. Na vijf bundels bij christelijke uitgevers (Kok, Bosch & Keuning) en vier bij De Arbeiderspers is dit nu reeds de tweede bundel die bij Van oorschot verschijnt, waar ook reeds vier bundels van Van der Ents vrouwelijke dichterskant Marieke jonkman verschenen, evenals onlangs nog de roman Waterlelies. Tezamen met de vele verspreid gepubliceerde, ongebundelde gedich- | |
[pagina 91]
| |
ten zou dit reeds nu een fors boekwerk Verzamel degedichten opleveren. Zal zo'n boek er ooit komen? Volgens mij zou Henk van der Ent dat wel verdienen, want ik vind hem een goed dichter, van een fascinerend oeuvre waarin duidelijke consistentie én duidelijke ontwikkeling te bespeuren zijn. Van der Ent is klaarblijkelijk ook een uiterst gedreven dichter, die stug doorgaat ondanks het feit dat de tekenen van erkenning uiterst sporadisch zijn. Er zijn kennelijk weinigen die mijn mening over de kwaliteit van Van der Ents dichterschap(pen) delen; de recensies van zijn werk zijn spaarzaam; behalve ikzelf heeft niemand zich ooit nog diepgravend in dit werk verdiept; tevergeefs probeerde ik Benno Barnard, Ed Leeflang en W. Bronzwaer in Bloknoot over Anton Ents werk te laten schrijven. Even leek er een kentering in de waardering voor Van der Ents werk te komen, toen hij als Marieke jonkman een succesvol, in de zin van aandachttrekkend, dichter bleek. Maar de roem die Marieke Jonkman vóór haar ‘ontmaskering’ vergaarde, is kortstondig gebleken - men voelde zich een beetje besodemieterd dat de vrouw, met wie men zich zo sterk identificeerde, ineens een man bleek te zijn - en dit alles heeft ook aan het dichterschap van Anton Ent geen grotere bekendheid of althans geen grotere waardering verleend. Redbad Fokkenra, onder wiens toezicht ik mijn scriptie schreef over Ents werktGa naar voetnoot2., besteedt in zijn boek Aan de mondvan al die rivieren geen aparte aandacht aan zijn werk, terwijl Ent een zeer poëticaal (vooral symbolistisch?) dichter is. Ligt dat aan het ‘moeilijke’ van dit dichterschap? Aan de merkwaardige, wonderlijke, soms obsessioneel aandoende thematiek, aan het particuliere en eigenzinnige karakter ervan? Aan de - daardoor - geringe mogelijk heden tot herkenning en identificatie door de lezer? Herman de Coninck noemt Anton Ent een ‘onopvallend goed’ dichter, maar ergert zich aan de ‘onvatbaarheid’ van zijn en Jonkmans poëzie.Ga naar voetnoot3. Er zijn wel meer dichters niet begrepen of zelfs verguisd in hun eigen tijd, maar later ontdekt en erkend. Zal dat ook zo gaan bij Van der Ent? Wanneer is een dichter eigenlijk belangrijk? Wanneer is zijn werk interessant? | |
Marieke Jonkman‘Het vervelende is niet alleen dat je Marieke jonkman niet meer kunt lezen zonder aan Anton Ent te denken, maar dat dat ook omgekeerd geldt’, schreef Herman de Coninck bij een volgens mij verkeerd geïnterpreteerd gedicht van Anton Ent.Ga naar voetnoot4. Ik ben het maar ten dele met hem eens. Je kunt Ents werk best lezen zonder aan dat van Marieke Jonkman te denken en andersom - hoewel, toegegeven, de wederzijdse reminiscenties talrijk zijn. Ook in Kootwijkerzand zijn er gedichten die sterk aan het werk van Jonkman doen denken, en er is zelfs een lang gedicht, ‘Studiereis’, waarin regels geciteerd worden uit Jonkmans gedicht ‘Reis’ uit haar eerste bundel. Vervelend vind ik dat niet, eerder apart en interessant. Het benadrukt in elk geval de coherentie van Van der Ents dichterschap, onder welke dichtersnamen zich dat ook manifesteert. (‘Wij schrijven elkaar’, zegt het ‘lyrisch ik’ tegen ene ‘Marieke’ in een gedicht uit Amazonen van Jonkman.) Moeilijk vind ik alleen de vraag hoe je het werk van Marieke Jonkman moet lezen. Als dat van een vrouw? Nee toch? Als dat van een man dan? Ja, maar hoe dan? Als dat van een man die, vanuit welke psychische misvormingen dan ook, worstelt met zijn eigen identiteit en gevoelens, of als een ‘vrouwelijk’ dichterschap dat daarvan losstaat? Dat | |
[pagina 92]
| |
laatste is erg moeilijk, maar het voorlaatste lijkt me de grenzen van het poëzie-lezen te buiten gaan. Maar er ligt hoe dan ook een drempel bij het lezen van Marieke Jonkman: zij is immers geen dichteres, maar een verschijnsel (van wat?) in de vorm van poëzie.Ga naar voetnoot5. | |
KootwijkerzandKootwijkerzand is een ongelijksoortige bundel (wat ik neutraal bedoel): er is een lang, verhalend gedicht, een paar verhalende cycli, losse gedichten over de jeugd, de natuur, de dood, het dichterschap, Kaïn en Abel. Veel gedichten vertonen de typische Ent/ Jonkman-motieven en -thema's, zoals de naam/identiteit, moord en zelfmoord, de polariteiten (slaan-strelen, leegte-volheid, zwart-zilver). Ook het grof-banale en gewelddadige, meestal op sexueel vlak, dat in de gedichten van jonkman heviger naar voren komt dan bij Ent, zit in deze bundel, evenals het verlangen naar zuiverheid en reinheid. Het gaat bij Ent ten diepste steeds weer om het verlangen naar verlossing, reiniging en heelheid, die, wanneer deze bereikt wordt, beschreven wordt als een toestand die uitstijgt boven de tegenstellingen: zowel vol als leeg, zowel hoog als diep. Als die gelukzaligheid wordt bereikt, is het feest in de gedichten. Er wordt bijvoorbeeld samen gegeten, zoals in ‘Ontbijt’, waarmee de bundel besluit: De schoonheid van het broodmandje!
[...]
ik ervaar de glans van het rieten [broodmandje
en proef de smaak van de zelfgemaakte [bramenjam.
| |
God‘Het riet prijst de schepper om het goede dat hij gemaakt heeft’, staat er zelfs in dit gedicht, maar van de christelijke Schepper-God wordt in deze bundel verder nauwelijks gesproken. ‘Ik zie de rug van een hand, maar wiens hand’, staat er elders. De hand van God? Het gaat bij Ent niet (meer) om de God van het christendom, maar om het bereiken van de Andere Kant, het leggen van de verbinding (religio) tussen hier en daar, kant en overkant, zelf en de ander. Of hier vooral een innerlijke proces bedoeld wordt of een werkelijke ontmoeting met een ander-buitenzichzelf, is mij niet duidelijk. Wel is duidelijk, dat religieuze noties, seksuele noties en artistieke (c.q. poëtische) noties door elkaar lopen of elkaar afwisselen. Het zijn de drie terreinen waarop de ontmoeting met de Andere Kant in of buiten zichzelf het meest intens kan plaatsvinden. Woede en frustratie, verdriet en verlatenheid, hoererij en ontrouw krijgen speelruimte op het moment dat de relatie met de andere kant, meestal verbeeld door een vrouw, verstoord wordt of niet tot stand komt. In de titelcyclus, ‘Kootwijkerzand’, leidt een ascetische tocht door de zandvlakte bij Kootwijkerzand tot een ontmoeting met God, in de gedaante van een vrouw met een blauwe plastic regenjas, zwaaiend met een netje groene vruchten (daar is de maaltijd dus weer in het verschiet). Zij noemt hem ‘kind van mij’: Dat klinkt aardig: kind van mij,
een zwerver wordt een kind genoemd.
Dan verandert het zand in een zwarte, golvende zee en loopt de cyclus uit op een woordenspel met polaire begrippen, die op één regel na een letterlijke overname is van het ge- | |
[pagina 93]
| |
dicht ‘Leer’ uit de bundel Reducties. De poëzie van Anton Ent is ronduit complex, mede door de enorme symbolische geladenheid. Alles moet ‘geduid’ worden in het licht van het geheel. Ents langere gedichten moeten echt bestudeerd worden voordat er enig begrip van de betekenis kan groeien. Maar raakt men eenmaal thuis in deze poëzie, dan kan er fascinatie optreden voor dit almaar uitdijende universum van verhalen, symbolen en obsessies, voor deze emotioneel geladen binnenwereld die zo ver lijkt af te staan van de realiteit van alledag. | |
Nieuwe wegen?Kootwijkerzand biedt weer nieuwe variatiesop-hetzelfde. Maar er worden, en dat is zowel verrassend als welkom, in deze bundel ook nieuwe wegen ingeslagen. Er lijkt iets meer herkenbaarheid in deze poëzie binnen te glippen en er worden nieuwe toonhoogten uitgeprobeerd. Er zijn gedichten die volstrekt anders zijn dan wat ik tot nog toe van Ent/Jonkman gewend was: ‘Het oversteken van de weg door een egel’ en ‘Basketbalwedstrijd’ zijn volkomen on-Ents (eerder à la Krol), ‘Bosrand’ lijkt zo weggelopen te zijn uit een bundel van Tellegen en ‘April’ had van Inge Lievaart of Nel Veerman kunnen zijn: April
Geen vroege vlinder maar een laat bruin [blad
zwevend op het wandelpad
verdreven door het groen.
Wat kan ik anders doen
dan in de nerven aders van een vleugel
[zien? Dit is dan wèl direct te begrijpen, maar meteen ook minder sterk. Waar gaat dit heen? Nog niet naar een groter publiek, vermoed ik. Maar dat zal Ents streven ook niet zijn. Hij gaat de weg die hij volgens zijn dichterlijke roeping moet gaan - ongeacht het aantal volgelingen.
Dirk Zwart Anton Ent, Kootwokerzand. Uitg. G.A. van Oorschot, 60 blz., f 29,90 Dirk Zwart (1962) is neerlandicus en kerkmusicus. |
|