Spanje
De hoofdpersoon in de roman is de Friese jongen Anton Holdinga. We treffen hem op de eerste pagina aan in de gotische kerk van Tossa del Mar, een stadje aan de Costa Brava. Ver van de terpen en de klei. In die Friese klei heeft hij niet zo lang geleden zijn vader begraven, boer Wiardus Holdinga, die onder een kantelende tractor terecht is gekomen. Na dat noodlottig ongeval komt Anton niet meer in het oude ritme en hij besluit om naar Spanje te gaan. Hopelijk zal een korte vakantie hem goed doen.
Spanje trekt hem ook in een ander opzicht. Zijn vader had een schilderij ‘naar El Greco’ gekocht waarop de raadsman van Filips ii, Antonio de Covarrubias, staat afgebeeld. Van de raadsman van Filips' grote tegenstander de Prins van Oranje, Marnix van St. Aldegonde, leest Anton voor zijn studie geschiedenis een oud geschriftje, waarin melding gemaakt wordt van een concilie in de vierde eeuw in het Spaanse Elíberis. Op dat concilie zou besloten zijn om alle heiligenbeelden uit de kerken te verwijderen.
Anton ziet het als zijn opdracht, zijn ‘queeste’, om in Spanje meer te weten te komen over het concilie. Maar al gauw blijkt dat het niet zo eenvoudig is om dat Elíberis te vinden. Het lijkt van de Spaanse bodem weggevaagd. Die zoektocht krijgt religieuze proporties. Het vinden van Elíberis is voor Anton de zoektocht naar Gods voetspoor. Wanneer hij eraan begint, kent hij op geestelijk gebied alleen maar twijfels: