| |
| |
| |
Kees van der Zwaard
Schrijversdagboek
Dagboek
Beginnen aan een schrijversdagboek in een tijd dat overal om mij heen oorlogsdagboeken verschijnen, geschreven door mensen met namen als Srbljanovic; namen die klinken alsof ze recht van spreken hebben. Ik maak mij nu al zorgen over wat ik nog schrijven moet. Wonderlijke afleiding; ik zou moeten inzitten over het lot van verdreven mensen, maar ik dub over een dagboek. Inmiddels rollen schrijvers met elkaar over straat over de vraag of ze nu wel of niet moeten schrijven voor of tegen navo-akties. Voor de één is de ander geen schrijver meer, vanuit een verschillend gewaardeerd (gebrek aan) engagement. Ik heb nog geen letter op papier. Het ziet er steeds meer naar uit dat dit een dagboek wordt in de meest letterlijke zin van het woord, een ééndagsboek, gedrukt gaande onder het risico te worden dichtgeklapt door de vliegenmepper van de heren Möring of Ephimenco. Als ze het al onder ogen krijgen. Wat zouden ze zich gelegen laten liggen aan dagboekaantekeningen die noodgedwongen het kenmerk dragen van periodieke onthouding. Laat staan dat Kosovo iets opschiet met 555 extra woorden. Ondertussen spuwt Ephimenco zijn columnistisch vuur. Möring meet zijn zwijgen breed uit: de schrijver is even deskundig als de bakker van de hoek. Maar de bakker bakt koek voor Kosovo, Arnhemse meisjes voor Pristina; de krentenbollen voor een bestand liggen tussen de oranje gebakjes. Een toonbank vol engagement. Schrijf dan toch, schrijver. Dus ik schrijf. Een versje, opgenomen in de al bestaande cursus dichten uit mijn kleinkunstprogramma:
Lente
Het regent bommen elke dag,
maar wij zijn niet in oorlog.
De voorlichter ontkent met lach,
De krant doet achteraf verslag:
wie achter en wie voorlag.
Weer lees ik het bericht. Denk: ach,
hier is 't gelukkig droog.
| |
| |
Light verse for Kosovo. Ik spreek het uit. Ik treed ermee naar buiten. Pijnlijk het gegrinnik.
| |
Freek de Jonge
Freek is beroemd, betrokken en boos. Samen met Herman van Veen staat hij in Carré. Eindelijk weer eens uitverkocht, denk ik boosaardig. Maar ik word tot zwijgen gebracht door hun oproep: Staakt het vuren! Dat zal wel op buren gaan rijmen, en ja hoor. Verzet van formaat, verzet op niveau, verzet als kunst. Verse kunst, met papier in de hand, want de teksten zijn allemaal nog maar net af. Passie in klad.
Een paar dagen later zie ik Freek in een praatprogramma op televisie. Temidden van grijze heren zit hij in een rood jasje. Hij wordt in de hoek gezet als rethorisch pacifist, omdat hij geen andere argumenten heeft dan dat het vuren moet worden gestaakt. Bovendien is hij niet bereid om vandaag een vluchteling in huis op te nemen, wat hem blijkbaar meer ongelijk geeft dan de andere gesprekspartners, die evenmin plaats hebben voor een ontheemde Kosovaar.
En dan zie ik Freek in ‘De Grens’. Een getergde clown doet zijn verhaal, maakt theater van het onverbeeldbare. Hij is boos. De cynische kwaadaardigheid spietst door elk woord heen. Hij is een clown zonder grap, terwijl de dwaasheid doorgaat. Elke grap is teveel, elke lach te goedkoop. Hij verliest zichzelf in verhalen, speelt zichzelf op zijn bek. Zonder masker staat hij daar, doortrokken van woede en hilarische verontwaardiging. Ik ben diep geraakt door de onmacht waarmee hij zich dit keer heeft verkleed. Zo naakt. Hij doet wat hij moet doen. Hij speelt met wie hij is. Nu zijn de teksten echt nat en de artiest spuugt om ze nat te houden.
| |
Citaten uit een oorlog
Het meisje uit Kosovo
voor altijd bij mij dragen
net als alle andere kinderen in de wereld
want de dag zal komen dat jij vrij bent
ik ben dan bij je, vredig en gelukkig
en ik zal schreeuwen, zo hard ik kan
zodat de hele wereld bij mij komt
| |
| |
ik ben het meisje uit Kosovo
zoals gisteren, en hopelijk morgen
Gelezen in Trouw. En als ik het zo lees, dan raakt het me, zoals het dagboek van Zlata me raakte bij de vorige crisis op de Balkan. (Zoveel dagboeken uit zoveel oorlogen.) Maar ik heb ‘het meisje uit Kosovo’ dit gedicht ook horen voordragen op het nos-jeugdjournaal en daar werd ik alleen maar bang van. Het was geen puberpoëzie, maar het was een salvo; geen passie, maar pathetiek. Ze las het voor als een legeraanvoerder. De grimmig instemmende omstanders stelden mij evenmin gerust. Ik werd bevangen door de wanhoop, die David Grossman beschrijft in Over de grens als hij geconfronteerd wordt met de blinde haat van vierjarige kleuters: ‘Moet dat zo? Steeds weer een nieuwe generatie tot haat opvoeden?’ (31)
Mijn zoontje vindt, dat die in Nederland opgevangen Kosovaren het niet slecht hebben, want ze krijgen toch maar mooi een computer, om via Internet familieleden op te kunnen sporen. Hij wil ook wel een computer. En hij hoeft mij niet op te sporen, dus kan ie lekker spelletjes doen.
| |
Draskovic
De christelijke draaikont van de Balkan is uit de regering van Milosevic gezet. Niemand is verbaasd, alleen hijzelf; zoals iedereen, behalve hijzelf, verbaasd was dat hij er zitting in nam. Nu zoekt hij aansluiting bij andere mensen die hem in de belangstelling kunnen plaatsen. Juinen in Joegoslavië. Het haar gewassen, de baard nog nat in lange slierten. Hij doet me denken aan John, een kostganger in het Engelse gezin waar ik ooit logeerde. John at met lepel en baard. De baard, net gewassen voor het eten, was nog warm. De boter die er in viel begon te smelten. John kreeg de allure van Aäron. Draskovic blijft een vettig mannetje.
| |
Biografie van de dood
In 1994 schreef ik een liedje onder deze titel. Met onder andere daarin de woorden:
een kind dat in een kelder moest schuilen
behalve haar, kon je sirenes horen huilen
zij wist wat dat betekende: een bom
en daarna wist ze niets meer; ze kwam om
Nu sta ik het weer te zingen. Het is allemaal zo vermoeiend. De zee wordt maar niet vol van tranen. De lucht breekt opnieuw, opnieuw. De stilte komt er nog niet door. Wachters, wat is er van de morgen? Leiders, wat is er van de pijn?
| |
| |
| |
Doodgoed
Een goeie jongen, die vroeger opging in de paradijselijke wereld van ponyclub ‘De Maantjes’, wordt nu meegesleept door de ruiters van de Apocalyps. Moet hij liefhebben uit principe? Kan zijn overtuiging zonder agressie?
Ik schrijf aan een nieuwe theatersolo over religie, verdraagzaamheid en verraad. Het theater is geboekt, de data zijn gepland, de voorsteling is al verkocht. Maar is er wel een voorstelling. Er is onrust in mijn hoofd. De flarden suizen in het rond en ik krijg ze niet te pakken. Ik weet niet eens of ze zich schuilhouden als onbereikbare ideeën in Plato's grot, of dat ze zijn gemaakt van Luthers stro, waarover ik zal struikelen om te vallen in de put van mijn verbeelding. Wat verkoop je als je een idee verkoopt? Wat is het uurloon voor een luchtverplaatser? Schrijf dan, schrijver, schrijf. Oké, oké, ik ga al, ik schrijf over mijn man, die weet hoe het leven geleefd moet worden, die droomt van een gemeenschap van gelijkgezinden, van een samenleving die deugt; ik schrijf met overtuiging over waarden en normen. Ik maak hem sympathiek. O, wat is hij aardig. Eindelijk iemand die weet wat hij vindt, geen gedoe over wel of niet geëngageerd, maar klare taal over hoe het leven in elkaar zou moeten zitten. Geen onnodige nuances, die het debat ophouden en de actie vertragen. En dan komen de paarden. Wit, rood, zwart, vaal. Zijn het paarden van waanzin of van de waarheid? Spant hij ze in of laat hij zich inspannen? Hij zet koers naar de gerechtigheid. Hij gaat tot op het bot. Maar waarvan? Van de moraal? Van de liefde? Dat is niet hetzelfde. Bestaat er waarheid zonder cynisme?
Zoveel dingen zijn er die ik zo vaak niet begrijp.
Die zitten in de dierentuin.
Als geaccepteerde vreemdelingen.
maar niemand komt kijken.
Waarom lopen de bewakers dan rond met geweren?
Om de dieren af te schieten
als de hokken opengebombardeerd worden.
Maar waarom zou een leeuw
niet op straat mogen lopen?
| |
| |
| |
Tweeduister
Willem Jan Otten heeft mij voorbereid met zijn essay in de Volkskrant (12-3-1999) op het nieuwe stuk van Peer Wittenbols. Hij begint met de intrigerende vraag: waarom zo nodig een toneelstuk schrijven? Hij constateert dat ‘er altijd weer een schrijver gebeten [zal] worden door de mogelijkheid dat er geschreven zinnen bestaan die hardop gespeeld hun speciale uitwerking krijgen. Want deze procedure, deze manier om van taal tot toneel te komen, tot een met woorden opgeroepen suggestie van werkelijkheid, is nergens mee te vergelijken’. Peer Wittenbols bewerkt de Alkestis-mythe. In de regie van Rob Ligthert wordt het een Limburgs verhaal van biefstuk en berouw. Een verhaal van een paar regels loopt uit op een drama over liefde en onsterfelijkheid. Koning Admetus wil de liefde van zijn leven blijven koesteren. Hij krijgt de kans van een amorele Apollo, op voorwaarde dat Admetus iemand zo ver dan wel zo gek krijgt om in het uur van zijn dood zijn lot over te nemen en in zijn plaats te sterven. Plaatsvervangend doodgaan op de Nederlandse planken. Jawel! En daar passeren ze, de seniele vader, de verzuurde moeder, de bedrieglijke broer. Wil je voor mij sterven? Een vraag als een moker. Nee, driewerf nee, ik neem jouw plaats niet in. Bloedbanden zijn niet voldoende voor deze hondse trouw. Wie dan wel? De eerste in zijn leven wordt de laatste; zijn vrouw, zijn lief, Alkestis herself, sterft vol overgave: ‘hier heb ik om bestaan, om uit liefde mijn leven te geven’. Admetus redivivus. Helaas, de reden voor zijn verlangen naar eeuwig leven is heengegaan; zijn lief is weg en hij kan niet meer doodgaan al zou hij willen. Hier wordt de eeuwigheid geproblematiseerd. Wat is eeuwigheid zonder liefde? Hoe verraderlijk is het verlangen naar onsterfelijkheid als het niet tegelijk een verlangen is naar rechtvaardigheid! Ingewikkelde vragen die de complexiteit van zoiets als een koninkrijk benadrukken. Wat op het toneel
overblijft is tragiek. Er is alleen nog een onaanraakbare schim om van te houden, een tergend hersenspinsel wat niet concreet mag worden op straffe van de eeuwige dood in de schoot van Hades' cynisme. Maar hoe aangrijpend, deze tragedie, als Admetus staat tegenover de schim van zijn liefde, op het punt haar te omarmen en daardoor te verliezen. Ik wil schreeuwen: doe het, raak haar aan, laat de liefde winnen, nee, nee, doe het niet, dan ben je haar kwijt en blijft je liefde een eeuwig missen. Ik weet het niet. Ik wil eruit, uit het dilemma, uit de moeite het leven te nemen met zijn wrede keuzes, met zijn amorele lot, met zijn kloof tussen liefde en begeerte. Terwijl ik schor de zaal uitloop bedenk ik nog een noodoplossing. Vlak voor Alkestis sterft had Admetus zelfmoord moeten plegen om toch nog samen met haar dood te kunnen zijn, maar hij is te traag, te laat, o en voorgoed te laat. En ook ik ben te laat, maar wat een liefde, wat een eenzaamheid. Inderdaad, Willem Jan. De vraag: Waarom toneel? beantwoordt Wittenbols met een daverend daarom.
| |
| |
| |
Waarom liedjes?
Typisch een vraag die niet verlangt naar een daverend antwoord. Liedjes zijn veeleer dwarrelend, maar daarom zo mooi. Een blad van een boom dat even om je hoofd speelt en je herinnert aan wat voorbij waait. Liedjes, natuurlijk, het is geen literatuur. Maar voor een goed liedje doe ik heel wat gedichtenbundels kado, om van de onnodige romans nog maar te zwijgen. Tom Waits heeft een nieuwe c.d. (Mule variations) en dus een interview. Dit blijft het dagboek van een lezer. ‘Een kommetje maken om water uit te drinken, is het eerste wat de mens deed. Zijn tweede daad was daar een liedje over schrijven.’ (de Volkskrant 16-4-1999) Liedjes zijn voor mij belangrijk, en natuurlijk - zegt ook Tom - je redt er geen levens mee, maar moet dat dan? Troost is ook al heel mooi. Gewoon een piano, een gitaar en maar zingen. Over alles wat voorbijkomt en voorbijgaat. Simpele woorden, simpele akkoorden voor een simpele ziel. En is een getrooste ziel niet ook een tijdelijk geredde ziel. Een mislukking is één ding, maar een mooi liedje over mislukking is toch altijd nog een mooi liedje. Stef Bos bezingt ‘stilstaand water, de zee lijkt zo ver weg, stilstaand water, geen stroming meer, geen gevecht’. De Zeeuwse popgroep Bløf is beland bij de ‘laatste ronde: vanavond heb ik niets gevonden, laatste ronde, laatste ronde, gewogen maar te licht bevonden’. Ik weet het, het rijm is maar half half, en toch, het zingt. Soms wil ik ook zo zingen, niks meer, niks minder: ‘niemand weet hoe het loopt, niemand krijgt het kado, niemand zegt wat je ervoor koopt, je leeft voor eigen risico.’
April-mei 1999
Kees van der Zwaard (1962) is theoloog en theatermaker. Hij publiceerde gedichten, essays en recensies in Bloknoot en Liter, maakt theaterprogramma's en schrijft toneelteksten.
|
|