Liter. Jaargang 2(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Hilbrand Rozema Gedichten Thuiskomst Het is voor niets te laat. Ik kan nog voor de huur bedanken van geleende heldenlevens. De journalist die sneller dan zijn schaduw schrijft. Het wiel uitvindt, het zwarte garen. De wereld waarschuwt voor de laatste keer. Ik veeg de scherven van mezelf bijeen in buitenlandse huizen, kamers, vreemde stiltes die bordelen waren voor de ziel. Tijd om delegaties te ontvangen uit de landen van toen. Herinneringen zijn logees geworden met een eigen sleutel. Geen dieven meer, met lopers. We komen nader en nader in onze nieuwe huiden. Vader ik voel het komen als ik uw rechte rug op de orgelbank zie en uw timmermansoog. Ondersteboven liep ik in uw handen over het plafond, ik dacht dat ik vloog. Alles wordt mogelijk nu. Zelfs een bestand met onze eenzaamheid. [pagina 39] [p. 39] Burengerucht Er is een nieuwe dag, altijd. Maar vraag me hoe. De trein naar huis was vol en ik moest staan. De mensen van daarginds zullen hun huizen nog langs de overkant bespieden gaan en buren worden van zichzelf. Ze kijken nu al tegen alles anders aan. Lopen door half bevroren lentegras, wasemen ijsbloemen weg van een raam, kijken lachend in hun eigen slaapvertrek. Maar menig ander krijgt geen adem meer en is voor altijd oud en koud en hoest en tast en vriest met witte vingers vast. Hun stadje is heel stil, met graften eromheen. De straatjes zijn kaarsrecht en wie er komt krijgt slingers van verwelkte bloemen omgelegd. Een leven als een oordeel is het dan. Hun terp ligt als een drempel op dit platte land. [pagina 40] [p. 40] Alles een geheim 1 's Zomers wordt Groningse zeeklei van droogte poeder en zweem van lood, zet zich in je huid als middeleeuws pigment. Een niet- uitwisbaar koloriet, om boeken te verluchten over de dood; stof ben je, tot stof keer je weer. Je oom voerde regie over het graafwerk in de tuin. Je klom uit de grondwatervochtige kuil, grijs als een schiere monnik, inpolderaar van Abt Emo uit Wittewierum. Binnen welfden schemer en geur en bedrijvige koelte. Melkbussen, stalmest, hooi. Een vleug vers henneptouw - iets vrouwelijks, zoethout, snelle verbittering. 's Nachts de wankel van een krachteloos kalf tegen de wand. Dat alles een geheim bewaarde, sprak vanzelf. [pagina 41] [p. 41] 2 Zo huisde onder de kapschuur, in gouden zuilen van zaagselstof, als een mummie in een glas- vitrine, in het klaslokaal van een dorpsschool een uil. In dakduister gehuld als een nauw- sluitend verenpak maakte hij pas bij avond sinister draaiwerk van zijn ronde kop. Hij schudde nee. Ontkende het daglicht en beidde zijn tijd. We wisten het weer: uren geleden, boven het toen nog eeuwige groen van de grassen, in het dronken zenit van de hete middag, was een kievit bijna gebleven in zijn buitelende slappe lach. Stil sloeg het nachtdier nu zijn vleugels uit, als iemand die glimlacht met killer-instinct. [pagina 42] [p. 42] Eigen weg Langs een verharde eigen weg wil ik het erf van je herinnering ontsluiten. Over baksteengruis en stoffig verbrokkeld marmer kom je bij populieren uit. Ze staan diep in de blauwe hoogte rond een huis en ruisen. Een vol gefluister, rollend uit de ruimen van de Noordzee. Sirenenzang die strak je oorschelp streelt en verbrandt. Dapper sluiten de buitenmuren om de logeerkamer heen, bewaren je geheim door zacht met je te spreken. Je ligt te rillen, in dat rare ledikant. Hilbrand Rozenra (1971) woont in Amersfoort, werkt als freelance journalisten is redacteur van Icarus. Poëzie: Paradijs (1997). Vorige Volgende