Allebei de ontleningsgedichten versterken de religieuze sfeer van Ottens gedicht. Het middeleeuwse lied is een kerstlied. Het diepgeladen schip en de hoogzwangere Maria vallen in mijn visie samen. De vrouw bij het roer van Nijhoffs schip is een moedervrouw die psalmen zingt over goddelijke bescherming.
Maar onmiddellijk maakt Ottens gedicht zich weer los van de Middeleeuwen en van Nijhoff en gaat zijn eigen gang, want zijn ‘schip is breder dan het water’. Ook dit wordt bij mij visueel: het schip overstijgt het water, treedt buiten de oevers, vaart met bakboord en stuurboord door het fluitenkruid en de boterbloemen (daarom gaat het natuurlijk ook zo traag, met een reeks zwaar voortgaande aa-klanken).
Waarom die wateroverschrijdende breedte van het schip? Ik moet toch weer aan de middeleeuwse bron denken. Maria is meer dan Maria alleen, Maria verbreedt zich tot het diepgeladen zwangere schip zelf. De breedheid van Ottens schip moet daar wel iets mee te maken hebben, het is een religieuze verbreding, het is zoiets als Jezus die de natuurwetten overstijgt en op het water loopt. Het gaat in elk geval om een overmacht van het bovenaardse. Geen wonder dat de ik-van-het-gedicht daar vroeg van wakker schiet. Het schip met die vrouw vervult hem op een buitengewoon vullende manier. Hij lijkt in extase te zijn. Zoals de ik bij Nijhoff geheel vervuld is van ‘het landschap wijd en zijd’.
De radio staat aan. Welke zender? Ik geef Radio 4 veel kans, of Radio Klassiek, maar eerder nog denk ik aan zo'n radio van Achterberg in het derde gedicht van ‘Reiziger “doet” Golgotha’, een radio met een ‘Geheime Zender wit en hees’, die een s.o.s. over de Geest uitzendt. Misschien gaat dat te ver, zo'n derde intertekstualiteit, maar ik kan het ook niet helpen, radio's zijn in klassieke poëzie niet dik gezaaid.
In elk geval is er geluid aan boord, wel geen psalmgezang van een levende stem als bij Nijhoff, maar het moet in deze context toch wel geestelijk van aard zijn, vind ik.
Tot zover de observatie van de ik. Nu de contemplatie.
De ik, geheel vervuld van schip en vrouw en lading, begint een innerlijk gesprek met de ‘Vrouwe’ (een aanspraak die haar Maria-karakter versterkt). Maar ze antwoordt niet op de impliciete vragen. Waar is ze geladen? Waar wordt ze gelost? Hoe zit het met het geestelijk geheim van haar zwangerschap? Hoe dus met de annunciatie? Hoe met kerst? En waarom moet dat gaan zoals het blijkbaar gaat? De ik accepteert de feiten (‘Dat dit zo moet’), maar hij begrijpt ze ‘niet bijzonder goed’. De relatie zit vol raadsels. Hij kent de antwoorden niet. Hij begrijpt niet eens ‘dat ik u iets vragen/wil nu u alweer niet groet.’