| |
| |
| |
Jaap Zijlstra
Schrijversdagboek
Dichten is ontdekken tijdens het doen
Een gedicht komt je niet aangewaaid. Een verhaal schud je niet uitje mouw. Sartre zegt: ‘Mijn boeken stinken naar gezweet en gezwoeg.’ En van Mulisch is de uitspraak: ‘Schrijven is stratenmaken: op je knieën liggen en achteruit kruipen.’
En toch. Het is meer dan tien jaar geleden dat Ad den Besten, als samensteller van een bundel geestelijke liederen, mij vroeg een avondmaalslied te schrijven. ‘Drukking van de melk brengt boter voort’, zegt het Spreukenboek. Toen de datum, waarop de liedtekst ingeleverd moest zijn, onrustbarend dichtbij kwam, begon ik hevig na te denken over mijn opdracht. Ik weet het nog goed, terwijl ik in de keuken stond bij het prevelende koffiezetapparaat, prevelde ik een regel die mij inviel:
De beker die de ronde doet,
het is de omloop van uw bloed.
Zo'n regel verzin je niet, die krijg je. Hij is helemaal van jezelf en toch, hij wordt je aangereikt. Dat is het geheimzinnige van inspiratie. Het paradoxale.
Na de inspiratie komt de transpiratie. Het gezweet en gezwoeg. Het schrijven en schrappen. Het wegleggen en weer oppakken. Niet dat de inspiratie het nu laat afweten. Maar zonder vechtlust en vakmanschap wordt het karwei niet geklaard.
Inspiratie, kundigheid en volharding. Deze drie. Maar de meeste van deze is de inspiratie.
Het gaat om de inval. Daarom heb ik een opschrijfboekje en noteer vrijwel iedere dag een inval of althans een invalshoek. Dat is mijn ‘schrijversdagboek’. Ik liet er nooit iemand in lezen. Nu zwicht ik.
| |
[11-2]
Bij H. geweest op het atelier. Hij stond driftig te schilderen. Heb een poos staan kijken. Ben zonder een woord weggegaan.
Met een penseel van marterhaar
tekeer gaan op het grove linnen,
het roofdier zit bij hem van binnen,
schilder en doek bijten elkaar.
| |
| |
| |
[12-2]
Na afloop van een kerkdienst kwam een jonge vrouw naar me toe en vroeg om een gesprek. Vandaag is M. geweest. Ze heeft een vriendelijk en vrolijk gezicht, ziet er gezond en levenslustig uit. Maar als ze begint te vertellen, vertrekt haar gezicht en schokt haar lichaam. Incest. Ze is een schippersdochter en vanaf haar dertiende jarenlang misbruikt. Als kind schreef ze verhaaltjes en gedichtjes. Ze laat me de schrijfsels zien. Vanaf haar dertiende schreef ze niets meer. Op school dacht men dat M. achterlijk was want ze zei niets. Doodsbang zich te verspreken. Vader had gezegd: als je praat, vermoord ik je.
Op haar achttiende heeft M., tegen de zin van haar ouders, een baan aan wal gezocht. Ze is nu eenentwintig en bejaardenverzorgster. Ik probeer weer te schrijven, zegt ze. Niet over mijzelf, dat lukt niet. Verhaaltjes voor kinderen.
Ik ben op zoek naar God, zegt M. Ik wil Hem vragen waar Hij was al die gruwelijke jaren. Waarom Hij mij alleen heeft gelaten. Is dat een Vader?
M. belooft volgende maand terug te komen. Ik kan de hele nacht niet slapen en schrijf bladzijden vol razende regels. Niet om het gesprek van mij af te schrijven. Maar om het naar mij toe te schrijven. Om een beetje orde te scheppen in de doolhof van gedachten. Kan ik plaatsvervangend iets voor M. doen? Is dit een begin?
in mijn gedicht gedreven,
| |
[13-2]
Ik mis het gesprek met mijn moeder. Ik belde haar elke zaterdagavond. Zij is bijna 92 jaar geworden. Een voorrecht, zo'n hoge ouderdom. Een gezegende leeftijd. Jawel, maar je begraaft geen leeftijd, je begraaft je moeder. Ze vroeg altijd: Waar preek je morgen? Als ik het verteld had, voegde ze er soms aan toe: Ik bid voor je als je onderweg bent. Maar denk erom, m'n gebed geldt maar tot honderd kilometer per uur.
| |
[14-2]
Zondagmorgen. Vroeg op. Onderweg naar Zoetermeer het gevoel: ik heb iets vergeten. Ontbeten? Ja. Gas uit? Ja. Rijbewijs bij me? Ja. Ik ga tanken. De pompbediende vraagt: Hebt u vanmorgen vis gegeten? Ik antwoord verbaasd: Nee, alleen maar een boterham met honing en een scharrelei. Hij zegt: Ik dacht het maar, de graten steken door uw kin.
| |
[15-2]
P., die ik kende als vrolijke en optimistische jongen, is door zijn ziekte
| |
| |
zwijgzaam en cynisch geworden. Hij is enig kind. Zijn ouders leven niet meer. Hij heeft aids. Ik heb hem vandaag bezocht.
In krokusland
en toch eerste verdieping.
een ligkuil. Drie-diep mijn vader,
twee-diep mijn moeder, één-diep ik.
een zerk, de allergrootste mond
| |
[16-2]
Vandaag het gedicht ‘In krokusland’ gewogen en te licht bevonden. Zo gaat het meestal met m'n schrijfsels. Een befaamde fotograaf vertelde me van de 36 foto's die hij schiet er gemiddeld één goed genoeg voor publicatie te vinden. Niet schieten is altijd mis. Niet dichten is nooit een gedicht.
Dichten is: het grote verschalken, weglokken, om het kleine te schrijven.
| |
[17-2]
Poëzie is in Amsterdam her en der te vinden. Ik heb last van pijn in mijn nek en M. en R. krijgen mij zover met hen een fitness-centrum te bezoeken. Ik ben binnen één uur zowel bokser als gewichtheffer als wielrenner als hardloper als roeier en zweet als een otter. Na afloop naar de gezamenlijke doucheruimte. Mijn aarzeling (ik ben getogen in het Victoriaanse tijdperk) wordt overwonnen door een met viltstift op de muur van de kleedkamer geschreven versregel:
Trek gerust je kieltje uit,
ook een keteltje heeft een fluit.
| |
[18-2]
Veel jongeren zijn onzeker. Martin zegt tegen me: ‘Ik ben niet getrouwd met het geloof en niet getrouwd met het ongeloof. Er is te veel dat zegt dat er een God is
| |
| |
en te veel dat zegt dat er geen God is.’ Chris zegt: ‘Ik geloof niet in God. Ik hoop op God.’
| |
[19-2]
Vraaggesprek. Of ik jaloers ben? Ik zeg: nee. Achteraf denk ik: jawel, ik ben jaloers op de vissen. Te kunnen zwemmen als een dolfijn, stil te staan als een maanvis! En jaloers op de merels:
Ik voel me soms zo'n hark
tussen de vogels in het park.
Ik troost me met de gedachte: alle poëzie is praat achteraf.
| |
[20-2]
Regels die uit de lucht komen vallen terwijl ik door de stad loop:
Was er maar een weg te vinden,
kon ik in geruis van bomen
maar behoedzaam bij je komen...
M'n voeten gaan verder maar de versvoeten niet.
| |
[21-2]
Wilhelminakerk in Haarlem. Gastendienst. Bij het napraten klampt een jongeman mij aan. Hij is vrachtwagenchauffeur en vertelt een bijna-dood-ervaring gehad te hebben tijdens een operatie. Door een angstig donkere tunnel kwam hij in een oord van helder licht, niet verblindend maar heerlijk, prachtige kleuren, diepe vrede. Hij zegt: Ik voelde mij onuitsprekelijk gelukkig. Dit was de hemel. Ik ben niet godsdienstig opgevoed maar nu weet ik zeker dat God bestaat. Ik wil Hem leren kennen. Daarom ben ik vanavond naar de kerk gekomen.
| |
[22-2]
Jan G., minnaar van muziek en maaltijden, in het verpleeghuis bezocht. Hij kan niet wennen. Ik ga niet eens meer over mijn lijf, zegt hij, alleen nog maar over mijn lezen!
in vreemde handen overgegaan,
machthebbers bepalen de muziek,
dat ik zelf nog in handen heb,
| |
| |
de krant mijn kamerscherm,
het boek mijn vijgenblad.
| |
[23-2]
Heer, geef mij de moed om te zeggen:
| |
[24-2]
Een brief van een jongen die op school een spreekbeurt wil houden over mijn gedicht ‘Lichtmatroos’. Of ik zijn uitleg wil ‘checken’. Hij blijkt weinig van het gedicht te hebben begrepen. En ik maar denken dat ik zo eenvoudig en helder schrijf!
In ons mistige land houdt men van mistige poëzie. Behoor ik tot de mistige dichters?
| |
[25-2]
Ik ben niet zo goed in leven,
laat staan in het grote gebod,
de bloemen zijn mooi van liefde,
de bomen zijn handen naar God.
| |
[26-2]
Vandaag een brief met een stapel gedichten. En het bekende verhaal: ik was zelf niet van plan ze te publiceren, maar de omgeving dringt eropaan! Ik dring er niet op aan. Poëzie dient poëzie te zijn. Geen meditatie op rijm. Geen theologie in dichtvorm.
Poëzie is beeldspraak. ‘Schiet je pijl, mijn Jonathan, verder, altijd ligt hij verder dan het voetspoor van een herder, dan een leeftocht reiken kan.’
| |
| |
[28-2]
Bij de kerk is een schapenwei. De koster verzorgt de schapen en lammeren. De opbrengst van wol en schapenkaas is voor de diaconie. De koster zegt: Als je goed bent voor een dier vergeet hij het nooit. Als je slecht bent voor een dier vergeet hij het ook nooit.
| |
[1-3]
Je ligt plat als een polder,
| |
| |
| |
[2-3]
Wakker word ik van het water,
aangewakkerd door de wind.
Luidkeels pratend in de goten
lijft de overvloed mij in.
Taal ben ik door taal omsloten,
| |
[3-3]
Harry vertelde mij vandaag: Jarenlang ben ik kostwinner geweest. Tussen mijn tweede en zesde jaar. Daarna moest ik naar school.
Mijn vader heb ik nooit gekend, hij werkte in het circus en stierf toen ik een peuter was. Niet de dubbele salto die hij dagelijks maakte, werd z'n dood. Hij stierf aan een dubbele longontsteking.
Voor mijn moeder en mijn beide jongere zusjes, een tweeling, heb ik de kost verdiend. Als fotomodel. Zwijgend. Nu ben ik cameraman. Of ik nog altijd zo zwijgzaam ben? Nee, nee. Ik vertel met de camera. Verhullend en honderduit.
| |
[4-3]
Bezocht een zeer oude dame in het verpleeghuis:
Ze denken dat ik dementeer
omdat ik om mijn dingen vraag
van vroeger, mijn sleetse beer,
mijn lappenpop, mijn tuimelaar...
| |
[5-3]
Vanavond, na afloop van een literaire avond in kasteel Beeckestijn te Velsen, vroeg een dame mij: ‘Bent u na het schrijven van een gedicht ook geestelijk en lichamelijk geheel uitgeput?’ Door het woord ‘ook’ verraadde zij zelf verzen te vervaardigen. Mijn antwoord luidde ongeveer:
Jazeker, kramp in mijn hand
En een heerschap vroeg: ‘U schrijft gedichten. Maar wat is uw werk?’
| |
[6-3]
W. zegt: Een kinderhand is gauw gevuld. Ik vraag kinderlijk weinig aan God. Een klein teken. Een echte onmiskenbare ervaring, desnoods aanvaring. Maar nee. Niets en nooit. Ach God!
| |
| |
Ik wil wel neerknielen en buigen,
wel languit liggen op de grond,
wel opspringen en opensperren
mijn ogen, mijn verbeten mond,
wel hardop bidden naar de hemel,
dagenlang hartgrondig zwijgen,
alles, als ik maar een sprank,
een glimp van Hem te zien zou krijgen.
| |
[7-3]
Bij het wakker worden: dwars door het zingen van een lijster kraait een haan. Het eerste liedje van een lijster dit jaar. En het eerste kraaien van een haan sinds ik hier woon aan de Keizersgracht. Zo te horen komt het gekraai uit de tuin van het huis waarin zich tot voor kort het Meertens Instituut bevond. Daar werkte J.J. Voskuil en daar speelt zijn romancyclus Het bureau. Om kraken te voorkomen kraait er nu een haan.
| |
[8-3]
Hans belt vandaag al voor de derde keer. Hij hoort stemmen die hem beangstigen en razend maken. Het zijn boze geesten, roept hij, het is duivelswerk! Na een kwartier praten is hij rustig en hoort de stemmen niet meer. Je belt tegenwoordig driemaal per dag, zeg ik, dat wordt mij teveel! Ja maar, werpt Hans tegen, u bent een dienaar van de Heer. Voor u slaan de boze geesten op de vlucht! Even later belt hij voor de vierde keer. Om z'n excuses aan te bieden. En om te bedanken. Hij klinkt blij en opgelucht.
Jaap de duivelbanner. Het werk in Amsterdam levert stof voor duizend verhalen. Mij is gevraagd het literaire clk-actieboek te schrijven voor het jaar 2000, een novelle van zo'n tachtig bladzijden. Maar waarover, lieve help, waarover? In september 1999 moet het manuscript klaar zijn. Een zesmaands-kind. En toch voldragen. Ben ik al zwanger?
| |
[9-3]
Ed de zwerver komt langs. Hij heeft altijd nieuwe verhalen en ideeën en vragen. Je krijgt nooit helemaal hoogte van hem. Maar goed ook. Een mens is gelaagd als een gedicht.
| |
[10-3]
Op visite. Een ‘Kruislieveheer’ in de kamer. Bittere thee en zoetekoek...
De dorpskommen staan op het kabinet.
De thee is juist eergisteren gezet.
In het behangsel grijnst een scheur.
Het lijdend voorwerp hangt boven de deur.
| |
| |
Een lijst met kiekjes in de rand
omvat het teken aan de wand:
De liefde is arm, de liefde is rijk,
zij vraagt en zij geeft tegelijk.
| |
[11-3]
M., de schippersdochter, is vanmorgen geweest. We hebben urenlang gepraat. Ik lees de regels voor die ik 12-2 over haar schreef. Als ze vertrokken is, tracht ik het gedicht te voltooien. Na veel wikken en wegen wordt het dit:
Naderhand
in mijn gedicht gedreven,
Sinds heb ik spijkerschrift
zijn hand, zijn naderhand,
Jaap Zijlstra (1933) is predikant en schrijver. Hij publiceerde een tweetal bundels met gebeden en bundelde zijn liedteksten in Van harte brengen wij U lof (1997). Van zijn vele gedichtenbundels is Hinkelspel (1995) de meest recente. In 1966 verscheen van hem de roman Een leeuw op de weg; hij werkt aan een novelle die in maart 2000 zal verschijnen als clk-actieboekje.
|
|