Liter. Jaargang 2
(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 27]
| ||||||||||
Gerda van de Haar
| ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
Affiche voor de voorstelling van Jefta of Semitische liefdes. Ontwerp: Studio Deunk bv, Amsterdam.
| ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
weliswaar op kiese manier verbeelden in een ‘tableau vivant’, zonder dialoog of handeling, maar voor hem is het geen vraag of dit mensenoffer wel bij het Jeftaverhaal hoort. In 1998 kreeg een nieuwe verbeelding van het Jefta-verhaal veel publiciteit: het toneelstuk Jefta of Semitische liefdes van de hand van Benno Barnard (geb. 1954). Op verzoek van theatergezelschap Het Toneel Speelt had Barnard eerst geprobeerd om het oude Vondeldrama te bewerken, zoals hij dat ook met All for love (1678) van John Dryden had gedaan (Liefdeswoede 1993). Uiteindelijk werd het een heel nieuw stuk, hoewel je het woordje ‘nieuw’ bij Benno Barnard altijd met een korrel zout moet nemen: zijn poëzie en proza staan bol van de verwijzingen, allusies en geleende maar niet afgekeken beeldspraak. (In zijn laatste twee bundels, De schipbreukeling van 1996 en Tijdgenoten uit 1994, schrijft Barnard zelfs een soort Europese poëzie - als je, zoals ik, je moderne klassieken niet goed kent, moet je je op veel plaatsen voorlopig tevreden stellen met de klank en het ritme, en die wijzen de weg dan weer verder. Maar dit terzijde.) Barnards antwoord op Vondels Jeptha is wel degelijk een bewerking van het classicistische treurspel, maar één waarin meer stemmen doorklinken dan die van Vondel alleen. Bij deze toneelschrijver hoeft men echter bij de begrippen ‘radicale bewerking’ en ‘meerstemmigheid’ niet te vrezen voor een kakafonie. Daarvoor is zijn hang naar traditie veel te groot. Het gaat hier bovendien om een bijbelverhaal en de ‘agnosticus’ Benno Barnard doet niets liever dan in de Statenbijbel van zijn grootouders bladeren. In de Jefta van Benno Barnard overleeft de dochter evenmin. Zij maakt zelf een einde aan haar leven. Daarmee krijgt de tragedie een iets andere wending. Wat heeft Barnard met Jefta en zijn dochter gedaan? | ||||||||||
Het eerste vrouwelijke dat hem tegemoet zou zwevenBenno Barnard heeft het verhaal naar een menselijk niveau gehaald. De ‘grote Jefta’ heeft in een onbezonnen moment een bijzondere overwinningspremie uitgeloofd aan degene die een slimme aanvalsstrategie wist op te zetten: ‘het eerste vrouwelijke dat bij thuiskomst / hem tegemoet zou zweven uit de deur / van Masfa gaf hij zonder meer ten huwelijk / aan zijn afstotelijke adviseur: / misschien een odalisk, een danseres, / een meisje van niet al te zware zeden, / zo iemand. Maar natuurlijk werd het Ifis.’ (i/51; mijn curs.) Ifis is Jefta's dochter. In de bijbel heeft zij geen naam (!), maar al sinds de Renaissance heet zij Ifis. In die tijd werd het Jeftaverhaal populair, omdat men op grond van deze ‘gewijde’ geschiedenis legitiem een flink noodlottige tragedie kon schrijven. In de Latijnse schooldrama's van toen wordt Jefta's dochter vernoemd naar Ifigeneia, de dochter van Agamemnon uit de klassiek-Griekse mythologie en daarbij horende toneelkunst. In Euripides' toneelstuk Ifigeneia in Aulis (waarschijnlijk | ||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||
opgevoerd 405 v. Chr.) ziet Agamemnon zich genoodzaakt zijn eigen dochter te offeren aan Artemis, omdat hij met zijn wachtende troepen, volgens een orakel, anders nooit uit zou kunnen varen om de beroemde oorlog tegen Troje te gaan voeren. Vondel nam de naam Ifis over en Barnard volgt hem daar natuurlijk in. Het bijbelse stadje Mizpa heet steeds ‘Masfa’ - op zijn Vulgaats. In dit Masfa is Jefta de baas. Barnards stuk speelt in het paleis van Jefta, ‘in een mythisch heden’. Behalve Jefta en zijn dochter treden nog andere personages op. Dat gaat als volgt. In het paleis heerst onrust, omdat Ifis terug zal komen van een retraite in de bergen en omdat Jefta terugkeert van een onverwachtse veldtocht tegen het broedervolk Efraïm. Moeder Filopaie verheugt zich enorm op beider terugkeer. Wat zij niet weet, is, dat Ifis de bergen in wilde omdat haar vader haar onwetend heeft uitgehuwelijkt aan zijn afstotelijke militaire adviseur Tariq. Ifis had bezinningstijd nodig, nu haar vaders eer op het spel staat als zij niet bewilligt in dit vreselijke huwelijk met een man die veel te oud voor haar is en bovendien een ‘karikatuur / van wat een man zou moeten zijn’ (i/52). Daarbij komt dat zij verliefd is op de hofmeester, Ruben, en hij op haar. De handeling is simpel: moeder Filopaie wordt van het toneel weggelokt door belanghebbende Tariq, onder halfhartige goedkeuring van Jefta en al even slappe, want zichzelf ontrouwe, medewerking van hofmeester Ruben. Volgen heftige dialogen tussen de geliefden Ifis en Ruben én tussen dochter Ifis en vader Jefta. Als Tariq zijn rechten op komt eisen, wordt er een rabbijn, genaamd Lev Silberblatt, bijgehaald. Die probeert met inzet van al zijn retorische gaven het huwelijk nog wat uit te stellen. Als Filopaie maar eenmaal terug zou zijn - zij kan haar dochter helpen en Jefta overtuigen dat familiezin zwaarder weegt dan militair belang. Maar Jefta voelt de last van het hele Masfa op zich drukken. Als hij zijn woord niet houdt, verliest hij zijn gezicht en stort de machtsstructuur van Masfa in. Tariq maakt slim gebruik van de minderwaardigheidsgevoelens die Jefta nog altijd heeft doordat hij ooit jarenlang uit ditzelfde Masfa verstoten is geweest. En zo blijft dochter Ifis nergens meer. Niet dat zij dit alles lijdzaam ondergaat. Zij protesteert, doet een beroep op Jefta's vaderliefde, laat haar eigen liefde voor haar vader blijken, haar teleurstelling, haar verering van hem. Maar zij loopt niet weg, zoals Ruben haar een paar keer voorstelt. Behalve dat Ruben niet erg voortvarend is, vindt zij zelf dat dat niet kan. Dat bleek al aan het begin: ifis | ||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||
ik voel je kruipen! Papa geen gezicht, heb ik gezondigd tegen God... nee, nee! Kijk nu niet zo. Verlos me toch. Ifis blijft haar vader trouw al is zij zeer in hem teleurgesteld. Zij wil niet de oorzaak van zijn ondergang zijn. Maar trouwen met Tariq zit er ook niet in. Als Ruben vertwijfeld en theatraal een aan Jefta ontfutseld pistool (ja, er komen mitrailleurs, tanks en zelfs raketten voor in het ‘mythisch heden’ waarin Barnard zijn stuk laat spelen) - wanneer Ruben dat pistool op zichzelf richt en dan weer op haar, is de climax van het stuk aangebroken: ruben (richt het pistool op haar) | ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
Jouw grote vrede daalde neer en vroeg om Ifis, Ifis. Dag. (Tot iedereen) Jullie zijn goden. Dag God, dag God. (Huilt) Het zij genoeg... het zij... het zij... zij... Moeder Filopaie komt pas terug als Ifis zichzelf heeft doodgeschoten. Tariq is dan al buitenshuis bezig zijn politieke winst uit de situatie te halen; de Masfa-bevolking zal Jefta misschien wel gaan lynchen. We zien Filopaie treuren bij het lijk. De rabbijn heeft dichtregels geciteerd: ‘Haar dood, de dood van iedereen vermindert ons’. Jefta en Ruben zwijgen. Of liever: Jefta neemt de schuld op zich. ‘Wij zijn ons niet nabij’, is de laatste, door allen gefluisterde regel. | ||||||||||
DoodZo'n stuk moet vaker uitgevoerd worden, de inhoud moet bekend raken, om het de kracht te geven die erin zit. De puzzelstukjes vallen niet in één keer in elkaar. Ze moeten nog naar elkaar toegespeeld worden, naar elkaar gaan staan. Hans Croiset heeft er al iets heel moois van gemaakt. Moeilijke tekst wordt gebracht alsof het alledaagse woorden betreft. Alice Reys als loyale, boze, vechtende Ifis, Paul Hoes als o zo tragische en daardoor ‘gevaarlijk’ sympathieke Ruben, Sieto Hoving als narrige rabbijn speelden prachtige rollen. Wellicht is het goed als een toeschouwer juist wel van tevoren weet dat Ifis niet zal overleven. Haar aangekondigde uithuwelijking zet mensen op het verkeerde been. Bij theater gaat het toch niet om het geheim houden van de plot, maar om het present stellen ervan? Dat geldt temeer wegens alle hilarische momenten in Barnards treurspel. Zelfs Ifis' zelfmoordscène heeft een licht kluchterige teint door het gedoe met dat pistool. Omdat Jefta of Semitische liefdes toch een tragedie is, moet je net als de Griekse bezoeker van ooit je mythologie kennen. Ifis gaat dood. | ||||||||||
BijbelIn het oorspronkelijke bijbelverhaal in de hoofdstukken 10 tot en met 12 van het boek Richteren of Rechters gaat het iets anders toe. Daar spreekt een Jefta die verbijsterd is dat zijn familie hem teruggehaald heeft naar zijn geboorteplaats. Na jaren zwerven heeft hij voor het eerst een huis. Maar voordat hij zich vestigen kan, moet hij de vijandelijke Ammonieten verslaan. Zijn gebed om Gods bijstand wordt | ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
een belofte: als God hem helpt, dan zal hij het eerste dat hem uit zijn huis (!) tegemoet komt, indien hij in vrede terugkeert - zegt hij nog een keer - voor de Heer bestemmen, hij zal het offeren, ten brandoffer (11,31). Pas als Jefta als overwinnaar terugkeert (denk aan de latere meisjes die David inhalen met hun lied: Saul versloeg zijn duizenden, maar David zijn tienduizenden!), vernemen wij als lezers dat Jefta een dochter heeft, een enig kind zelfs. Bij wat er dan volgt, houdt niet alleen de lezer maar naar het lijkt ook de Richterenverteller de adem in. Er is een korte confrontatie, waarin de dochter zich bereid verklaart te doen wat haar vader heeft beloofd. Beiden nemen daarbij de naam van God in de mond, maar wat God daar zelf van vindt vertelt de bijbel niet. God grijpt niet in, zoals bij Abraham, en de Richterenverteller onthoudt zich ook van commentaar. Voor de goede verstaander wordt met dit dubbele zwijgen gesuggereerd dat Jefta de fout ingaat, wanneer hij meteen nadat zijn dochter van de bergen terugkeert, haar werkelijk opoffert - hetzij letterlijk, hetzij slechts figuurlijk zoals de protestantse traditie wil. Jefta begrijpt God verkeerd, hij kent de wet niet. Hij zondigt tegen zijn dochter, tegen God, en tegen zichzelf. Nog maar nauwelijks is hij teruggekeerd in de schoot van zijn familie in Mizpa, of hij verspeelt door een ongemeen depressieve kijk op God en zijn eigen lot het uitzicht op nageslacht en maakt zich - in de ‘sterke’ tekstopvatting - bovendien schuldig aan het ernstigste vergrijp denkbaar. Jefta is dan wel richter, maar hij maakt zijn roeping als redder niet steeds waar. Even na zijn overwinning op Ammon en de fatale consequentie daarvan voor zijn dochter en hemzelf, raakt hij verwikkeld in de allereerste burgeroorlog tussen de stammen van het volk Israel. Jefta ziet geen kans om de - zware - dreiging van protesterende Efraïmieten anders op te lossen dan door zijn ‘eigen’ mensen opnieuw bijeen te roepen voor de strijd;Ga naar eind1. alweer is het uitspreken van woorden van levensbelang: wie geen sjibbolet kan zeggen maar sibbolet sist, wordt gedood voor hij de Jordaan oversteken kan. Zo gaat het overigens vaker in Richteren. Het bijbelboek laat zich lezen onder het motto ‘van kwaad tot erger’. Het bewijst dat het wonen in ‘het beloofde land’ bepaald geen idylle is en dat het leven een worsteling is. Ondanks alle erin optredende verlossers lijkt Richteren wel één vraag om de messias. Er wordt getwijfeld en geschipperd, er worden grove fouten gemaakt. Het heidendom gooit hoge ogen. Na enkele gruwelijke geschiedenissen waar helemaal geen richter meer aan te pas komt, luiden de laatste woorden van het boek: er was in die dagen geen koning over Israël; een ieder deed wat recht was in zijn eigen ogen.Ga naar eind2. Als bijna alle bijbelfiguren is Jefta een psychologisch goed te begrijpen mens, iemand wiens daden de samenhang vertonen waaruit een herkenbaar menselijk karakter blijkt. Het verhaal lijkt er bijna op toegesneden om ons dat duidelijk te maken. Uitgebreid horen we van Jefta's verstoting en terugkeer. Zo iemand gelooft | ||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||
niet zomaar dat hem wat goeds zal overkomen en als dat wél gebeurt - Jefta wórdt teruggeroepen naar zijn familie, hij overwint inderdaad de vijand en mag dan werkelijk terugkeren naar zijn geboorteplaats - dan gelooft hij er eigenlijk nog helemaal niets van en zie je wel: hij mag zijn enig kind niet houden. Alles klopt weer. Zo kent hij God, of zijn lot, nog. En zo sleurt hij zijn dochter in zijn val mee. Het wekt dan geen grote verwondering meer, dat het ook Jefta is die de verantwoordelijkheid draagt voor de eerste gewapende broederstrijd sinds de inname van het land Kanaän. Jefta, de bekwame militair die zijn volk gered heeft ‘uit de hand van de Ammonieten’, laat in wat verder over hem wordt verteld nogal verbijsterend zien hoe het niet moet. Dat komt duidelijk niet door kwaadwillendheid, maar doordat het hem - zo maakt de tekst aannemelijk - in zijn sombere wantrouwen maar niet lukt om goed zicht te krijgen op wat gerechtigheid is; dat maakt ook dat hij in de confrontatie met zijn dochter bijna heidens tegen God aankijkt. Jefta's dochter blijft in herinnering doordat zij op vier vaste dagen in het jaar door de meisjes van Israel bezongen (beweend?) wordt. Jefta wordt, onder voorbijzien aan dochterverraad en broederstrijd, één bijbelboek verder door Samuel gememoreerd als een van God gezonden redder. Later, in het Nieuwe Testament, neemt de schrijver van de Brief aan de Hebreeën hem alsnog in de wolk van geloofsgetuigen op (1 Sam. 12,11; Hebr. 11,33). | ||||||||||
TragiekHet verhaal van Jefta heeft sterk tragische aspecten. Daarin lijkt het in de verte op de latere geschiedenis van Saul. De richter Jefta komt namelijk ten val juist op het ogenblik dat de Geest des Heren op hem gekomen is (11,29-31): Jefta's grote moment lijkt te zijn aangebroken - en dan doet hij de goedbedoelde belofte die nog tijdens het uitspreken ervan verwordt tot bezwerende grootspraak en leidt tot een catastrofe. In andere bijbelverhalen gaat een mens in zo'n vreeswekkende situatie met God in debat (vgl. hoe Abraham soebat voor Lot in Genesis 18). Jefta klaagt echter zijn leed alleen aan zijn dochter (daarbij eigenlijk ook haar aanklagend): ‘gij hebt mij ganselijk nedergebogen - en ik zal niet kunnen teruggaan’. Hij vecht het alleen uit en met lede ogen zien wij aan hoe hij zijn eigen noodlot uitvoert. Daarmee heeft het Jeftaverhaal elementen in zich die men ook aantreft in de Griekse tragediën. De Griekse treurspelen laten, zegt H.J. Heering, bij de toeschouwer en lezer de indruk achter, dat de mens juist door zijn grootheid valt, in een ondoorgrondelijke noodwendigheid, waarin hij met en ondanks zijn eigen verantwoordelijkheid betrokken is. Tragisch is wanneer het goede het kwade onvermijdelijk met zich meebrengt. De filosoof en theoloog Heering heeft, anders dan veel van zijn collega-theologen, helemaal geen moeite om zulke tragische motieven in veel bijbelverhalen te | ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
V.l.n.r.: Jefta (Hans Croiset), Ifis (Alice Reys) en Ruben (Paul Hoes).
Foto: Kors van Bennekom | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
onderkennen, doordat hij tevens het anti-tragische (meta-tragische) karakter van de ‘verkondiging’ ervan het volle pond geeft. Het Oude Testament bevat in zijn optiek een ‘zo wonderlijke mengeling van historie en verkondiging, dat het niet verheimelijkt hoe slecht die verkondiging veelal in de historie wordt verstaan, hoe moeilijk de mens binnen de grenzen van zijn geloof te houden is.’ Heering spreekt in dit verband over ‘de catastrophe, opgeroepen door de goed-bedoelde belofte van Jephta’ (54). Hij ziet de ‘verkondiging’ van het Oude Testament als ‘één voortdurend gevecht met - en overwinning op de tragiek.’ De belijdenis dat God boven alle machten staat moet voortdurend bevochten worden op opduikend tragisch levensbesef. Dat gebeurt door God aan te klagen en een beroep op Hem te blijven doen, ‘in tweegesprek te blijven’. De tragische noties zijn er, maar houden op den duur geen stand: van Jefta ‘laat het verhaal wel doorschemeren, dat hij méér beloofde dan het een mens geoorloofd is te beloven’ (59). Het verhaal is niet op de hand van een tragische levensvisie, maar bewaart daar afstand van. Dat doet het verhaal, de verteller, hier door de gebeurtenissen op een ingehouden manier te presenteren en door te zwijgen. Er schemert wel veel door, maar de lezer wordt geacht zelf zijn oordeel te vormen. Vergelijk het met ons ‘verhaal met open einde’. Doordat er niet expliciet een veroordeling over Jefta uitgesproken wordt, doordat hij eerder met inlevingsvermogen getekend wordt, blijft het verhaal dicht op het leven. Een vader die uit puur plichtsbesef zijn dochter opoffert, dat is zo'n vreemd verhaal nog niet. Anders dan zo impliciet, op de wijze van een verhaal met tragische noties, wil de bijbelverteller zijn geschiedenis deze keer aan ons niet kwijt. | ||||||||||
Jullie zijn godenDat is Jefta in de bijbel. Benno Barnard heeft voor zijn Jeftavertolking ongetwijfeld het bijbelverhaal zorgvuldig bekekenGa naar eind3. en naast Vondel en naast het werk van diens voorgangers gelegd. Duidelijk is dat hij een paar grote stappen gezet en omtrekkende bewegingen heeft gemaakt. Maar welke precies? En wat voor betekenis hebben ze? Het meest in het oog springend is, dat Benno Barnard de ‘offerbelofte’ vervangen heeft door het uitloven van willekeurig welke inwoonster van Masfa als overwinningspremie aan de militair Tariq. Jefta's wil was het bepaald niet, maar Tariq kende zijn politieke kunstjes en natuurlijk werd het Ifis, Jefta's eigen dochter. Dan zit Jefta klem, met alle gevolgen vandien. Die door Barnard bedachte uithuwelijking haalt het verhaal iets meer naar deze tijd toe, maar is minder ‘modern’ dan het lijkt.Ga naar eind4. Benno Barnard zet hier eerder een oud motief naar zijn hand. Al bij Euripides is een huwelijk met een zekere ‘voortreffelijke Achilleus’ het smoesje waarmee Ifigeneia door haar vader Agamemnon naar het legerkamp wordt gelokt met het | ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
vreselijke doel haar te offeren. Een echte uithuwelijking aan de dapperste vechter vindt plaats aan het begin van het bijbelboek Richteren. ‘Wie Kirjat-Sefer verslaat en verovert, hem geef ik mijn dochter Achsa tot vrouw’, had Kaleb beloofd, en prompt wist diens jongere broer Otniël de premie te bemachtigen, plus, door slinks in te spelen op de goede vader-dochterrelatie, een stuk grond uit Kalebs bezit met maar liefst hoog- én laaggelegen waterbronnen (i,10-15). Van dit soort gegevens maakt Barnard gebruik in zijn versie van het Jeftadochter/Ifis- verhaal. Het gevolg van Barnards ingreep is ondertussen wel dat degene tegenover wie Jefta zich verplicht voelt, niet God meer is, maar zijn militaire raad en in het bijzonder generaal Tariq. Bij Vondel reageert Jefta, op de tegenwerping dat hij in de volksgunst dalen zal wanneer hij zijn dochter ter dood brengt, nog met: Godts zegen, of de gunst des volcks verliezen
Verschilt te veel: doch 't eerste weeght wel meest,
Hoe wanckelt hier mijn aengevochten geest! (984-986)
Barnard keert de zaken om. Bij hem brengt Jefta tegen zijn hofmeester in, als deze hem het raadplegen van een rabbi adviseert: Mijn eed
heeft God noch rabbi's nodig, want mijn eed
is tegenover mijn intiemste mannen,
mijn generale staf gedaan, hofmeester -
mijn eed is onverbrekelijk. (ii/70)
Hier heeft Jefta zijn eed niet aan God, maar aan mensen gedaan. Jefta is doodsbang voor de afgang tegenover zijn staf. De stad Masfa zal namelijk instorten als zijn generaals, zijn intiemste mannen, niet meer op zijn hand zijn. Jefta heeft politieke verantwoordelijkheden. Die vervanging van God door mensen, mannen, loopt als een rode draad door Barnards Jefta. De richter noemt zichzelf consequent de ‘grote Jefta’ en wordt door anderen, Ifis voorop, zelfs ‘de tweede god’ genoemd. Als Ifis zelfmoord pleegt, zegt zij tegen de mannen: ‘Jullie zijn goden’. De spanning is naar de menselijke hiërarchie gehaald. Daarmee heeft Barnard niet alleen het stuk voor elke Nederlander begrijpelijk gemaakt, maar meteen ook - en dat is belangrijker - met een sierlijke zwaai de hier uitgeoefende macht voorzien van het stempel ‘afgoderij’. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de militaire mannenwereld van Masfa met haar ‘hersenloos machismo’ (i/51) het veeleisende en grillige heeft dat de Grieken op hun goden projecteerden. Zulke goden kunnen een mens tot wanhoop drijven. Daar is Ifis getuige van. | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
‘En God?’ vraagt Ifis (ii/63). De vraag naar God, een god die de mensenwereld te boven gaat, is een van de vele thema's in dit stuk. Is er een God? Barnard laat de mensen meestal praten over een godheid, voorzichtigheidshalve en in navolging van Vondel (die zelf weer de klassieken volgen wou). Het gemak waarmee blufkont Tariq wél de naam van God in de mond neemt, maakt van hem een gewetenloze opportunist (i/45). Daartegenover staat rabbijn Silberblatt, degene die droogkomiek maar trefzeker de godheid aanwezig stelt. - Voor wie erop let, loopt er voortdurend een speels theologisch lijntje door Jefta of Semitische liefdes. Bij een bijbelstuk van een bijbelkenner gebeurt natuurlijk niets zomaar.Ga naar eind5. | ||||||||||
Vondel en de exegetenDe oude Vondel was eveneens een bijbelkenner. Net als Barnard maakte hij uitgebreid studie van de stof die hij bewerkte. De eis die hij zich stelde was tweeledig: zijn stuk moest zo bijbels mogelijk zijn en tegelijk voldoen aan de normen voor ‘klassiek toneel’ zoals die in zijn tijd werden geformuleerd: een eendimensionale ontwikkeling van de handeling in vijf bedrijven spelend op één plaats over een tijdsspanne van vierentwintig uur. Vondel was bijzonder ingenomen met de manier waarop hij classicisme en bijbels geloof verenigd had in zijn treurspel. Voor de opvatting van het bijbelverhaal ging hij te rade bij de exegeten. Van hen leerde Vondel, dat Jefta een overmoedige belofte gedaan had en bovendien in het vasthouden daaraan zondigde tegen God, omdat de gedachte dat God het offer van hem vroeg onzuiver was. Vondel voelde zich toen vrij om zijn dichtende voorgangers te volgen en een priester en een leviet op Jefta af te sturen die een vergeefse, dramatische poging doen om Jefta van zijn rampzalige ideeën af te brengen. Van de exegeten leerde Vondel echter ook, dat Jefta's dochter een toonbeeld van gehoorzaamheid was, een soort Maria avant la lettre: mij geschiede naar uw woord. Dus maakte hij van Ifis een vrome maagd die stralend naar het brandofferaltaar schrijdt. Ten slotte beschrijft Vondel de overwinning op het broedervolk Efraïm als een zegen regelrecht van God. Of hij dat uit de bijbelcommentaren heeft, weet ik niet, maar uit de Richterentekst kan hij dat in ieder geval niet afgeleid hebben. Met dit soort kwesties gaat Barnard op een andere wijze om. Hij voelt zich vrijer ten opzichte van zijn stof en haalt de vragen naar deze tijd, maar doet aan herbronning waar het de ethiek betreft. | ||||||||||
OorlogBij Benno Barnard is het de vuile Tariq die de overwinning op het verwante Efraïm aan ‘God’ durft toe te schrijven, en dat wordt direct afgestraft. Barnard laat Jefta zelf een stuk milder zijn dan de militaire adviseur: ‘de gedachte / dat hij anti-anti | ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
semietraketten / tegen Semieten in zou moeten zetten / deed Jefta gruwen’ (i/46). Met dit oorlogsmaterieel komt opeens de twintigste-eeuwse strijd om het land Israel in het land Palestina het ‘mythisch heden’ van het stuk binnen. Jefta of Semitische liefdes levert op deze manier commentaar op de tragiek van landaanspraken en heilige-gronddiscussies. Barnard leent gewoon even bij het prachtige, actuele landaanspraakdebat tussen Jefta en de vreemde koning van Ammon in de bijbel (Richteren 11, 12-29), als hij Tariq laat zeggen: ‘Met Efraïm viel niet te redeneren / Madame: hij vroeg van ons sacrale grond / in ruil voor vrede’, gevolgd door een hedendaags: ‘De halve stad / wou hij, Madame! Stel u die gotspe voor: /de lieve linkeroever kwijt, een slappe / onmannelijke vrede...’ Vondel verwerkte de stammenoorlog zo goed als kritiekloos, waar het bijbelverhaal die - impliciet - betreurt. Benno Barnard sluit zich hierin weer bij Richteren aan, maar laat zich tegelijk inspireren door Euripides en rakelt de discussie over alle militarisme op. Hoe dat dan met de landaanspraken moet, blijft een onoplosbaar probleem. (Voor Barnards visie op land en leger kan men wellicht het beste terecht bij het werk van de door hem bewonderde joodse schrijver Amos Oz.) | ||||||||||
GehoorzaamheidWaar men zich bij de Ifigeneia van Euripides nog af kan vragen of háár uiteindelijke offerbereidheid misschien valt onder hetzelfde door de schrijver gehekelde zelfbedrog als waarmee het hele voornemen tot een Trojaanse oorlog en het daarvoor noodzakelijk geachte offer worden gelegitimeerd (zo vertaler Straat), daar had Vondel in zijn poging tot overtreffing van het Griekse drama en gesteund door bijbelcommentaren op het punt van Ifis' vroomheid iets ten hemel schreiends stichtelijks geschreven. Met zo'n bovennatuurlijk, bijna on-oudtestamentisch gehoorzame Jeftadochter kan een Barnard natuurlijk moeilijk overweg. Weliswaar antwoordt de bijbelse dochter haar vader eveneens met: ‘doe mij gelijk als uit uw mond gegaan is’, maar zij is daar eerder vroom in de ouderwetse betekenis van ‘dapper’ dan gehoorzaam-vroom. Barnards Ifis verheft haar stem en protesteert tegen het haar opgedrongen lot. Ifis klaagt haar vader aan op de manier waarop in de bijbel psalmdichters en profeten telkens vertwijfeld God aanklagen. In haar protest is Ifis bijna oudtestamentischer dan haar naamloze voorgangster zelf. Zij is ‘Semitisch’. Zij heeft gelijk, maar ze wordt gek. Het is geen doen. Tegen zulke goden leg je het af. Barnard toont zich zomaar een feminist. | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
MannenspiegelDrie mannen spelen er in deze tragedie, buiten de ‘man van God’, rabbijn Silberblatt. De weifelende vader en machthebber Jefta wordt geflankeerd door de verderfelijke macho Tariq én de tragische hofmeester (meer hofslaaf) Ruben. Tariq en Ruben zijn allebei hedendaagse spruiten van naamloze Vondelpersonages. Barnard lapte de strenge classicistische eenheid van handeling aan zijn laars, splitste Jefta op en gaf hem een sterke naast een lieve tegenspeler. Een nuttige Vondel-scène waarin Ifis opkwam en aan de hofmeester vroeg waar toch haar vader en moeder zijn, is bij Barnard opeens een dramatische ontmoeting geworden tussen de twee geliefden. Hofmeester Ruben is geen oude man meer, wel wijs, maar bang. Hij mompelt dichtregels en ander commentaar, maar hij voegt zich. Hij houdt verschrikkelijk van Ifis, maar voelt zich opgesloten in zijn nederige positie - hij is een sympathieke, romantische, lijdende never-participant. Ruben spiegelt niet alleen de lieve kant van Jefta, maar ook diens fatalisme. Over een man als Tariq valt geen goed woord te zeggen. Hij speelt de schurk. Diens ‘machismo’ deelt Jefta lang niet helemaal, maar hij laat zijn oren er wel naar hangen. Jefta heeft er respect voor en doet erin mee. Zonder zijn macho-kant had Jefta nooit die premie uitgeloofd. Maar bij Jefta speelt daarnaast verantwoordelijkheidsgevoel een grote rol. Hij moet de rust en orde handhaven. Beslissingen nemen. Het hoofd koel houden. En lief zijn. Het lukt hem van geen kant. Geen van de mannen sláágt in Jefta of Semitische liefdes. Zit de maatschappij hun in de weg of is het hun psychologie? Met dit toneelstuk voegt Benno Barnard zich bij auteurs als Marcel Möring en recent Robert Anker, die het thema ‘hedendaagse man verhoudt zich tot hedendaagse vrouw’ aan de orde stellen. Meer nog dan de uithuwelijking maakt het karakter van Ifis en dat van haar drie mannelijke tegenspelers de modernisering van de plot uit. | ||||||||||
Echo's‘Barnard doet met Vondel, wat Vondel deed met Buchanan, en wat Buchanan deed met Euripides: een modern spel bouwen op de grondvesten van een oud drama’, zegt de inleiding bij de toneeltekst (9). Het is een groot genoegen, een feest der herkenning, om de tekst van Jefta of Semitische liefdes te lezen. De structuur is helemaal die van Vondel, de taal knipoogt telkens naar diens woord- en beeldgebruik. Maar men vindt er bijvoorbeeld ook de Hamlet in terug. Het thema zit dichter bij Euripides' tragische visie op menselijke oorlogszucht, bedrog en machtsmisbruik - in hedendaagse gestalte. | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
V.l.n.r.: rabbijn Silberblatt (Sieto Hoving), generaal Tariq (Lou Landré), Ifis (Alice Reys), Jefta (Hans Croiset) en Ruben (Paul Hoes). Foto: Kors van Bennekom
| ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
De verwerking van dit alles is echter ‘Semitisch’, oudtestamentisch, joods. Daarmee is het een spel geworden over menselijke verantwoordelijkheid en onmacht. Niet het noodlot, maar de vraag naar een persoonlijke ethiek draagt het stuk. Tegelijk is de rol van ‘de godheid’ bijna even terughoudend getekend als in Richteren 11 en 12 (niet 10) zelf. Daarbij is rabbijn Silberblatt een soort nar, de dwaas die de waarheid spreekt. Dat Barnard in de titel van zijn stuk de Vondeliaanse ‘offerbelofte’ vervangen heeft door meervoudige Semitische liefde, laat zich niet alleen verklaren door de dubbele liefde die Ifis ‘haar’ twee mannen toedraagt, maar heeft daarnaast vast ook te maken met de voorliefdes van die mannen, met de betwiste liefde voor het land en met het haat-liefdegevecht met de ‘godheid’. Doordat de schrijver de gebeurtenissen naar het heden, ‘een mythisch heden’, heeft gehaald, waart op de achtergrond vaag maar reëel de holocaust. Het hele stuk door klinken er bij monde van de mompelende Ruben verwijzingen naar de poëzie van Paul Celan, wiens dichterschap geheel in dit teken stond (vgl. 123). | ||||||||||
Ik, wijIs dit nu principiële meerstemmigheid, postmodern relativisme - wordt hier een verhaal verhaspeld? Ik dacht het niet. Wie de Jefta van Benno Barnard gaat zien of alleen maar leest, wordt meegetrokken in een gewetensonderzoek voor toeschouwers, uitgevoerd in de beste traditie van de Griekse tragedies en voorzien van de ingebedde maatschappijkritiek en morele vragen van de Hebreeuwse ‘profetische’ geschiedschrijving. Alle vertogen hebben zo hun plek gekregen: de Griekse deugdenleer van Aristoteles uit Euripides en deels Vondel, de joodse Tora en zelf-kritisch vertelde geschiedenis uit de Hebreeuwse bijbel, christelijke elementen uit de Vondeltekst. Ze worden allemaal tegenwoordig gesteld en op hun waarde getoetst. Dit stuk verbeeldt ethiek, goed en kwaad en hoe te handelen. ‘Er is geen oplossing’, zegt Ifis en schiet zich dood. ‘Wij zijn ons niet nabij’, spreken de mensen die haar omringen ten slotte een echte Benno Barnardzin. (Wie ben ik, ben ik wel ‘ik’, vraagt Barnard zich in zijn werk voortdurend af.) Dit is een tragedie - op punten komisch ingevuld - met een strekking die er niet om liegt. Die heeft immers consequenties voor een hele westerse naoorlogse cultuur. De tragiek is dat een met liefde gekoesterde, rijke traditie nog steeds niet leidt tot persoonlijke authenticiteit. Zoals de machtsmisbruikende, ‘afgodische’ maatschappijstructuur leidt tot psychische vervreemding, zo voert een ongeparticipeerde schitterende traditie tot verlatenheid. Want tradities willen per se dat je je laat dragen. | ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
N.a.v. Benno Barnard, Jefta of Semitische liefdes. Het Toneel Speelt i.s.m. Uitgeverij International Theatre & Film Books, Amsterdam 1998. | ||||||||||
Literatuur
| ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Gerda van de Haar (1965) is neerlandica en werkt als redacteur bij uitgeverij Meinema. Zij is literair medewerkster van Wapenveld. |
|