Liter. Jaargang 2
(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
De Bilderdijk-conceptie van Joris van EijnattenWaarom uw boek aan 't licht onttogen?
't Verschijn' gerust, al is 't niet groot:
Wordt eikenschors bij 't pond gewogen,
Men weegt kaneel bij 't lood.
Deze aanmoediging van de puntdichter heeft Joris van Eijnatten kennelijk niet nodig gehad. Zijn recent verschenen studie over de ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831), getiteld Hogere sferen, is een foliant geworden van enkele ponden gewicht. Maar of de inhoud nu eikenschors of kaneel bevat, deze moet in elk geval eerlijk gewogen worden, dat zijn we wel met Staring, heer van Wildenborch eens. Van Eijnattens werk wordt na een uitvoerige inleiding verdeeld in de volgende hoofdstukken: Studie, Esoterica, Moraal, Wijsbegeerte, Poëzie, Geschiedenis en Religie en besluit met een primaire en secundaire bibliografie, een lijst van illustraties en een personen- en zakenregister, alles bij elkaar goed voor 768 fijnbedrukte pagina's. Het boek is zeer verzorgd uitgegeven. ‘Dit boek voorziet, na meer dan anderhalve eeuw, in een hardnekkige leemte,’ aldus de auteur. Het gaat hier om ‘een analyse en een synthese van de intrigerende ideeënwereld van Willem Bilderdijk’. Al heeft de schrijver ‘uiteraard niet de pretentie dat deze reconstructie definitief is en dus méér is dan een historische constructie’. Bovendien zijn om uiteenlopende redenen enkele thema's buiten beschouwing gebleven. Vanwege deze in- | |
[pagina 88]
| |
tegrale bestudering van Bilderdijks opvattingen en de verwerking van veel onbekend of onbenut materiaal ‘pretendeert dit boek een nieuw fundament te leggen onder het Bilderdijk-onderzoek’. Hoe is nu de door de auteur gevolgde werkwijze geweest? Hij beschouwt wat tot dusver over Bilderdijk is geschreven als ontoereikend. De volgens hem ‘enige noemenswaardige poging tot een integrale behandeling van Bilderdijk’ is de in 1906 verschenen studie van Herman Bavinck, Bilderdijk als denker en dichter, maar die is inmiddels volgens de auteur verouderd.Ga naar eind1. Ook over de later verschenen studie van C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantisch literaire denken, luidt het oordeel niet gunstig. Hoewel volgens de auteur de tweedelige levensbeschrijving van R.A. Kollewijn uit 1891 nog altijd als een ‘standaard-biografie’ moet worden beschouwd, wordt deze opmerking in een voetnootje afgedaan. Het vertrekpunt van Van Eijnatten is dus feitelijk ‘tabula rasa’. Andere schrijvers over de dichter komen slechts incidenteel aan de orde, meestal in de voetnoten en dan slechts om het critisch georiënteerde standpunt van de auteur te bevestigen. Nu is het niet zo'n eenvoudige zaak om de om zijn encyclopedische kennis bekend staande Bilderdijk onder kritiek te stellen. Men behoeft het natuurlijk niet met een negentiende-eeuwse geestverwant als Groen van Prinsterer eens te zijn, die van Bilderdijk spreekt als ‘een der grootste dichters en zeldzaamste genieën van alle landen en van alle tijden’. Ook een niet-geestverwant als de bekende literator Busken Huet heeft ondanks al zijn critisch vernuft de dichter niet de lof kunnen onthouden dat diens geest ‘geheel alleen op de vijf fakulteiten eener hoogeschool gelijkt’. Dergelijke aan de historic ontleende beoordelingen zal men bij Van Eijnatten tevergeefs zoeken. Hij heeft ze als bouwstenen voor zijn nieuwe conceptie niet nodig! Wat houdt dat door de schrijver gelegde ‘nieuwe fundament’ precies in? Volgens Van Eijnatten kan bij Bilderdijks ideeënwereld een drietal richtinggevende elementen worden onderscheiden, namelijk het augustiniaanse - van Augustinus tot Pascal, van calvinisme tot jansenisme - het theosofische - de New Age van de achttiende eeuw - en het aristocratisch-Romeinse element. Met deze triptiek als uitgangspunt tracht de schrijver vervolgens de opvattingen van de dichter-geleerde te rubriceren en de wetenschappelijke bronnen hiervan te achterhalen. Dit geschiedt onder overvloedige gebruikmaking van materiaal dat aan uiteenlopende wetenschappers, filosofen en theologen is ontleend. Men kan bladzijden achtereen een bepaalde uiteenzetting lezen over een of andere filosoof aan wie Bilderdijk ‘mogelijk’ of ‘waarschijnlijk’ bepaalde gegevens heeft ontleend, zonder iets nader over Bilderdijk zelf gewaar te worden. En dan kan het volgens Van Eijnatten nog zó zijn dat Bilderdijk het bedoelde werk niet goed heeft gelezen of dat hij, zoals bijvoorbeeld in het geval van Montesquieu, deze ‘desondanks niet heeft begrepen’. Bilderdijk heeft voor zijn staatkundige opvattingen uiteraard ruimschoots gebruik gemaakt van contra-revolutionaire schrijvers, de zogenaamde ‘tradionalisten’, als de (rooms-katholieke) De Lamenais, De Bonald en De Maistre, evengoed als hij in zijn strijd tegen de godsdienstige ‘Verlichting’ aansluiting heeft gezocht bij toenmalige christentheosofen als Swedenborg, Lavater en Jung-Stilling. Van Eijnattens bewijsvoering dat Bilderdijk van deze auteurs een doorslaggevende invloed zou hebben ondergaan is echter allesbehalve overtuigend. | |
[pagina 89]
| |
Wat wil Van Eijnatten nu eigenlijk met zijn nieuwe Bilderdijk-interpretatie bewijzen? Dit: dat de dichter-geleerde niet gereformeerd of calvinistisch, maar eigenlijk ‘een christelijke theosoof was, met de nadruk op christelijk’. Hij lijkt zo geobsedeerd door dit thema dat het in diverse formuleringen steeds weer terugkeert. In die christelijke theosofie van Bilderdijk duiken dan allerlei ‘neoplatoonse en oosters-kabbalistische tradities’ op. Bovendien ‘wordt de sceptische lading van Bilderdijks wetenschapstheorie nog eens versterkt door zijn augustinianisme en door zijn idealistische theosofie’. Steeds weer komt bij Bilderdijk ‘de theosofische aap uit de geleerde mouw’. Het is eigenlijk een vreemde zaak. Prominente hedendaagse theologen, die publiekelijk de essentiële zaken van de gereformeerde confessie in twijfel trekken, blijven aanspraak maken op de naam gereformeerd. Bilderdijk, die de goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift erkende, die meermalen zijn instemming met de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse canons heeft betuigd, die Gods vrijmachtige predestinatie en de canonieke verzoeningsleer heeft beleden, die zich zonder reserves tegen het ‘naar Rome voerende’ remonstrantisme en de vrijmetselarij heeft uitgesproken, wordt als een christelijk theosoof en als ‘een stiefkind van het Christendom’ aangemerkt. De auteur spreekt in dit verband ook van van Bilderdijk als een ‘leken-theoloog’. Heeft hij zèlf echter bijvoorbeeld de leer der Drieeenheid wel begrepen? Hoewel Bilderdijk een boeiende en dogmatisch verantwoorde uiteenzetting hiervan geeft, betitelt Van Eijnatten deze als een ‘speculatief denkproces in het éne goddelijke wezen, dat aan de filosoof Lessing doet denken’. En vervolgens: ‘Het is Lessing die Bilderdijk met de triniteitsleer van Leibnitz verbindt.’ Heeft de schrijver soms teveel willen bewijzen? ‘Ik noem hier slechts de gedachte dat het menselijk hart zonder God onrustig is,’ aldus Van Eijnatten. ‘Zowel Augustinus als Böhme hebben zich in deze gedachte gevonden.’ Maar dan moet hierbij wel worden opgemerkt dat de ‘mystiek’ van de onverdacht-christelijke Augustinus toch wel hemelsbreed dient te worden onderscheiden van die van Jacob Böhme, wiens theosofie verwant was aan het oude pantheïstische gnosticisme en dat door de Lutherse kerk werd veroordeeld. In de valse mystiek wordt de grens tussen Schepper en schepsel uitgewist, maar de ware mystiek wijst juist op de herstelde relatie tussen een rechtvaardig en heilig God en een gevallen zondaar. Of gaat het hier dan niet om ware, schriftuurlijke bevinding? Hier stuiten wij eigenlijk op ‘des Pudels kern’ bij Van Eijnatten. In zijn academisch proefschrift God, Nederland en Oranje (1993) verklaart hij dat ‘het project van de Verlichting geen fiasco, doch een zinvolle manier van omgaan (was) met de moderniteit’. Hij heeft een uitgesproken hekel aan de term ‘Verlichting’ en wil die vervangen door ‘moderniteit’ of ‘transcendentie’. Want: ‘De maatschappij heeft als zodanig een nieuw oriëntatiepunt nodig.’ Iets ‘richtinggevends, iets wat “erboven” zweeft’, zoals Van Eijnatten beweerde in een interview in Ad Valvas (1993). Al was dit dan niet volgens de geijkte vormen, i.c. de gereformeerde orthodoxie, men bleef toch immers ‘gelovig’? Maar ontvalt dan niet de feitelijke rechtsgrond aan Van Eijnatten Bilderdijk-conceptie? De dichter, die wel de ‘Don Quichot der orthodoxie’ werd genoemd, zou dus enkel donquichotterie hebben bedreven en tegen denkbeeldige vijanden gestreden! In wezen huldigt Van Eijnatten dezelfde | |
[pagina 90]
| |
uitgangspunten als de grote door Bilderdijk bestreden pre-revolutionaire filosofen als Voltaire en Rousseau, die gestempeld waren door het rationele deïsme. Deze leer hield van de gereformeerde leer slechts een sterk gereduceerde vorm, namelijk ‘moderne triniteitsgedachte’ van God, deugd en onsterfelijkheid over. Groen van Prinsterer heeft er in dit verband op gewezen dat deze toonaangevende auteurs niet alleen werktuigen, maar ook tolken van de tijdgeest zijn geweest. ‘Deze schrijvers drukten in woorden uit, wat in aller gedachte reeds bestond; tolken, meer dan leermeesters der publieke mening.’ Uit de inmiddels in de pers verschenen, vaak kritiekloze recensies kan worden afgeleid water in de gemoederen leeft. Ook Van Eijnatten heeft onfeilbaar vertolkt hoe men Bilderdijk en diens fervente strijd tegen de godsdienstige ‘Verlichting’ bij voorkeur wenst te zien.Ga naar eind2. Maar om Bilderdijk te zien als een New Ageachtige figuur gaat ons wel wat te ver. ‘Ook zij die Bilderdijks beginselen niet delen,’ zo merkt R.B. Evenhuis echter op in zijn kerkhistorische kroniek Ook dat was Amsterdam (1978), ‘geven toe dat hij vrijwel de enige is geweest die de hoogmoed, het rationalisme en het optimisme van de Verlichting heeft bestreden.’ Is Bilderdijk dan met theosofische argumentatie de aan de ‘Verlichting’ toegeschreven karaktereigenschappen van hoogmoed, rationalisme en optimisme te lijf gegaan? Ook een hedendaagse voortreffelijke Bilderdijk-kenner als de eminence grise prof. J. Bosch, spreekt van ‘de zijn tijd beheersende dichter-profeet en geleerde’. Is het dan wel correct en eerlijk, zoals dit in het slothoofdstuk geschiedt, Bilderdijks grootheid op praktisch elk terrein ter discussie te stellen? Het behoeft dan ook niet te bevreemden dat Van Eijnatten praktisch alle vroegere historiografie over Bilderdijk liever buiten beschouwing laat. Nagenoeg alle historici zijn het erover eens dat Bilderdijk grote invloed heeft uitgeoefend op het nationale Réveil. Ook deze zaak komt bij Van Eijnatten nauwelijks aan de orde. In het (overigens zeer uitvoerige) zakenregister komt het woord Réveil, evenals het begrip contra- of antirevolutionair, niet voor. De schrijver heeft deze essentiële zaak kennelijk niet belangrijk genoeg geacht. Het werk van een zeker recent schrijver, vertegenwoordiger van de historische Bilderdijk-traditie en die zich met het verband tussen Bilderdijk en het Réveil heeft bezig gehouden, wordt door Van Eijnatten in een voetnootje geringschattend afgedaan met: ‘De in dit boek gebruikte terminologie is zacht gezegd misleidend.’ Bedoelt de schrijver wellicht in plaats van misleidend ‘verderfelijk’? We hadden graag een gedocumenteerde weerlegging gezien! Uitspraken van Bilderdijk gunstig gezinde auteurs als Allard Pierson en C. Gerretson, beiden voormalige hoogleraars, zoekt men verder tevergeefs! De geestverwanten uit ‘de school van Bilderdijk’ hadden een uiteenlopende kerkelijke achtergrond - hetzij een liberaal-hervormde als Willem en Dirk van Hogendorp en Groen van Prinsterer, of een joodse als Isaäk da Costa en Abraham Capadose, hetzij een lutherse als H.P. Scholte of H.F. Kohlbrugge of een doopsgezinde als Willem Messchert en (ten dele) Willem de Clercq - en waren nagenoeg allen academici, sommigen zelfs dubbel gepromoveerd. Zij hebben allen wel eens het hoofd over de Heer van Teisterbant geschud, maar nooit de schouders over hem opgehaald. Komt dat wellicht doordat zij liefde tot de bizarre dichter-geleerde bezaten? Liefde, - een voor een biograaf of historicus noodzakelijke vereiste, een gegeven dat echter in de toonzetting van Van Eijnatten node wordt gemist. | |
[pagina 91]
| |
Hoewel de agnostische P. Geyl in zijn uitvoerige essay uit 1956 gemeend heeft een traditie van (reeds genoemde) Bilderdijk-vereerders te kunnen aanwijzen, is er volgens debekende letterkundige P.J. Buynsters ook een doorgaande lijn van antagonisten zoals (behalve Geyl) ook J. van Vloten en C. Busken Huet aan te wijzen. Van Eijnatten is de meest recente vertegenwoordiger van deze categorie. Dit neemt echter niet weg dat hij, wellicht onbedoeld, met zijn foliant postuum een indrukwekkend monument voor de Heer van Teisterbant heeft opgericht! Op de voorlaatste pagina tracht de schrijver, in afwijking van de door hem gevolgde methode, toch nog even terug te vallen op een vroegere adept van Bilderdijk, namelijk Groen van Prinsterer, teneinde deze aan zijn oogmerken dienstbaar te maken. Volgens Van Eijnatten luidt het oordeel van deze ‘scherpe en vruchtbare geest’ over de dichter ‘tegelijk sympathiek en vernietigend’. Wij nodigen de lezers beleefd uit in Groens Ongeloof en Revolutie, waaraan Van Eijnattens ‘bewijspassage’ is ontleend, eens na te lezen wat Groen in dit verband precies heeft geschreven. Het is het treffendste bewijs van de eenzijdig-selectieve omgang van Van Eijnatten met zijn materiaal! Bilderdijk heeft eens uitgesproken dat inzake de gereformeerde religie ‘alles aan het ééne punt hangt: dat (naamlijk) der vrije en volstrekte genade in Jezus Christus, als God en mensch’. Een uitspraak die diametraal staat tegenover de godsdienstig-verlichte tijdgeest, zowel toen als nu! Wij veronderstellen dat hiermee het kardinale punt van verschil tussen Van Eijnatten en Bilderdijk is aangegeven. De dichter heeft zijn dochter Louise eens ernstig gewaarschuwd (Geyl noemde dit ‘ijzingwekkende woorden’ in antinomiaanse zin): ‘En vooral, denk niet, dat bloote zedelijke wandel, dat zoogenaamde deugd of braafheid ons ten hemel voert. Daar is geen deugd dan door Gods zaligmakende genade in 't geloof nan's Heilands zoendood; alle andere deugd bestaat slechts in naam en is nietig, ja zondig.’ Is dat ook taal van een christelijke theosoof? De dichter hield, in weerwil van de door zijn brave tijdgenoten - en hun nageslacht - gehuldigde werkheiligheidsmoraal, onvoorwaardelijk vast aan de gereformeerde leer van vrije genade en van de volharding der heiligen, zoals hij het in de volgende regels heeft uitgedrukt: Ja, 't zij wij neêrgebogen lijden,
Het zij we ons in Uw heil verblijden,
Gy zijt de rots van onze ziel;
En wat uw hand heeft aangegrepen
Zal Hel noch Wareld met zich slepen,
Nooit iets, wat aan die hand ontviel.
W. van der Zwaag Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdjk (1756-1831). Uitg. Verloren, 768 blz., f 120,00 | |
[pagina 92]
| |
W. van der Zwaag (1926) publiceerde op het gebied van de 19e-eeuwse kerkgeschiedenis: Om de schat van Christus' bruid (1984), Jean Louis Bernhardi (1987), Willem Bilderdijk, vader van het Réveil (1991). Voorts publiceerde hij recensies en artikelen in o.a. het Reformatorisch Dagblad en Transparant. |
|