Ze hadden hem bespot en er luidkeels om gelachen toen hij had gezegd dat hij de sneeuw hoorde vallen en hij had gedacht: dit durf ik nooit meer te zeggen, zei toch: Als je heel stil bent kan ik het vallen van de sneeuw horen. Ze lachte niet: zei: Als jij heel stil bent hoor ik het ook.
Wat hoor je dan?
De sneeuw, hoe hij naar beneden komt.
Waar lijkt het op wat je hoort?
Het lijkt op dansen.
Hoe kan het geluid van de sneeuw lijken op dansen?
Omdat niemand hem hoort.
Kan niemand het horen wanneer je danst?
Niemand.
Ik ook niet?
Jij wel, denk ik. Als je heel lang en heel aandachtig luistert.
Ja, misschien dans je wel als de sneeuw. Wat doe je nog meer als de sneeuw?
Dromen ook.
Droom je dikwijls?
Soms, wanneer ik niet dans.
Dans je nu?
Nu niet.
Kijk, er vallen miljoenen vlokken, is elke vlok die naar beneden komt een droom?
Als ik droom zijn het miljoenen vlokjes droom die naar beneden komen.
Droom je nu?
Neen, nu niet.
Dansen doe je ook niet?
Dansen ook niet.
Wat doe je dan?
Ik luister naar de sneeuw, hoe hij naar beneden komt.
Wat doe je nog als de sneeuw?
En zo gaat dat nog even door, met veel gevarieerde herhaling, waar een soort bezwering van uitgaat als je er gevoelig voor bent. De werking van die tekst is misschien alleen maar goed na te voelen in de context van het hele boek, op de plek waar hij staat: als een oase van rust en stilte in de dukte van de stad-in-oorlog waar de soldaat op wacht staat.
Misschien heeft de (nog bekendere?) ‘hop-passage’ dat minder, die is van zichzelf al wel grappig genoeg, vermoed ik: