| |
| |
| |
Gerda van de Haar
Betreed Gods tempel met bescheiden tred
Hoe de woorden klinken in de nieuwste Nederlandse bijbelvertaling
Wie de verantwoordingen bij de afzonderlijke bijbelboeken in de onlangs verschenen editie Werk in uitvoering van de Nieuwe Bijbelvertaling leest, wordt mogelijk verrast door de grote aandacht voor herhalingen, structuur aanbrengende sleutelwoorden, sfeerbepalend taalgebruik en andere poëtische stijlmiddelen in de oorspronkelijke tekst. De vertalers hebben nauwgezet hun best gedaan om deze patronen te laten terugkeren in de nieuwe Nederlandse bijbelvertaling waaraan zij werken, zo kan men uit deze toelichtende teksten opmaken. Zij hebben niet, wat sommigen verwachtten, alleen maar op de toegankelijkheidsgraad gelet.
Dat is iets nieuws, want na de monumentale, bijna letterlijke Statenvertaling uit de zeventiende eeuw waren bewuste herhalingen nogal eens ondergesneeuwd geraakt in de steeds gewonere Nederlandse taal waarin de gangbare bijbels zijn uitgevoerd. Lange tijd hebben vertalers al die hervattingen en herhalingen namelijk maar vervelend gevonden. Men kan veel beter de taal wat variëren, vond men - zo hebben wij dat tenslotte allemaal op de middelbare school geleerd. Een enkele roepende in de woestijn deed het anders. Dat resulteerde in heel letterlijke vertalingen, waarvoor op enig moment zelfs de denigrerend bedoelde term ‘Nederhebreeuws’ in zwang kwam. Die kwalificatie werd prompt door de betrokkenen, die veelal in een bepaalde graad verwant zijn aan de zogenaamde Amsterdamse school in de theologie, als geuzennaam gehanteerd.
De Nieuwe Bijbelvertaling lijkt nu, wanneer men afgaat op de passages ‘Over de vertaling’ die na elk bijbelboek zijn opgenomen, beide partijen te verenigen. Er is aandacht voor poëtische patronen, en tegelijk is grote zorg besteed aan de kwaliteit en de actualiteit van het Nederlands.
Maar de schijn bedriegt. De opvallend luide kritiek waarop eind oktober 1998 de nieuw vertaalde bijbelboeken Ester, Prediker, Jong, Judit en Handelingen werden onthaald, kwam behalve van reformatorisch-orthodoxe (dat was te verwachten) en gewoon literaire kant (dat zal de vertalers zijn tegengevallen), ook van degenen die zich al jaren inzetten voor een zo ‘brontekstgetrouw’ mogelijke vertaling. Deze vertaling mist zeggingskracht, vond Alex van Heusden, een van degenen die verantwoordelijk is voor het project ‘De hele bijbel gelezen en uitgelegd’ in De Rode Hoed te Amsterdam, in Trouw van zaterdag 24 oktober. Anderen missen toch nog de sleutelwoorden of hebben grote moeite met de vernederlandste syntaxis. Zich
| |
| |
ongetwijfeld bewust van zijn invloedrijke positie sneerde Nico ter Linden in zijn maandagse stuk: Die afschuwelijke bijzinnen... u zult wel begrijpen, beste lezer, dat de taal van de bijbelse poëzie wat te hoog gegrepen is voor u (Trouw, 26 oktober).
Hoe verhoudt de taal van deze Nieuwe Bijbelvertaling-in-proef zich tot de gebeeldhouwde taal van de Statenvertaling? Wat is daarbij de invloed van al die eraan meewerkende neerlandici? En hoe zit het met het overbrengen van sleutelwoorden en andere poëtische verschijnselen binnen het origineel?
| |
De taal
De Nieuwe Bijbelvertaling lijkt, zo schreef de recensent van nrc Handelsblad, een waardige opvolger te worden van de nbg-'51 en de Statenvertaling; zij kan een grote aanwinst worden voor het Nederlandse taalgebied (Hendrik Spiering, 6 november 1998). De vertaling leest inderdaad opvallend goed en vlot, zelfs als je hem naast de Willibrordvertaling legt.
Vooral bij het boek Handelingen viel mij dat op. Je leest het met net zo'n vaart als die waarin de boodschap van het koninkrijk volgens Lucas onbelemmerd vanuit Israël naar de rest van de wereld werd gebracht. Het boek begint met het wachten op de Geest, maar als die eenmaal is uitgestort, is er niemand meer die de voortgang van het evangelie stuiten kan. (Alleen een droom brengt nu en dan even rust.) De vaart in het vertaalde bijbelboek past wonderwel bij de inhoud ervan. Voor je het weet, verblijft Paulus weer met zijn bewaker ‘in het huis dat hij gehuurd had en ontving daar iedereen die naar hem toe kwam. Hij verkondigde het koninkrijk van God en gaf onderricht over alles wat de Heer Jezus Christus betreft, vrijmoedig en zonder dat hem iets in de weg werd gelegd.’
In de Statenvertaling klinkt het open einde van Handelingen als volgt: ‘predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van de Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, ongehinderd.’ Die taal is - het is op veel meer plaatsen na te gaan - weerbarstiger en nadrukkelijker. Je hoort de woorden zelf ook, niet alleen hun betekenis blijft hangen. Dat zal je bij de Nieuwe Bijbelvertaling van in ieder geval de Handelingen van de apostelen niet gauw overkomen. Daar loopt die taal veel te goed voor.
Anders ligt dat bij Prediker. Niet voor niets is de uitdrukking ‘lucht en leegte’ nu al ingeburgerd. Hoewel ook dit boek in de Nieuwe Bijbelvertaling zeer vlot leest, blijft blik of gehoor vaker even vastgezet op een klinkende uitdrukking. ‘Betreed Gods tempel met bescheiden tred’, begint een perikoop (4,17). Even verderop is sprake van de mens en ‘het luttel aantal dagen van zijn leeg bestaan’ (6,12). Dat zouden - indien maar vaak genoeg gereciteerd - gemakkelijk nieuwe vaststaande uitdrukkingen kunnen worden in de Nederlandse taal.
| |
| |
Natuurlijk is de Prediker van origine eveneens vele malen poëtischer dan het Handelingen-boek, maar de neerlandist die men bij Prediker heeft ingezet lijkt ook meer dichterlijke aanleg te hebben dan degene die de Handelingen heeft ‘gedaan’. Bij beide boeken kun je je echter afvragen, of die vlotte taal nu recht doet aan de bijbelwoorden zoals die oorspronkelijk zijn geconcipieerd en zoals die de eeuwen door in de gemeente, ook de joodse en joods-christelijke, hebben geklonken. Het is officiële taal. Prediker is een wijsheidsgeschrift. In Handelingen klinkt bij aandachtig lezen de Hebreeuwse bijbel door, en horen we ook de thema's en motieven uit het evangelie steeds weer terug - tenzij je er te snel doorheen jaagt.
Met goede leesbaarheid is niets mis. Maar is ons huidige criterium daarvoor niet teveel op helderheid gericht en te weinig op klank en kleur? Die nieuwe vertaling is geschreven in mediataal, oordeelde Benno Barnard onlangs, tussen neus en lippen door, in een te Leiden gehouden ‘literaire kanselrede’ (gepubliceerd in Trouw van 28 november 1998); dat ene zinnetje groeide later uit tot een hele pagina in de kersteditie van de nrc, waar Barnard met gebruikmaking van de stijlfiguur van de hyperbool en overigens onder schending van alle wetten van de mediataal een smakelijke tirade weggaf. De karakterisering ‘mediataal’ is in ieder geval volop van toepassing op de uitdrukking ‘wat betreft’ in de boven aangehaalde zinsnede ‘over alles wat de Heer Jezus Christus betreft’. Dat is de taal van de krant: het is helder, maar je beleeft er niets aan. Het is niet mooi. - Zo nu en dan kan men een ouder iemand op een familieverjaardag horen opmerken dat er zo weinig gezegdes meer gebezigd worden. Dat gaat dan over de omgangstaal. Zou dat kloppen? Reserven wij onze beeldspraak en andere zeggingskrachtige taal slechts voor de reclame?
De kracht van bijbeltaal blijft gelegen in de diepte ervan; de betekenis zit eerder in wat het bijbelwoord oproept dan alleen in wat het concreet meldt. Voor bijbel en geloof kun je veel beter te rade gaan bij de fenomenologie dan bij oppervlakkig positivisme. Poëtische passages en doordacht woordgebruik en verhulde citaten zijn niet zo gemakkelijk over te brengen, maar wanneer men ze verwaarloost wordt er aan de zeggingskracht van de bijbelwoorden zelf getornd. Ook deze nieuwe vertaling kiest vaak voor de helderheid van wat er staat, waardoor het poëtische moment, het secundaire niveau, het moment waarop de boodschap wordt overgebracht, soms verloren dreigt te gaan.
Het laatste vers van Handelingen vormt in de Statenvertaling qua zinsbouw een geheel met het vorige: ‘(30) En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning; en ontving allen die tot hem kwamen; (31) predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, onverhinderd.’ Je mag aannemen dat Lucas of zijn eventuele latere redacteur de slotregel van dit boek-met-open-einde met enige zorg heeft gecomponeerd. In de Statenvertaling (en die volgt hier nauwgezet het Grieks, zo kreeg ik bevestigd) staat er in die
| |
| |
die laatste woorden geen persoonsvorm of zinsonderwerp meer. De naam Paulus klinkt nog door van het begin van de zin, maar de nadruk ligt op de activiteiten: ‘predikende’, ‘lerende’. De zaak ‘Koninkrijk Gods’ en de naam ‘Heere Jezus Christus’ worden opgenomen in dit slotakkoord. De laatste tonen klinken - en die krijgen de vorm van alweer een dubbelslag, nu van bepalingen: ‘met alle vrijmoedigheid, onverhinderd’. Het is dan aan de luisteraar om hier bazuinen te horen klinken of zachte snaarmuziek.
Het lijkt natuurlijk eerst helemaal niet zo gek, om die zin te splitsen, keurig op de versrand. Grammaticaal is ‘Paulus’ nog steeds het onderwerp van de zin; daar verwijs je naar met ‘hij’. Die actieve deelwoorden worden in onze omgangstaal normale persoonsvormen in de onvoltooid verleden tijd, en zo ontstaat de prettig lopende zin: ‘Hij verkondigde het koninkrijk van God en gaf onderricht over alles wat de Heer Jezus Christus betreft, vrijmoedig en zonder dat hem iets in de weg werd gelegd.’ Door de keus voor het aardig gevonden zinnetje ‘zonder dat hem iets in de weg werd gelegd’ ter vervanging van het woord dat in de Statenvertaling klonk als ‘onverhinderd’, moest er echter opnieuw een grammaticale invuloefening plaatshebben. Zo wordt geheel onbedoeld de suggestie van bovenpersoonlijkheid die in de Statenvertaling bewaard gebleven was, tot op het eind toe gedwarsboomd. De evocatieve werking is ongewild gebarricadeerd. De associatie is weg. Dat gebeurt altijd, als poëtische taal niet begrepen wordt. Zakelijk gezien is er namelijk niets aan de hand. Mediataalmatig bekeken staat er exact hetzelfde. Alleen de suggestie is vervluchtigd. Het gaat nu ook poëtisch gezien alleen nog maar over Paulus. Er kan hoogstens nog een dominee komen die zegt: ‘Maar gemeente, dit mag u tevens toepassen op de toenmalige voortgang van het evangelie, ja, op de voortgang van het evangelie tot op de huidige tijd’: de moraal bij het verhaal. Persoonlijk hoor ik liever poëzie.
| |
De neerlandici
Toen God bijbelschrijvers zocht, kwam Hij niet terecht bij ambtenaren of theologen of andere serieuze lieden, maar moest Hij kunstenaars hebben, dichters, het tuig van de richel. Door middel van poëzie wil de Eeuwige zich tot de mensen wenden. Dat pleegt de dichter Guillaume van der Graft te zeggen wanneer het gaat over de verwantschap tussen religie en poëzie.
Aan de Nieuwe Bijbelvertaling hebben dan wel van het begin af aan neerlandici meegewerkt, maar dat zijn natuurlijk nog geen dichters. Integendeel, helaas. filosoof Theo de Boer (en in een eerder stadium ook bovengenoemde Alex van Heusden) wees daarop in een verhelderend artikel in Trouw (14 november 1998): men heeft garantie gezocht bij neerlandici in plaats van bij dichters. Bij de Statenvertaling was Jacobus Revius betrokken, zegt De Boer, voor de Willibrord mocht, off the
| |
| |
record, Gerard Reve zijn suggesties doen, maar wie verzorgt de dichterlijke inbreng bij de Nieuwe Bijbelvertaling?
Valt er niet veel voor te zeggen om een neerlandicus pas achteraf naar de tekst te laten kijken, als het creatieve werk gebeurd is? Een exegeet zou mijns inziens samen moeten werken met een ‘doeltaaldichter’, niet zozeer met een taalbeheerser. De exegeten zouden de dichters heus wel in het spoor houden; dichters vinden toch wel een uitweg waardoor zij hun zin krijgen: dat levert tenminste waardige taal op. Conflicten zullen onvermijdelijk zijn, maar een mooie bijbel is dat wel waard. Men zou de namen van de enkele dichter die in het Nederlandse taalgebied naar de metafysica reikt en van de vele dichters die bijbelse registers open hebben staan eens kunnen inventariseren. Daarbij verdienen de namen van dichters die vaak buitenlandse poëzie hebben overgebracht naar het Nederlandse taalgebied aparte aandacht.
Dichters, en precieze prozaschrijvers, zouden welkome suggesties kunnen doen voor het overbrengen van idiomatische eigenschappen van de grondtalen (‘brontalen’). Gebruikt het Hebreeuws voornamelijk nevenschikkende hoofdzinnen waar wij bijzinnen zouden formuleren? Dan zou er voor de eigenaardige, bezwerende spanning die er ontstaat door nevenschikkend te vertellen (lees bijvoorbeeld de Genesisverhalen in de Statenvertaling) een Nederlandstalige vertolking gevonden moeten worden, idealiter. Wordt er gespeeld met de betekenis van woorden, zoals in het begin van het boek Jona? Daarin worden bewust woorden gebruikt die de bijklank ‘neerdalen’ dan wel ‘opstijgen’ hebben: het kwaad der Ninévieten klimt op voor Gods aangezicht of (nbv) schreit ten hemel, Jona daalt af naar Jafo, daalt neer in het schip (nu niet terug te zien in nbv). Daar moet toch prachtig Nederlands van gemaakt kunnen worden?
Een dichter die vertaalwerk doet, heeft vertrouwen in beeldspraak. De openbarende kracht van een beeld kan behouden worden of via een sluipweg opnieuw geëvoceerd worden. Als dichters zich zouden wagen aan de bijbelboeken, zou dat de Nederlandse taal verrijken met nieuwe beelden en een impuls geven aan het verstaan van veel van de oude woorden.
Zo een ideale vertaling - we kunnen ernaar streven - zou meteen veel preek en uitleg overbodig maken. Het lezen van die denkbeeldige vertaling, liever: het voordragen ervan, liefst in een gezelschap (de gemeente), zou tegelijk de uitleg ervan zijn.
In plaats van de eendimensionaliteit (die term werd gebruikt door Gert Peelen in de Volkskrant van 6 november 1998) van helder Nederlands zo'n belangrijke rol te laten spelen als nu lijkt te gebeuren, zou het de moeite lonen om, geïnspireerd door de ‘brontaal’, vasthoudend te blijven zoeken naar betekenisvol en klankrijk ‘doeltaalidioom’. De vertalers besteden nu, zo schrijven zij, zorgvuldig aandacht
| |
| |
aan de verschillende registers waarin de bijbelteksten zijn geschreven. Tegelijk kiezen zij in deze proeve behoorlijk consequent voor gewone taal: de verschillen tussen de registers zijn niet heel opvallend. Kunnen zij die verschillen niet nog meer uitbuiten? Dan zal er ongetwijfeld minder ‘gewone’ taal worden gebruikt, maar dat hoeft niemand te betreuren. Daar is de bijbel niet voor. Fraai verwoord vond ik dat in de uitvoerige beschouwing die filosoof Cornelis Verhoeven, verantwoordelijk voor een vaste idiomatische taalrubriek in Trouw, in het kader van de bijbelvertalingsproeve wijdde aan het religieuze register van de Nederlandse taal (31 oktober 1998). Hij toonde zich een voorstander van zo veel mogelijk bijbelvertalingen en pleitte tegelijkertijd voor inachtneming van het gewijde karakter van de bijbel. Vrij naverteld hoort volgens Verhoeven gewone taal niet erg bij religie; door gewijde taal kun je je laten vervoeren, gewone taal is voor dat doel te vlak, niet passend. En, zou ik daaraan toevoegen, deze doet ook geen recht aan de doordachtheid en gelaagdheid van de taal in de meeste bijbelteksten, noch aan de situatie waarin die teksten waarschijnlijk al sinds hun ontstaan zijn gereciteerd.
| |
Literaire eigenschappen
Hoe kan het nu, dat de genuanceerde verantwoording na elk bijbelboek meer van de tekst doet verwachten dan erin te beleven is? Een deel van de verklaring daarvoor is te vinden in de aard van de algemene toelichting achterin Werk in uitvoering (201-272). Die spreekt namelijk andere taal dan de afzonderlijke verantwoordingen: hier ontkent men het bestaan van specifiek ‘literaire’ taal ten opzichte van ‘gewone’ taal. Is dat geen denkfout? Als de taalkunde geen harde verschillen kan vinden tussen literaire en gewone tekst, betekent dat nog niet dat er geen verschil is, noch dat men bij vertalen kan abstraheren van zo'n onderscheid. Het verschil zit onder andere in het samenspel tussen de functie van de tekst en de evocatieve kracht van het woordgebruik. Elke keer als de taalkunde die er niet bij wil betrekken, is zij reductionistisch bezig. Zelfs een krantentekst kan, eenmaal gepresenteerd als literatuur, een literaire functie krijgen (vgl. Jonathan Cullers interpretatie van de Russische formalist Sjklovski) en daarmee meteen meerduidig worden. Een vertaling kan de literaire functie van het origineel wel degelijk blokkeren; je moet een tekst wel zijn werk laten doen.
Is de taal van de bijbel dan werkelijk zo literair? Ja. Toen ik Nederlands studeerde, ontdekte ik op enig moment tijdschriften als Semeia (van de Society of Biblical Literature) en Biblical Interpretation. Daarin werd literair beschreven wat ik daarvoor alleen van theologische zijde kende: verschijnselen als sleutelwoorden en ringstructuren (waarbij het belangrijkste van de passage in de kern daarvan te vinden is). In die tijd verscheen ook de lijvige Literary Guide to the Bible, gemaakt onder redactie van Robert Alter en Frank Kermode (Cambridge ma, 1987). Met een lees- | |
| |
groepje hebben we destijds een ander, welsprekend boek van Robert Alter gelezen: The Art of Biblical Narrative (New York 1981). Ook zijn The Art of Biblical Poetry (1985) is een aanrader. Mijn ervaring is inmiddels dat veel theologen deze thematiek alleen in haar ontoegankelijk-taalkundige vorm kennen en er niet zoveel mee doen. Van de Nederlandse theologische faculteiten is tegenwoordig vooral die in Tilburg actief om de literaire leeswijze toegankelijk te maken voor de leek (Ellen van Wolde, Wim Weren). De ‘Amsterdamse School’ heeft het wat de letterkunde betreft helaas altijd laten afweten. De specialist in Nederland op dit terrein is de Leidse hebraïcus Jan Fokkelman. Hij schreef een uiterst toegankelijk overzichtswerk Vertelkunst in de bijbel. Handleiding bij literair bijbellezen (1995). Fokkelman is daarnaast verantwoordelijk voor de hoofdstukken ‘Genesis’ en ‘Exodus’ in genoemde Literary Guide en voor Engelstalige prachtwerken over de Samuëlboeken en over The Major Poems in the Bible (verschenen bij Van Gorcum in Assen). In 1999 verschijnt - ik maak reclame - zijn Dichtkunst in de bijbel.
De resultaten van zulke literaire analyses zijn van belang voor het werken aan een bijbelvertaling. Het is te hopen dat de literatuurwetenschappers die zitting hebben in de vertaalteams (en de supervisiecolleges) hun kennis en invloed aan zullen wenden om de literaire kracht van het origineel helder naar voren te brengen. Als zij voor de overzetting daarvan in het Nederlands zouden samenwerken met dichters, wordt de Nieuwe Bijbelvertaling misschien een monument.
N.a.v. Werk in uitvoering [Nieuwe Bijbelvertaling]. Ester, Prediker, Jona, Judit, Handelingen. Met verantwoording en toelichting. Nederlands Bijbelgenootschap, Haarlem en Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch, 1998.
Gerda van de Haar (1965) is neerlandica en werkt als redacteur bij uitgeverij Meinema. Zij is literair medewerkster van Wapenveld.
|
|