te drinken, terwijl ik aan thee gewend ben. Het theeritueel heb ik onder de knie, dat helpt mij wakker te worden, maar koffiezetten vereist juist waakzaamheid. Het ochtendblad had ik al gauw uit, het doet mij meestal denken aan de zeer korte dialoog die ik eens hield met mijn vriend Marcel Weemans, als volgt:
ik: eigenlijk is de mensheid niets dan een stel uit de bomen gevallen apen!
hij: ja, maar hoe krijg je ze d'r weer in?
Mijn gast evenwel denkt milder over dat mensdom, minder korzelig en nors en heeft mij wel eens onderhouden over das Prinzip Hoffnung, hij woont trouwens in Zwitserland en daar is men minder dichtbevolkt dan hier, al die bergen bieden enige beschutting, enfin, hij leest zo'n krant met iets meer aandacht.
Toen ging de bel en meldde zich een journalist en weldra ook een fotograaf en ik ging in op de taak snedige antwoorden te verzinnen ter zake van lang niet domme vragen naar de mij bekende weg. Iedereen die wel eens een interview heeft ondergaan weet hoe uitputtend zoiets is. Bovendien bleek de koffie op (zie boven) en moest er toch lafenis worden geïmproviseerd. Ik heb alles, van jenever af tot leidingwater toe, sloeg ik voor, maar men vroeg om ‘frisdrank’, gelukkig had ik nog wat sinaasappels.
Het werd geanimeerd, ik werd geanimeerd, en enig middageten schoot erop in, want de vriend uit Zwitserland wou liever nog wat praten dan weer eten (hij blijft zo mooi op zijn gewicht), vertrok vervolgens per taxi en ik moest naar Amsterdam voor de aanbieding van een boek, waarbij ik per se geen verstek wou laten gaan, want het betrof een oude makker en zijn (werkelijk!) magnum opus. Amsterdam was zoals het altijd is en op een hete premature zomerdag was het dat in de ergste graad, ik zal er niet over uitweiden, maar ik houd er niet van.
Menigeen was er verzameld, daar in dat zaaltje boven het café waar die bedaarde feestelijkheid plaatsvond, dierbare kennissen (kennissen zijn soms dierbaarder dan familie of vrienden), maar ook vrienden en zelfs familie. Mensen die je niet terug in die bomen wenst. En er werd gepraat en ik werd te openhartig en ik maakte een afspraak die vervolgens weer niet doorging.
Teruglopend naar het station kwam ik toen langs van oudsher Allert de lange, de boekverkoper die zich daar op het Damrak nog handhaaft tussen de horeca en erger. De trein ging vrijwel op slag toen ik mij neergelaten had op een spoorwegenstoel (eerste klasse, die luxe gun ik mij uit behoefte aan rust, hoewel ik wat schamel afsteek bij de zakenlieden met hun aanstellerige koffertjes). In die boekhandel had ik een bundel van Rutger Kopland gekocht, ik bladerde erin, maar ging toen over op het fraai uitgegeven en ‘vormgegeven’ boek van de oude makker dat ik prijzend streelde met ogen en vingers, en voor ik het wist was daar Utrecht.
Toen stond ik weer thuis, het was na zevenen en sinds dat ontbijt had ik twee koekjes