Meint R. van den Berg
Vissen in Assen
Ruim een half jaar wonen we nu in onze jongste woonplaats Assen. Tegenover ons worden nog een paar flats gebouwd. De eerste gang 's morgens is naar het raam om te kijken naar de activiteiten op het bouwterrein, waar men om 7 uur al volop aan de slag is. Er rijden regelmatig enkele shovels rond. Met hun draaiende lijven, hun continu zich strekkende en weer samentrekkende lange halzen en hun bedachtzaam knikkende laadschoppen doen ze me denken aan baltsende kraanvogels.
Vanmorgen heb ik, na via twee kranten de dagelijkse portie wereldleed tot me genomen te hebben, de lezing beëindigd van de in 1980 verschenen roman van Hubert Lampo, Wijlen Sarah Silbermann. Ik heb me ertoe moeten dwingen het boek uit te lezen. Al na enkele bladzijden had ik de neiging het aan de kant te gooien. Het is verbazingwekkend, dat een boek dat nog geen twintig jaar oud is, wat zijn stijl betreft al zo belegen en oudbakken overkomt. Lampo is ontwijfelbaar een zorgvuldig stilist (hoewel ik hem toch op enkele slordigheidjes betrapte), maar zijn taalgebruik is naar mijn smaak zo geforceerd en gekunsteld, zo gezocht en gezapig en tegelijk ook van een dusdanige zelfvoldaanheid (slechts door die van Harry Mulisch overtroffen), dat het nauwelijks te pruimen is.
Daar komt nog bij dat de inhoud van deze roman, ondanks het quasi-diepzinnige gegoochel met Graal en Carnaval, niets voorstelt: gewichtig aandoende kleren zonder een daarbij behorende keizer van vlees en bloed. Die innerlijke leegheid was me jaren geleden ook al opgevallen bij het lezen van De eerste sneeuw van het jaar uit 1985. Het gevoel van teleurstelling waarmee ik dat boek weglegde, staat me nog duidelijk voor de geest. Toen nam ik aan dat er sprake was van een eenmalig bedrijfsongeval, maar nu begin ik me af te vragen of er meer aan de hand is: heeft de heer Lampo eigenlijk wel iets te vertellen?
Er zijn meer boeken van toch gerenommeerde schrijvers, die ik onverteerbaar vind. De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch hoort er ook bij. Kort na de verschijning ervan heb ik ongeveer een derde deel van deze onmenselijk dikke pil kunnen lezen voordat ik het geïrriteerd aan de kant schoof (gooien kost bij een boek van deze omvang te veel energie). De mateloze arrogantie, het esoterische gewauwel en de voze gnostiek die van de pagina's opstegen waren al erg genoeg, maar wat voor mij de deur dicht deed, was de ijzige kilte die dwars door dit alles heen uit het boek naar me toekwam. De juichende recensies heb ik nooit begrepen.