Bert Hofman
Beste Toekomst
Om vijf uur wakker. De afnemende maan hangt in een dunne sluier boven het flat. Een merel zingt in onze ceder, vlak bij het raam. Ik luister er een poosje naar. O ja, vandaag een brief aan jou schrijven. De eerste gedachten komen al op. Ik moet opstaan voordat de stroom doorbreekt en het een hele toer zal worden mezelf nog op God te richten. Eén minuut over half zes loop ik mijn studeerkamer binnen. In een hoek kniel ik neer.
Wil je weten wat ik heb gebeden? In het begin heb ik helemaal niet gebeden. Al jarenlang heb ik geen vrijmoedigheid meer om 's morgens gelijk maar met een vragenlijstje bij God aan te komen. Ik probeer woorden te vinden om Hem, ja, ik zal het grote woord maar gebruiken, te prijzen. Ik voel dat het nodig is, ik moet Hem prijzen, helemaal mezelf verliezen in lof en dank aan God. Zonder deze totale inzet kan het niet. En dan nog zal ik het nooit in voldoende mate kunnen. Al zou ik honderd jaar worden, en mijn leven lang daarin vervluchtigen, dan zou ik nog zijn naam nooit genoeg hebben kunnen prijzen. Al zou ik zo oud worden als Methusala en ik loofde God ieder uur van de dag, dan zou ik nog niet kunnen zeggen: ja nu gaat het er een beetje op lijken.
Waarom, vraag je je af? God is zo heerlijk, zo vrij heeft Hij mij zijn liefde geopenbaard. Hij heeft mij uit de diepst mogelijke ellende opgehaald. Ik hoefde alleen nog maar te sterven en dan zou ik in het verderf terecht komen. Hij heeft mij zonder dat ik erom vroeg, maar omdat Hij het wilde, als een brandhout uit het vuur gerukt. Jezus heeft de deur van de gevangenis voor mij opengezet.
Iedere morgen moet ik nog naar woorden zoeken om mijn vreugde uit te drukken. Mijn taal is er te arm voor. Als de Geest mijn taalvermogen activeert, kom ik verder en kan ik even tot grote hoogten van lof stijgen. Vaak kan ik alleen maar nazeggen, hoe mensen in de bijbel of later in liederen God hebben groot gemaakt. Ik zing met Revius, uit alle macht: ‘Zolang als ik op aarde leven zal, / mijn Koning groot ik ere geven zal. / Hij heeft mij uitgetogen uit de val, / geschreven in zijn uitverkoren tal.’
Ik zal pas echt goed kunnen prijzen, als ook mijn lichaam en daarmee mijn mond, mijn stem en mijn verstand weer in volle glorie zijn uitgetild boven de nasleep van de val.
Dit is de grote lijn die ik in mijn gebed aanhoud. Ik probeer me die iedere morgen te binnen te brengen en daaraan ontleen ik moed om de dag in te gaan. Pas dan voel ik me sterk om de dingen op me af te laten komen. En dan durf ik ook nog wel met een vragen-