heid en muzikaal analfabetisme maakte Marnix kansloos. Maar ik denk dat een ander verschijnsel even betreurenswaardig is: met de afwijzing van Marnix' Psalmen werden ook zijn Lofsangen ter zijde geschoven. Eeuwenlang zou er in de ‘Ghereformeerden Evangelischen Kercken’ op gezangen praktisch een taboe blijven rusten.
In de ub te Groningen ben ik achter een computer gaan zitten om via de Nederlandse Centrale Catalogus (ncc) uit te vinden waar ik een betrouwbare tekst van de Lofsangen zou kunnen raadplegen. Het gaat me om een uitgave uit 1617, waarin Marnix' laatste correcties nog zijn verwerkt. De ncc leidt me binnen in mijn favoriete universum met gegevens en vindplaatsen van twaalf miljoen boeken uit vierhonderd bibliotheken. Het scherm vertelt dat de Theologische Universiteit Kampen B[roederweg] zo'n uiterst zeldzame Elzevier-uitgave uit 1617 bezit! Opgeruimd verlaat ik de ncc.
Voor alle zekerheid selecteer ik uit ‘Andere bibliotheken’ toch nog even de catalogus van de thu Kampen B. Dan doe ik een verontrustende observatie: achter de ‘Aanvraaginformatie’ bij het boek wordt vermeld: ‘zoek’. Ik kijk bij de andere Marnixiana uit Kampen B. Er blijkt nog meer zoek te zijn: Marnix' Godsdienstige en Kerkelijke geschriften, alle delen van de Oeuvres en de Werken, de Bijenkorf, Tafereel der Religions verschillen, zelfs een eerste druk van de Ondersoeckinge uit 1595. Met schrik bedenk ik dat ik vorig jaar Marnix' vierdelige Tableau des diférends de la religion in twee banden heb gekocht: volgens een blauwig stempel waren ze verwijderd uit Kampen B. Heeft een crimineel toegeslagen in de Academiae Theologicae Campensis Bibliotheca? Van Umberto Eco heb ik geleerd dat met name in theologische bibliotheken zich heel erge dingen kunnen afspelen.
Aan de uitleenbalie informeer ik wat het codewoordje ‘zoek’ betekent achter ‘Aanvraaginformatie’: is de informatie dan zoek, of het boek zèlf, of is het misschien een aansporing ter plekke zelf verder te zoeken. ‘Meneer, als er “zoek” staat, moet u zich op het ergste voorbereiden,’ zo is de weinig opwekkende reactie. Ik besluit Kampen te bellen, maar neem me voor te zwijgen over mijn Tableau. Een jonge vrouwenstem stelt me gerust: ‘Echt, er is niets zoek.’ Zou het een Kamper virus zijn? Ik zeg spoedig langs te zullen komen.
In de okw-zaal (Oude Kostbare Werken) kan ik vandaag alvast de uitgave van 1591 raadplegen: die is gelukkig in Groningen aanwezig. En daar zie ik de eerste druk van Marnix' Lofsangen, met de muziek erbij die in nieuwere uitgaven van de laatste eeuwen ontbreekt. Wat blijkt? Marnix deed net als Ab en Ineke: hij gaf de gezangen psalmmelodieën.