Vanmorgen las ik een hooglied in een rouwadvertentie in het Nederlands Dagblad: ‘Vol van liefde, zuiver uit ons hart, namen wij afscheid, vol van vertrouwen en nabijheid. In vreugde namen wij afscheid. Echtgenote en hartsvriendin van mij.’
Vandaag komt Truus thuis. Dinsdag jl. een borstamputatie. Je bent snel weer thuis, maar wachten op de uitslag duurt lang. Kanker, maar in welk stadium? Alle dingen die je doet zijn door die vraag aangeraakt, waarbij regels opleven, ooit geschreven in het gedicht ‘Strijken’ (Bloknoot 7):
Een dal is niet uitte deuken.
Worden kreukels nog tot heuvels
met nieuw uitzicht op de dag?
Bloesje, sla je weer je vleugels
uit? Wie weet strijk ik de vlag.
Ik zie haar ranke gestalte voor me, een moderne vrouw, vegetariër, baan als klinisch onderzoeker, en agnost. Wij bidden als familie, dat ze zal ondervinden dat ze een helper heeft, God ‘ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden’.
Zal kanker, die stille killer, overwonnen zijn in de volgende eeuw?
De poëziekalender 1998 (thema: de liefde) die ergens in ons huis aan een touwtje bungelt, heeft 15 mei 1998 een gedicht van Antoine Uitdehaag over meisjes, met de regels:
proeven op jouw tong, je eerste
mondvol tongen, een geschrokken neus,
als alles te beginnen staat
Mooi vers.
Joska intussen knipt op dit moment voorzichtig de kaartjes van haar nieuwe kleren: korte broeken, t-shirts, zomerjurk. Het mooie weer van de afgelopen week heeft ons overvallen, mijn dochter blijkt ineens overal uitgegroeid, dus wij doorkruisen samen de hete hoofdstraat.
Jeans en leggings oefenen weliswaar nog steeds een ware terreur in de jongemeidencultuur, er zijn ook eigenzinnige veertienjarigen die geen strakke truitjes, geen korte rokjes, maar ‘gewoon’ een opwaaiende zomerjurk willen. Een rebelse wens, want vind die maar eens bij girls mt 164/170 tussen de overdaad aan taaie tuinbroeken en rechte ver-