maar zij is er niet meer en ik, ik ben nu en hier
met geitje in potlood op papier, een witte droom
waarin het is getekend en ontglipt
Zou ze zien hoe zo'n gedicht in elkaar zit, hoe bijvoorbeeld dat voelen, ruiken, horen en zien een echo krijgt in de vierde strofe? Maar ze heeft haar blik alweer afgewend en streelt een kegeltje as van haar truitje. De jongen tegenover haar volgt gretig de beweging van haar hand. Hij heeft zijn eigen witte droom. De rookcoupé is te broeierig voor de gepolijste weemoed van Kopland.
's Avonds blader ik in de tuin door Klaas Gubbels' monografie, op zoek naar het geitje waar Kopland over schrijft. Ik vind het terug als catalogusnummer 136: Geitje uit Brummen 1994. Om precies te zijn: geen potlood op papier maar een aquarel van 26,6 × 24,7 centimeter. Dit moet hetzelfde geitje zijn. Achterin de bundel tekent Kopland aan dat zijn gedicht oorspronkelijk, samen met Gubbels' aquarel, door de Geiten Pers te Brummen is uitgegeven. Gubbels is de Arnhemse Morandi die eindeloos koffiekannen schildert.
Dingen zijn óók eenheden, zelfstandigheden, ‘meneren’ (of ‘mevrouwen’) schreef Jan Hanlo ooit en Gubbels bewijst het overtuigend in zijn koffiepotten. Onder zijn handen worden het bezielde wezens met een eigen karakter: ingetogen, agressief, bazig of vadsig.
Ik loop het huis in en zoek dat andere boekje van de Geiten Pers op, waarin weer een dichter (De Mérode) reageert op het werk van een schilder (Jan Mankes). De laatste heeft vanaf 1911 verschillende studies van geiten geschilderd. In 1914 loopt dat uit op een geolieverfd portret van een jonge geit. Op een voor Mankes ongewoon groot formaat staat het beestje als een onwerkelijke witte droom in een blauwgroenig landschap. Er staan berkjes, er is een meertje en de horizon is een lange rij met bomen. Het is een landschap waarin alles nog kan, al duurt dat niet zo lang meer, maar daar kan die geit niets aan doen.
Gubbels' geit past daar niet in. Zijn geit is meer een nurkse bok met uiers die zich schrap zet. Haar scheve ogen zijn van na de oorlog en waarschuwen: mij hoef je niks meer wijs te maken. Ze lijken sprekend op de ogen van Oidipoes, de jongste van onze twee katten. Ze ligt vlak bij mijn voeten en volgt met haar moordlustige oogjes de voedselvluchten van een koppel koolmezen naar het nestkastje aan de muur van de buren. Mijn achtertuin is haar killing field.
In het nrc Handelsblad van deze vrijdagavond kijkt Kopland achter zijn ziekenfondsbril