Redacteur van Liter, christelijk literair tijdschrift. Alles best, maar waarom eigenlijk? Dirk verwoordde mijn motivatie uitstekend tijdens de presentatie van Liter op de tweede boekenweekdag van het Christelijk Literair Overleg: er verschijnt werk waarvoor niet-gelovigen de antenne missen. Wie niets heeft met het christelijk geloof, zal sommige werken nooit op waarde kunnen schatten. Ja christelijk literair tijdschrift, ja ik, van ganser harte!
Dacht ik vroeger. Maar op het moment dat Dirk het zei, dacht ik: moet je voor die paar gedichten en dat hoogst-enkele verhaal nu in een apart tijdschrift gaan zitten? Als je in de redactie van een seculier tijdschrift zit, en je hebt je deskundigheid bewezen, dan zal de redactie op jouw gezag ook dat ene gedicht wel plaatsen. Omdat jij nu eenmaal beter in staat bent om dat ene gedicht te beoordelen. En dan staat er toevallig wel weer een christelijk gedicht in een seculier tijdschrift! Ik ben een halve Liter-redacteur.
En dat gedicht in een seculier literair tijdschrift... die hele mentaliteit van ‘voorwaarts, christenschrijvers!’ Hou toch op. Heeft dan niemand in de gaten hoezeer die christenschrijvers gebukt gaan onder de theorievorming, onder de hoge opdracht die ze door hun achterban wordt opgelegd? Want het beste clk-aktieboek ooit, een spannend, intrigerend verhaal, dat prachtig is geschreven, doorstond de keuring slechts met grote moeite. En een reactie van de directeur van een grote christelijke scholengemeenschap in het Reformatorisch Dagblad getuigde van zoveel onvermogen tot genieten, dat mij het lood in de schoenen zakt. Deze meneer legt Kaj voor zich neer, en vraagt zich af wat hij van christelijke literatuur verwacht. Dat is snel duidelijk: Het Antwoord. Het Alternatief. En wel vanaf bladzijde één, en wel tot het achterplat.
En als de novelle dan opent met een hoofdstuk waarboven het opschrift staat dat de wereld een leegte is, in een leegte, dan kan het nooit meer wat zijn. Dan hoef je niet verder te lezen naar nuances, naar subtiliteiten, naar raffinement, want daar gaat het in de christelijke literatuur niet om. In de christelijke literatuur gaat het om preken. En als er niet gepreekt wordt, is het niks.
Meestal is het onbegrip overigens heel wat genuanceerder vermomd. In prachtige, erudiete filosofieën over wat christelijke literatuur zou moeten zijn. Van die theorievorming gaat een minstens zo verlammende werking uit. In theorie ligt er jarenlang klaar hoe de christelijke literatuur eruit zou moeten zien. Daarmee leggen de hoge heren van de christelijke literaire kritiek bij voorbaat een verlanglijstje op het bord van het literaire talent. Dat bevordert niet bepaald het onbevangen schrijven.
Neem Pieter Nouwen. Prachtig wat hij in zijn mars heeft. Maar ik maakte kennis met Nouwen in zijn roman De Lichtwachter. Prachtig verhaal. Daarna las ik Het negende uur. Ook mooi, maar wat te geconstrueerd. Toch teveel apologetiek, en te weinig vertellen. En toen las ik De god in de machine, Nouwens debuut. Toen hij nog niet door christelijk Nederland was ontdekt en doodgeknuffeld. Die bundel steekt met kop en schouders