landt? Primair is Derk Jan op dit terrein een verbeten zoeker. Wat hijzelf precies gelooft, is niet duidelijk. Een traditioneel gelovige is hij in geen geval. Wanneer hij bijvoorbeeld na zijn ontslag op de oliefabriek ontredderd rondloopt, overpeinst hij vlijmend-kritisch de psalmregel: ‘Zoover het Oosten verwijderd is van het Westen, zoover is Gods goedertierenheid over degenen, die Hem vreezen.’ (p. 114)
Driemaal wordt De Rapper expliciet aangesproken op wat hem vanuit de traditie is aangereikt. Eerst door de politiecommissaris die hem verhoort; daarna door dokter Steen, een arts die hem bezoekt in de gevangenis; en tenslotte door zijn neef Gerard, die hem waarschuwt geen overspel te plegen met Minke. In alle drie de gevallen wijst hij hun benadering beslist af.
De politieman zegt (onder andere): ‘U zult misschien een aardschen rechter om de tuin kunnen leiden; maar de Rechter hierboven kunt u het niet.’ (p. 136) De Rapper heeft meteen het gevoel, dat de ander te gemakkelijk over de zaken praat; dat God erbij wordt gesleept om hem te imponeren en tot een bekentenis te verleiden. Maar ‘hij voelde, dat God meer reëel was voor hem dan voor zijn ondervrager.’ (p. 136)
Het gesprek met dokter Steen in de cel (p. 144-150) spitst zich toe op het thema van zelfhandhaving en overgave. Derk Jan heeft gefraudeerd om overeind te blijven, de bezoekende arts wijst hem op de noodzaak zichzelf te verliezen. ‘Wie zichzelf loslaat, zal zich vinden. Dat is de beteekenis van het kruis van Christus, zei hij. Die zelfhandhaving... - De Rapper dacht, nu sta ik hier, deze mensch zegt iets, waar ik ja op moest zeggen, en ik zeg nee.’ (p. 148) De Rapper wantrouwt de geijkte teksten. ‘Ik weet opeens, dat er geen overleg mogelijk is tusschen ons... Zooals hij het zegt, geloof ik het niet. Een streng afwijzen is er in me. - Ik geloof er wel in, in het kruis van Christus. Maar zooals hij het zegt, is het niet waar. Vooral niet, omdat het voor zijn eigen leven niet waar is. Christus zou tegen mij zeggen, dat ik me moest trachten te handhaven. Op m'n plaats in het leven...’ (p. 149)
Het gesprek tussen de twee neven vindt plaats op initiatief van Gerard. Die komt, na wat inleidende algemeenheden, slechts moeizaam en onhandig terzake. Wanneer hij in dat kader wil gaan argumenteren: ‘Er staat geschreven’, vult Derk Jan meteen sarcastisch aan: ‘Gij zult niet begeeren’ (p. 190). En hij voegt er even later aan toe: ‘Je bent net een boek voor me. Je hebt wel gelijk. Gij zult niet begeeren, staat er. Maar jullie zien de dingen niet. De werkelijkheid niet. Jullie abstraheeren de helft van de feiten en dan plaats je een krachtterm.’ (p. 194/195)
Maar hij het afscheid zegt Gerard toch iets dat Derk Jan raakt. ‘- Je bent er te orthodox voor, zei hij. - Je denkt, dat je je geheel vrijgevochten en gedacht hebt, maar je bent het meer dan ik: orthodox. Je hebt zooiets als een overtuiging. Nu, als je doorzet, breek je daar je beenen over.’ (p. 197)