Liter. Jaargang 1
(1998)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 63]
| |
Evert Paul Veltkamp
| |
De mislukte voordracht voor BoutensIn 1930 richtten enkele vrienden van dr. P.C. Boutens zich tot de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (ok&w), mr. J. Terpstra. Zij verzochten hem deze dichter ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag koninklijk te onderscheiden. De chef van de afdeling Kunsten en wetenschappen (KW) stelde zijn minister voor het verzoek aan de Ministerraad voor te leggen. In dat gremium kwam naar voren dat Boutens tegennatuurlijke neigingen had, waarop de raad besloot de dichter niet bij de Koningin ter onderscheiding voor te dragen. Terpstra leek overigens met deze informatie niet bekend en liet via zijn chef-KW bij de burgemeester van Boutens' woonplaats navraag doen. De ambtenaar schreef vervolgens aan Terpstra: ‘Burgemeester Patijn deelde mij mede, dat Boutens inderdaad als homosexueel bekend staat. Hij zou nog bij den hoofdcommissaris informeeren, of dit enkel sterke verdenking is dan wel of hij bepaaldelijk met de justitie in aanraking is geweest.’ De dag na de Ministerraadsvergadering liet Patijn nog weten dat justitieel onderzoek niets had opgeleverd en dat hij van mening was dat de verdiensten van Boutens een onderscheiding zeker rechtvaardigden. Maar de geruchten van een dag eerder hadden al tot een negatieve beslissing geleid: Boutens werd niet gedecoreerd.Ga naar eind2. | |
De mislukte voordracht voor De MérodeDe eerste maart 1936 zou een dichter uit orthodox-protestantse kring zijn 25-jarig dichtersjubileum vieren: Willem de Mérode, pseudoniem van Willem Eduard Keuning. Net als bij Boutens richtten enkele vrienden zich met een voorstel tot de minister van ok&w, inmiddels dr. J.R. Slotemaker de Bruïne. Even later liet ook De Mérode van zich horen: hij stuurde, gênant en de minister ont- | |
[pagina 64]
| |
Portret van Willem de Mérode (met het lintje), door Alfred Löb, 1936, Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.
| |
[pagina 65]
| |
stemmend, een briefje naar Slotemaker, begeleid door een bloemlezing uit zijn werk. Maar op Slotemaker maakte de bundel niet de gewenste indruk. Nuchter werd beslist dat de dichter niet voor een tussentijdse onderscheiding in aanmerking kon komen. Een mager jubileum van 25 jaar dichterschap was daarvoor onvoldoende aanleiding: ‘Dat valt alleen de groote figuren ten deel. Daarvoor moet men een Willem Kloos of een Lodewijk van Deyssel zijn’, aldus het advies van een ambtenaar. Bovendien was een en ander vóór de bewuste feestdag technisch niet meer te realiseren. Wel suggereerde de ambtenaar hem bij de lintjesregen van 31 augustus met een druppeltje te zegenen. | |
De geslaagde voordracht voor De MérodeEn inderdaad: in augustus 1936 werd de leider der Jong-Protestantse dichters geëerd met het Ridderschap in de Orde van Oranje-Nassau. De Mérode toonde zich hiermee zéér content. Immers, zo'n twaalf jaar eerder had hij enige tijd in de gevangenis doorgebracht en gewoonlijk kwam men dan niet meer voor een dergelijke koninklijke gunst in aanmerking. De Mérode legde zijn decoratie dan ook uit als een rehabilitatie, implicerend dat de minister en de zijnen des dichters verleden heus wel nagetrokken zouden hebben. De onderwijzer Keuning had in 1924 gezeten wegens het plegen van ontucht met een minderjarige oud-leerling. Van De Mérode kwam toen vast te staan dat hij sympathiseerde met de Griekse beginselen. Het is dan ook merkwaardig te constateren dat bij Boutens alleen al verdenking van homoseksualiteit grond was hem niet voor onderscheiding voor te dragen. Bovendien werd in het geval van Boutens diens justitiële verleden nagetrokken, wat overigens niets bezwarends had opgeleverd. Hoe is het dan mogelijk dat in het equivalente geval van De Mérode wél een decoratie werd verleend, waar niet van verdenking maar onomstotelijk bewijs van homoseksualiteit kon worden uitgegaan, waar zelfs sprake was van een strafrechtelijk verleden? Uit de ambtelijke stukken is gebleken dat bij de onderscheiding van De Mérode zijn verleden niet bekend was en daar evenmin ambtelijk vooronderzoek naar was gedaan. Dat De Mérode zichzelf gerehabiliteerd achtte, mag hem een aangename levensavond hebben bezorgd, een juiste interpretatie van die onderscheiding was het in ieder geval nietGa naar eind3. | |
Een foute voordrachtDe onderscheiding bleek niet alleen geen rehabilitatie, maar waarschijnlijk zelfs een vergissing.Ga naar eind4. Op 19 september 1936, enkele weken na de toekenning van het ridderschap aan De Mérode, vroeg de minister van Justitie het strafdossier van W.E. Keuning op bij | |
[pagina 66]
| |
de Officier van Justitie te Groningen.Ga naar eind5. Tevens werden de stukken uit het eigen Justitie-archief gelicht die betrekking hadden op het gratieverzoek dat De Mérode in 1924 bij de Koningin had ingediend en dat ter afdoening in handen van de minister van Justitie was gesteld.Ga naar eind6. Waarom werden die stukken zo kort na de decoratie in Groningen opgevraagd, respectievelijk uit het archief gelicht? Op 30 september 1936 werd het strafdossier doorgezonden ‘Aan ok&w persoonlijk’, omdat het ‘ondershandsch’ was opgevraagd.Ga naar eind7. Het volgende kan gereconstrueerd worden: het was de minister van ok&w ter ore gekomen dat hij iemand had laten decoreren die een ‘crimineel’ verleden had en dus nooit gedecoreerd had mogen worden. Misschien was hij wel op dit feit gewezen door het Tweede-Kamerlid mr. J. Terpstra, die in 1924 als secretaris van de ‘Schoolraad voor Scholen met den Bijbel’ het schoolbestuur van Uithuizermeeden had geadviseerd de onderwijzer W.E. Keuning te ontslaan en die in 1930 - inmiddels minister van ok&w - Boutens geen onderscheiding had mogen verlenen. Voordat Slotemaker een van zijn ambtenaren een berisping ging geven, en voor hij zich mogelijk over deze misstap tegenover anderen zou moeten verantwoorden, liet hij verifiëren of Keuning inderdaad een strafrechtelijke vervolging had ondergaan die tot een vonnis had geleid. Daarom vroeg hij bij zijn ambtgenoot het strafdossier op, ‘persoonlijk’. Na het te hebben ingezien, werd het op 2 oktober 1936 aan Justitie geretourneerd.Ga naar eind8. | |
Een ambtelijke vergissing!De conclusie voor Slotemaker was naar alle waarschijnlijkheid de volgende: de koninklijke onderscheiding voor Willem de Mérode was een grote ambtelijke vergissing! Gelukkig hoefde Slotemaker zich niet publiekelijk te verantwoorden en kon deze fout in de vergetelheid raken. Misschien werd een confrontatie opzettelijk uit de weg gegaan, omdat het zogenaamde ‘Haagsche zedenschandaal’, dat een homoseksuele achtergrond had, al voor maandenlange consternatie in de Tweede Kamer zorgde.Ga naar eind9. In ieder geval is hierdoor een groter drama uitgebleven. Immers, wanneer het publiek en vooral De Mérode met de grote fout bekend zouden zijn gemaakt, de affaire uit 1924 weer zou zijn opgerakeld en in het uiterste geval de onderscheiding weer zou zijn ingetrokken, dan - zo verzekerde mij ook de biograaf van De Mérode - had de dichter prompt de laatste adem uitgeblazen. | |
[pagina 68]
| |
Hans Waanders ‘Honderdtien waterstempels’
|
|