| |
| |
| |
Ronald Westerbeek
Schrijversdagboek
Kaj en de kunst van het Eendenonderhoud
Dinsdag 24 maart
Het wijzertje van de snelheidsmeter klimt overmoedig naar de 120, schuift eroverheen en verdwijnt dan onder de rand. De Eend heeft er zin in vandaag. De zon schijnt alsof het zomer is, ik klap de raampjes open en draai de radio op volle sterkte: een bandje dat ik kocht in Fort Portal, Oeganda: Bob Marley. De roekeloze onbezorgdheid van reggea: Everything 's gonna be allright.
Vlak voor Apeldoorn is het bijna buitenland, met die hellingen aan weerszijden van de snelweg en die gevarieerde vegetatie. Ik heb behoefte aan buitenland. Behoefte aan zonne-energie. Behoefte aan een tijdje ver weg zijn. Even helemaal niks dat met boeken heeft te maken. Even alleen mijn rugzak, mijn fotocamera en mijn laptop. Alles relativeren. In zijn juiste proporties zien. Ik bedoel: geen Kenyaan die ooit van de boekenweek heeft gehoord, hoor. Laat staan van het Christelijk Lektuur Kontakt.
Ik heb er toch weer versteld van gestaan: de christelijke huiver voor literatuur. Zodra er een vloek in staat, is het goddeloos en verkeerd, ongeacht de achterliggende boodschap van het boek. Ik maak me sterk dat een roman waarin netjes wordt gebeden voor het eten en des zondags de kerk bezocht, bij voorbaat door menige reformatorische beugel kan, al is de filosofie erachter nog zo onbijbels. Verbijsterend hoe slecht christenen soms lezen. Enkele christelijke boekhandels hadden grote principiële moeite met Kaj. Het is niet christelijk. Het propageert de islam. Er komt incest in voor zonder dat er foei bij staat. Eén boekhandel stuurde het zelfs terug naar de uitgever. Dat zijn dan boekverkópers. Professionele lezers, zou je zeggen.
Nouja, zij waren ook in staat De rand van het heelal van Mance ter Andere te weigeren op principiële gronden. Slaap zacht, sluimer zacht. Schuif vooral de gordijnen van je veilige kamertje niet open. Het mocht je eens aan het denken zetten.
Ik ben het clk dank verschuldigd. Ze gaven me een prachtige kans door te breken voor een christelijk publiek. Een debuutoplage van 20.000 exemplaren! Maar soms denk ik: waarin ben ik verzeild geraakt. Heb ik me niet een imago op de hals gehaald dat me diskwalificeert buiten orthodox christelijk Nederland?
Christelijke literatuur heeft net zo goed bestaansrecht als literatuur vanuit elke andere levenshouding. Dat uit mijn boeken mijn christelijke overtuiging spreekt, dat lijkt me een must en ik heb niet de neiging dat te verbloemen. Maar is het nou zo nodig om christelijke literatuur als zodanig te profileren? Een boek moet zichzelf bewijzen.
| |
| |
Tsja. Ik ben onderweg naar Beekbergen, naar een clk-trainingsdag voor medewerkers van christelijke boekhandels. Ik val in voor Frank Dijkstra en moet een lezing houden over het Christelijk Literair Overleg (clo). Juist nu ik denk: dat clo houdt een zuil in stand die er niet zou moeten zijn. Het is eerder een dag om een paar uur in de bossen van de Veluwe te verdwijnen, dan om achter een katheder te staan oreren in een warm zaaltje vol mensen die suffig zijn van het middagmaal. Maar als ik daar dan sta, denk ik: verdraaid, het is toch belangrijk om literatuur te lezen! Als christelijke boekhandels niet inzien dat het goed is om je te laten scherpen door romans die levensvragen opwerpen, die je dwingen na te denken over voetstoots aangenomen christelijke waarheden, hoe moet het christelijke publiek dan ooit warmlopen voor christelijke literatuur?! Ik kom, geloof ik, wel gemotiveerd over.
Ik hou van Eendrijden. Je dweilt over de wegen het stuur trekt, de motor loeit, het dak klappert ende wind tocht langs je benen. Het houdt je wakker en je hebt het gevoel dat je ambachtelijk autorijdt. En toch: tijd voor contemplatie.
Boomstammen flitsen voorbij. Een buizerd hoog boven de middenberm. Struiken in bloei. In een Eend ruik je dat ook: die bloesem, het voorjaar.
Het was bepaald geen onaardige boekenweek. De tweede druk van Kaj rolt al van de persen. In het kielzog ook een tweede druk voor De val van de pelikaan. Flinke aandacht in de media. Oók in de niet-christelijke, gelukkig. Utrechts Nieuwsblad, Leidsche Courant, Amersfoortse Courant, nrc, Algemeen Dagblad. En overwegend positief.
Alleen Trouw, daar kom je dat vooroordeel nog altijd tegen: christelijk, dus niet goed. Trouw besteedt flink aandacht aan Kaj, maar recensent Peter Sierksma voelt wel de verplichting negatief te zijn. Kaj is pseudo-literatuur. Sorry, maar die kritiek raakt me niet. Zo'n uitspraak leg ik naast me neer. (Met het oordeel van Martin Ros aan mijn zijde overigens. En Utrechts Nieuwsblad heeft het over literatuur van hoge kwaliteit). De recensie in Trouw verschijnt op de dag van de presentatie van Kaj in het Academiegebouw in Utrecht. clo-voorzitter Frank Dijkstra komt ietwat schuchter naar me toe met de krant in zijn hand. ‘Misschien moet je het nu nog niet lezen.’
En als ik het snel heb doorgekeken - vlak voor de presentatie: ‘Dat kan je verwachten van Trouw.’
Dat is waar. Maar laten we ons niet bijvoorbaat gediscrimineerd voelen. Vooroordelen moet je naast je neerleggen, maar je moet wel openstaan voor kritiek. Misschien heeft Sierksma wel gelijk.
In zijn recensie wordt dat niet duidelijk. Met argumenten of voorbeelden komt hij niet. Behalve dan die ene quote over Tamara: Tamara had een stem als een tropische zee. Een timbre diep en donker als de blauwe oceaan. Sierksma schrijft met gevoel voor
| |
| |
humor: die verzin je zelfs in Center Parcs nog niet. Had ik Tamara zo beschreven, dan had hij groot gelijk gehad. Afstraffen, zulk lyrisch proza! Maar dan denk ik: je leest gewoon niet goed. Wie beschrijft Tamara in die overdreven taal? Juist: Kaj, die haar obsessief verafgoodt en aanbidt! (Hetzelfde geldt trouwens voor Hans Werkman, die struikelt over de alliteratie flikkerde, flonkerde, fluisterde. In wiens belevingswereld bevind je je in die scène? Juist: die van de Marokkaan Mustapha, met zijn lyrische taalgevoel, zijn drang tot het beleven van littérature.)
Nog zoiets: aan het begin van zijn recensie verwijt Sierksma mij dat Kaj geen christelijke boodschap heeft, het is eigenlijk net Grunberg of Joost Zwagerman: allemaal triest en leeg (ik denk: léés dan, het tegendeel zit er óók in: volhardende liefde, de mogelijkheid van verzoening). Aan het eind stelt hij echter dat Kaj hetzelfde euvel vertoont als veel gospelmuziek: de vorm is verwaarloosd, want het gaat toch alleen maar om de christelijke boodschap. Pardon? Er zat toch géén boodschap in, laat staan een christelijke?
Maar goed. Dat is Trouw. Een vergelijkbaar vooroordeel treft me in de christelijke media: Grunberg, bijvoorbaat verdoemd; maar gelukkig: er is ook het boek van Westerbeek, de leegte voorbij. Bijvoorbaat goed, want christelijk. Ik denk: léés Grunberg dan, doe hem recht. Léés mij dan, en wees kritisch. Zo'n bijvoorbaat-positief-verhaal over mij is aardig, maar je helpt er de christelijke literatuur niet mee. Ook christelijke auteurs moeten getoetst worden op kwaliteit (met argumenten, Sierksma).
In de loop van de boekenweek krijg ik allergische reacties op de term ‘christelijke literatuur’. Ik wil niet in dat hokje. Ik wil niet bij voorbaat afkeuring of lof. Natúúrlijk schrijf ik christelijke literatuur, ik ben tenslotte christen. En natuurlijk heb ik een christelijke boodschap. Elke schrijver heeft als het goed is een boodschap. Wie niks te melden heeft, moet geen boek schrijven. Maar dat maakt mij toch niet bijzonder? Grunberg heeft ook een boodschap. Ik haal het mezelf op de hals door een clk-boek te schrijven. Misschien zou een christelijke auteur niet eens bij een christelijke uitgever moeten zitten. Durf jezelf maar bloot te stellen aan de literaire normen buiten de eigen kring.
Een schrijversdagboek tijdens de boekenweek, zo luidt mijn opdracht. Wanneer begint een boekenweek? Was dat op Vers voorde pers (2 februari), toen Kaj aan de pers werd gepresenteerd? Ik kwam er Simon Vinkenoog tegen, die ik had ontmoet tijdens een lifttocht naar het feest van de Wiederhereinigung van Duitsland en die me uitnodigde naar een Oostberlijns kraakpand te komen. Hans Werkman ensceneerde een foto. Achteraf denk ik: dat wilde Hans om het te kunnen beschrijven in het Nederlands Dagblad. Of begon het al op vrijdag de 23e, toen Arie Verhoef een interview met me opnam? Nee, dan was het al 5 januari, toen KlaasJan Baas me interviewde voor Icarus en Christen Vandaag.
| |
| |
Laat ik het op maandag 16 februari houden, toen uitgever Arjen van Trigt, Frank Dijkstra en Dirk Zwart naar het Amersfoortse grand café Vyssotski kwamen (stamkroeg Marktzicht was gesloten) om te toosten op het van de pers rollen van Kaj. Toen had ik het boekje tenslotte voor het eerst in handen. Diezelfde middag nog reed ik met Nienke en dochter Myrthe naar de Ardennen, voor een weekje vakantie. Opladen voor de drukte. In bad mijn eigen boek zitten lezen. Mijn eigen boek.
Inde twee weken erna verscheidene interviews en fotosessies. Telkens weer denken: wat ga ik nu zeggen? Wat heb ik eigenlijk te zeggen? Zaterdag 7 maart de publiekspresentatie in Utrecht. Net je trouwdag: je staat in het middelpunt, maar het meeste gaat aan je voorbij. 's Avonds in bed tegen Nienke: ‘Was het eigenlijk een leuke dag?’
| |
Maandag 9 maart
's Middags naar de opnames voor Het elfde uur. Hilbrand gaat met me mee, het Actualiteiten centrum op het Mediapark is tenslotte zijn oude werkplek. Als we binnenkomen, zit de 2Vandaag-ploeg te lunchen. De meesten ken ik van de tijd dat ik bij Tijdsein Radio werkte. Gek hoor: opeens geen redacteur, maar gast.
Redacteur Gerben van Ommen stelt de eerste gast, sp-fractieleider Jan Marijnissen, aan me voor. ‘Ah, de auteur van Kaj,’ zegt Marijnissen enthousiast. ‘Ik heb Martin Ros op radio 1 gehoord over je boek. Hij was behoorlijk positief.’
Als we in de studio zitten en de camera's bijna lopen, stoot Marijnissen me aan. ‘Laatje niet opnaaien door die Knevel, hoor!’
Tot mijn eigen verbazing ben ik niet zenuwachtig. Maar ja, wat moet ik nou antwoorden op Knevels vraag wat literatuur is? Daar is geen eenduidige definitie van te geven. Hij dramt er wat over door en ik blijf wat vaag. Ik ben heel adrem, maar altijd met een vertraging van vijf minuten. Ik hoop op een inhoudelijke confrontatie, ik heb zin om mijn boek inhoudelijk te verdedigen, maar daar is Knevel de interviewer niet naar. Als ik een beetje op dreef kom, is de tijd om. Nee, ik ben geen televisie-mens.
's Avonds ga ik met Nienke en Myrthe naar mijn zus om de uitzending te zien (zelf hebben we wel een televisietoestel, maar geen kabel en geen antenne, dus met goed weer kunnen we nog net Nederland 1 ontvangen). Het is net oudejaarsavond: gezellig kletsen terwijl je de klok in de gaten houdt: moet de televisie al aan voor het vuurwerk? Direct na de uitzending bellen met m'n moeder. Ik hoor de trots in haar stem. Maar ook: wat jammer dat pa dit niet meer meemaakt.
| |
Dinsdag 10 maart
Willem Bouwman van het Nederlands Dagblad komt me interviewen en blijkt het niet over mijn boeken, maar over mij te willen hebben. Achteraf denk ik: als ik dat had geweten, had ik het niet gedaan. Misschien na een oeuvre van tien romans, maar niet nu. Lees de boeken maar, daar gaat het toch om.
| |
| |
| |
Woensdag 11 maart
Eerst een fotograaf van het nd, aansluitend de stad in meteen cameraploeg van Omroep Amersfoort. 's Middags telefonisch in de uitzending bij Omroep Ede. Nienke werkt vandaag, dus ik moet alles maar zien te combineren met de vaderlijke zorg voor Myrthe. Uit protest zal ze weigeren ooit een boek van mij te lezen. Ze is nu vier maanden.
| |
Donderdag 12 maart
's Middags en's avonds signeren bij De Wegwijzer in Amers-foort. In de etalage staan wel vijftig Kaj's en een meer dan levensgroot portret van mij. Het begint te wennen. Mijn rode Eend zet ik pontificaal op de stoep. Corrie Vroon heeft een tafeltje voor me neergezet met daarop een bloemstukje in de kleuren van de omslag: geel en rood. Erg veel publiek komt er niet, maar gezellig is het wel.
Met een paar mensen die het al hebben gelezen, ontstaan leuke discussies. Licht verwijt: is het beeld dat ik geef van de postmoderne jongerencultuur niet een karikatuur? Inderdaad, maar dat is ook de bedoeling. Wat ik wil aangeven is dat juist de jongeren die hun mond vol hebben van ‘het einde van de grote verhalen’ erg grote woorden gebruiken. Postmodern-zijn is een pose. Wie in zijn hart postmodern is in zijn ervaring van leegte, is Kaj zelf. Maar in hem - de Kaïn - wordt duidelijk dat die ervaring misschien wel van alle tijden is. Maar maak ik toch geen karikatuur van de jongerencultuur? Dat is juist het leuke (maar geen recensent die dat oppikt): ze zijn hun eigen karikatuur. Want nagenoeg alles wat ik ze in de mond leg, is citaat. Uit het Manifest van Nix en Désanne van Brederode's postmoderne novelle Ave verum corpus.
Als de winkel sluit, ben ik hard toe aan een flinke slok. Signeren en opzitten is niks voor mij. Ik spreek met Hilbrand af in Marktzicht, onze stamkroeg. Eerst moet ik de Eend nog kwijt, maar alles is betaald parkeren en Nienke heeft mijn portemonnee gejat. Eerst naar huis, dan te voet de binnenstad weer in. Ik ben het zat, zit er door.
Het is rustig in Marktzicht. Twee stamgasten spelen een potje schaak aan de grote leestafel, een paar anderen zijn rond de bar in een diep gesprek verwikkeld. Uit de boxen rolt de trage blues van Big Bill Broonzie. Hilbrand zit al aan ons vaste tafeltje Vrij Nederland te lezen. Barman Ronald staat achter de tap en met hem ruil ik een Kaj voor een Palmpje.
‘Op Poetry International stond ik met knikkende knieën mijn gedichten voor te lezen,’ zegt Hilbrand. ‘Al die publieke aandacht is niks voor ons.’
Dan komt ook Bart de kroeg in. Met een fles Jack Daniel's. Het is een cadeau van Gerben, die met vrouw en kind anderhalf jaar op Java zit voor sociologisch onderzoek. Als iemand mijn schrijven heeft gestimuleerd, is het Gerben, vriend sinds de kleuterschool. Ter gelegenheid van zijn huwelijk schreef ik mijn eerste novelle, Gods liefste engel (oplage: 10 exemplaren). Nu het dan echt tot publiceren is gekomen, is hij er niet bij.
| |
| |
Maar zijn gedachten aan mij transsubstantiëren tot een robuuste fles whiskey. Zo'n vierkante jongen, zo'n gouden vent, met die twinkeling, zo zit hij opeens bij me aan dat tafeltje voor het raam in Marktzicht. Thanks, brother.
Hilbrand, Bart en ik, we praten tot we het zelf niet meer begrijpen. De muziek gaat uit en Bart grijpt een elektrische gitaar, zingt blues en ik doe mee. Als er geen jonge jenever meer is, vragen we lege whiskeyglazen en drinken we de Jack, mijn whiskey geworden vriend op Java. We toosten op Gerben, maar kunnen niet bedenken hoe laat het bij hem moet zijn.
Thuis neem ik eerst een douche. Bij kaarslicht, want de lamp is al dagen stuk en ik vervang hem niet, want nu is het net alsof ik in Afrika ben.
| |
Vrijdag 13 maart
Nienke gaat om half acht naar haar werk en ik slaap uit tot half tien. Myrthe kruipt tegen me aan en Jasper, onze kat, ligt spinnend op mijn benen. Momenten waarop het leven lijkt te kloppen. Vandaag heb ik niks, gewoon een vrije dag. Alleen een interview dat ik moet doen voor Koers, met iemand die een totaal nieuwe interpretatie van de Bijbel heeft verzonnen. Jezus heeft nooit beweerd dat er iets bovennatuurlijks bestaat, Jezus was eigenlijk een systeemfilosoof avant la lettre. Je moet er maar opkomen.
| |
Zaterdag 14 maart
Signeren bij boekhandel Van Rietschoten in Rotterdam. De zon schijnt en onderweg draai ik Rwandese muziek. Ik voel bijna heimwee naar de levenskracht in dat toch zo door de dood aangetaste land. Ik zit weer in de terreinwagen met Adriaan, die er werkte voor zoa. Achterin zitten twee Rwandese vriendinnen: Tutsi-verpleegsters, in de oorlog verkracht door Hutu-milities, maar nu - nog geen jaar later - zijn ze in godsvertrouwen een kliniek begonnen in een nog steeds onveilige Hutu-regio. Welk recht heb ik dan nog om door de genocide te twijfelen aan Gods rol in het wereldgebeuren? Ze zingen mee met het bandje dat ik nu in mijn Eend draai.
Afrika is een continent van armoede, ondervoeding, ziekten en conflicten en ik ben allergisch voor de Afrika-cult van de laatste jaren: van die tweeverdienertypes die hier in Nederland in Afrikaanse designs rondhupsen en Afrikanen zo heerlijk vinden, van die types die op safari gaan in Kenya en traditioneel leren dansen van echte Maasai, van die beach resort types die er geen benul van hebben hoe de politiek in dat land in elkaar steekt en hoe ellendig het hele zooitje is.
Maar toch, maar toch. In Azië stuitje op de apathie van het kastestelsel, in Oost-Afrika sta je in alle ellende telkens weer versteld van de levenskracht, de veerkracht, het optimisme, de inventiviteit. Je kunt je ergeren aan het korte-termijndenken en het striknet van sociale conventies, maar je leert er ook je eigen levensstijl relativeren. Het
| |
| |
belang dat een Afrikaan hecht aan sociale relaties. De relativiteit van de tijd. Een Afrikaan zei: ‘Europeanen hebben een horloge, Afrikanen hebben de tijd.’
Als ik net terug ben van een reportagereis, sta ik anders in het leven. Vrijer. Opgeruimder. Vrienden constateren verbaasd dat ik opgewekt en energiek ben. Na twee weken raak je dat weer kwijt.
Een vriend noemde Kaj schertsend Zen en de kunst van het Eendenonderhoud, naar dat cultboek uit de jaren zestig, Zen en de kunst van het motoronderhoud, waarin Robert M. Pirsig aan de hand van zijn Harley Davidson zijn westerse versie van het Zenboeddhisme uit de doeken doet. Ik heb inderdaad wel eens zoiets overwogen: een levensfilosofietje gebaseerd op de eendologie, met een dosis in Afrika opgedane levenswijsheid. De eenvoudige techniek van de Eend en het levensgevoel dat hoort bij het Eendrijden lenen zich daar uitstekend voor. Marshall McLuhan zei in de jaren zestig: The medium is the message. Niet zozeer de inhoud van een nieuw medium (als televisie) verandert de mens, als wel de eigenschappen van het medium zelf (visualiteit). Naar analogie hiervan: niet zozeer de vormgeving van het nieuwste model auto verandert de mens, als wel de ongrijpbaarheid van de techniek. De revolutie is niet gelegen in de nieuwe lijn, maar in wat die doet met de mens.
De essentie is misschien nog wel dat een Eend tijd en dus geduld vraagt. Daarin tast hij het kernbegrip aan van de filosofie van onze samenleving. Ook een idee van McLuhan: elke technische revolutie is erop gericht de menselijke beperking in ruimte en tijd te overschrijden. Als tegenwicht de Eend (ontwerp: 1936). Niet met 140 kilometer per uur van het ene agendapunt naar het andere racen, maar gedwongen zijn tijd te nemen. Tijd waarin je tot jezelf kunt komen. Noodgedwongen minder strak plannen, omdat het altijd kan zijn dat je moet sleutelen onderweg. Een uitstekende toetssteen voor mijzelf: als ik geïrriteerd raak omdat ik moet sleutelen, heb ik te weinig rust in mijn bestaan. Misschien moeten we wat meer Afrikaan worden: tijd in dienst stellen van de menselijkheid, geen slaaf van de tijd zijn. Geen horloge hebben, wel de tijd.
Van Rietschoten heeft een speelgoed-Eend in de etalage gezet. Ik neem weer plaats achter een tafeltje en zet mijn krabbels. Hier een totaal ander publiek dan bij De Wegwijzer. Van Rietschoten is een boekhandel met een algemeen assortiment, in een overdekt winkelcentrum in ietwat een volksbuurt. Hier dus geen leeskringdames en grijsgepakte heren die verstrooid hun even weggelegde leesbril zoeken. Hier vooral leggings en pantermotiefjes, wijde trainingsbroeken en bomberjacks. Een snel winkelend publiek dat liever De Telegraaf koopt dan De Groene, liever Harold Robbins dan Connie Palmen. Die Westerbeek zegt ze helemaal niks, op een enkele rd- of nd-lezer na, want die zijn er óók. Wie Kaj cadeau krijgt, bekijkt het argwanend. Een enkeling waagt het: ‘Dit is toch
| |
| |
niet het echte boekenweekgeschenk?’ Grunberg ligt er gelukkig ook. Maar Westerbeek zit er (‘Kijk, daar, achter dat tafeltje.’) en een handtekening van een heuse schrijver is natuurlijk nooit weg.
Tegen sluitingstijd heeft een Van Rietschoten een bos bloemen klaarstaan in het kantoortje achterin de zaak (‘voor je vrouw, hoor’). En een fles whiskey (‘ik las in de krant dat je dat wel weette waarderen’. Jawel, voor je het weet heb je een imago). Ik ben bijna bij m'n Eend als hij me inhaalt: ‘Je bent op de radio!’ Dat was ik glad vergeten. Ik zet de autoradio aan en hoor mezelf oreren in Arie Verhoefs Boekenwijzer op radio 5. Dat gaat wat dieper dan bij Knevel.
| |
Woensdag 18 maart
's Avonds moet ik een lezing houden in de openbare bibliotheek in Hasselt. M'n Eend is lui en weigert snellerte gaan dan honderd. Vijf minuten te laat knetter ik de straat in. Er is maar een handjevol mensen: de helft bestaat uit de bibliotheekmevrouw die me opgelucht naar binnen loodst, en mijnheer en mevrouw De Haan van de christelijke boekhandel. De bibliotheekmevrouw voelt zich daardoor een beetje opgelaten, geloof ik. Ik vind het wel best: dit praat wel zo makkelijk.
Als ik een bibliotheek binnenkom, krijg ik altijd het schichtige gevoel dat ik een fikse boete verschuldigd ben. Nu ben ik opeens mijnheer de schrijver. ‘We stellen het zeer op prijs dat we u bereid vonden naar Hasselt te komen.’ Ik blijf het nogal komisch vinden.
Ik mag achter een tafel gaan zitten, tegenover het beleefd knikkende gezelschap. Ik steek maar van wal over postmodernisme en lees een paar stukjes voor. Eerste vraag: hoe verzint u dat nou allemaal?
In de pauze is er koffie en mag een sigaartje. Er komen enkele persoonlijkere reacties en dan wordt het gelukkig een gewoon gesprek. Best gezellig, eigenlijk. En toch: je zal maar broodschrijver zijn, twee keer per week naar de Heerder plattelandsvrouwen of de Almelose leeskring Stil genoegen.
Na de pauze ontstaat een leuke discussie over wat christelijke literatuur zou moeten zijn. En over het boekje van Grunberg, waarvoor ik mijn waardering uitspreek. Natuurlijk spreekt er geen enkele hoop uit en staat zijn conclusie ver af van de mijne. Maar zijn ontmaskering van de huidige cultuur - de vergoddelijking van liefdeloze seks - vind ik erg sterk. Waar sommigen de scène waarin beide hoofdpersonages ‘alles doen’ met de Kroatische als plat ervaren, zie ik de ontluistering, de ontmaskering tussen de regels door. Wie de Kroatische zien als een hardvochtig, gevoelloos meisje, proeven niet hoe tragisch ze is en hoezeer te zich tegen beter weten in vastklampt aan een droom, een wensgedachte. En die gewraakte passage waarin ze God beschrijft als iemand die haar beurtelings mishandelt en paait, haar misbruikt en tussen haar benen snuffelt, ja, die is blasfemisch vanwege het beeld dat ze gebruikt, maar ze heeft het daar natuurlijk hele- | |
| |
maal niet over God, maar over die andere almachtige figuur die haar leven in zijn hand heeft: haar pooier.
Nog twee dagen boekenweek en dan ben ik gewoon weer een freelancejournalist die met zijn stukjes leurt om rond te komen, denk ik opgelucht als ik de motor start. De twee cilinders rijten de stilte van nachtelijk Hasselt aan flarden. Buiten het stadje volstrekte duisternis. Het grootlicht doet het niet en af en toe floept ook het dimlicht uit. Even rammelen aan de schakelaar en dan zie ik de weg weer. Nu zou ik Bruce Springsteen moeten draaien, zo'n liedje over een eenzame man in zijn auto, die de hele nacht doorrijdt om weer bij zijn vrouw te zijn, of beter nog: om stiekem de grens over te gaan en de state troopers achter zich te laten. Ik denk: zal ik doorrijden, bij Arnhem de grens over en morgen de zon zien opgaan over de Alpen, mijn intrek nemen in een Toscaans hotelletje. Ik neem de afslag Amersfoort-Hoevelaken, geef Myrthe een kus en kruip bij Nienke in bed.
| |
Vrijdag 20 maart
Een e-mailtje van een vriend: ‘Kan het nou eens afgelopen zijn?! Ik kan geen krant of tijdschrift openslaan, of ik kom die ongeschoren kop van jou tegen. Ik kan er niet meertegen! Dit kan je de mensheid niet aandoen! Ronald, neem je verantwoordelijkheid en stop!’
Vanmiddag mag ik drie lesuren volpraten op het Greijdanus College in Zwolle en aansluitend signeren in boekhandel Goedhart. Een uur voor een havo-4 groep, een uur in de mediatheek, en een uur voor een vwo-4 groep. Kaj is geen eenvoudig boek. Pikken scholieren het wel op? Denken ze niet bijvoorbaat: literatuur is saai?
Hilbrand gaat weer mee. Het is zijn oude school. Onderweg draaien we 4NonBlonds en Texas, stevige jaren-negentigmuziek waaruit ik vrij citeer in Kaj. Een roep om echtheid. Een existentiële vraag naar zingeving, een richting in dit leven. Hilbrand kletst onstuitbaar over allerlei zaken en voorkomt zo dat ik nerveus word.
Een middelbare school is een soort archetype: de geur van broodtrommels, zweterige puberlijven en schoonmaakmiddelen, het snerpende geluid van de bel, de dreun van schoenen onderweg naar het volgende lokaal, het gejoel van schelle, onvolgroeide stemmen, de terreur van een strak systeem en het gezag der docenten. De beklemming van mijn scholierentijd overvalt me haast weer, al ben ik nu een vreemde buitenstaander en sta ik buiten het keurslijf, boven de discipline, zeg ik ‘je’ en ‘jij’ tegen de autoriteit van toen. Ik zou nooit docent kunnen zijn.
Ik ben aangenaam verrast. De scholieren zijn gemotiveerd, stellen scherpe, zinnige vragen. Niet alleen vwo-meisjes. De jongens hangen natuurlijk nonchalant onderuit in de schoolbanken, achteloze blik. Maar ze doen wel degelijk méé. Ontdekken dat literatuur echt kan zijn. Dat ook een schrijver echt is. Dat hij niet zo vreselijk veel ouder en wij- | |
| |
zer is en dat je hem vragen kunt stellen waarover hij moet nadenken. Gaandeweg de discussies zie ik hoe ze nieuwe dingen ontdekken in het boeken er enthousiast over worden.
Tijdens het uur in de mediatheek verdringen de scholieren elkaar om een handtekening. Goedhart laat extra Kaj's aanrukken, want f3,95 blijkt ook voor scholieren een aantrekkelijke prijs. Voor de twee meisjes die me willen interviewen voor de schoolkrant blijft niet veel tijd over. Ze stoten direct door naar de essentie van het boek. Stellen betere, inhoudelijke vragen dan menig journalist en dat zeg ik ze na afloop ook.
Dit zijn geen ervaren lezers. Geen bevooroordeelde lezers. Het zijn de beste lezers.
Bij Goedhart komt Kaj de zaak binnen. Met leren jack en oorringetje. Hij zegt: ‘Ik zag dat boekje liggen en dacht: die moet ik natuurlijk hebben.’ Dus zet ik er ‘Voor Kaj’ in, en de wens dat hem een beter lot beschoren zal zijn dat zijn fictionele naamgenoot.
Opeens sta ik oog in oog met mijn oude leraar Nederlands. Wederzijdse verrassing.
‘Ik heb het boek gelezen, maar dacht: dat kan toch niet van mijn oud-leerling zijn?’
Aan het eind van elk lesuur schreef hij een modern Nederlands gedicht op het bord en liet ons raak interpreteren. Als ik hem vertel dat hij me zo geleerd heeft anders naar literatuur te kijken, is hij zichtbaar ontroerd. Wat lijkt me dat frustrerend: jaar in jaar uit met hart en ziel proberen je leerlingen iets mee te geven, maar zelden weten of het ook maar iets uithaalt.
| |
Zaterdag 21 maart
De laatste signeersessie en ik heb er geen zin meer in. Wéér een boekhandelaar die er zijn verbazing over zal uitspreken dat het vandaag zo rustig is en dat er anders op deze dag van de week veel meer mensen in de stad zijn. Boekhandel De Bron in Ede, ditmaal. Het wordt toch nog leuk, want in de regio zitten behoorlijk wat Icarus-abonnees (Wageningse studenten, vooral), onder wie enkele bekende.
Een jongen vraagt of ik het leuk vind om te signeren. Ik zeg: hoe zou jij het vinden om in een boekhandel achter een tafeltje te zitten? Als er een rijtje mensen voor je staat, is het wel leuk. De rest van de tijd doe je vooral je best niet voor paal te zitten. Je kan moeilijk hp/De Tijd gaan zitten lezen.
Voor sommige mensen schrijf ik ook een zinnetje uit het boek voorin. Om over na te denken. Zo'n zinnetje waar je makkelijk overheen leest, maar dat wel ergens naar verwijst - aan het slot bijvoorbeeld, dat Kaj zijn hoofd op een steen legt en dat er olie geplengd wordt op een steen. Dat verwijst naar Jakob te Bethel: ‘God, als u me hier uitredt, zal U mij tot een God zijn.’
| |
Dinsdag 24 maart
's Avonds een dinertje met Arjen van Trigt, mijn uitgever. We belanden in een Indiaas restaurant in de Amersfoortse binnenstad. Hij lijkt dik tevreden. De
| |
| |
tweede druk van Kaj rolt van de persen. Van De val van de pelikaan moet ook een tweede druk komen. Natuurlijk hoopt hij dat ik nog een roman zal uitgeven bij Boekencentrum. Zij moeten er tenslotte ook aan verdienen. Ik weifel. Wat wil ik met een volgende roman? Kies ik weer voor een duidelijke levensbeschouwelijke thematiek? Met Gerben had ik nachtelijke discussies over christelijke literatuur. Onderhuids verwijzen naar de verlossing in Christus. Dat was mijn boodschap tot nu toe. Wil ik dat nog? Of wil ik gewoon goede literatuur schrijven? Ach, die thematiek komt toch wel vanzelf. Mijn levensovertuiging roept nou eenmaal vragen op. Roept om confrontatie.
We eten tandoori chicken en ik denk: misschien moet ik toch nog iets doen met die Indiase feuilleton die ik schreef in Icarus.
Ik zeg: laten we een afdronk nemen in Marktzicht. Welk reisplan werd niet beklonken in Marktzicht? Welk verhaal werd niet bediscussieerd in Marktzicht? Wie mijn uitgever is, moet Markzicht kennen.
| |
Vrijdag 27 maart
Het is mijn oppasdag, Nienke is naar haarwerk. Tussen luiers, flessen en fruithapjes door bel ik met redacties en bereid mijn reportagereis naar Oost-Afrika voor. Een journalist van Hervormd Nederland komt langs voor het laatste interview. Hij heeft de Groene Amsterdammer bij zich, met daarin een zeer vermakelijk stuk van Antoine Verbij over Kaj (Ja, de gelovigen hebben ook een boekenweekgeschenk!). De ironie druipt er vanaf, maar hij is niet echt negatief (al is hij weinig gecharmeerd van de bijbelse verhaalelementen): Kaj is van God los. Dat maakt hem interessant. En het boek verteerbaar. Heus. Waar hij over struikelt, is echter het interview in Icarus: wat een kwezel komt uit het interview naarvoren! Wat een domper is dat op die best wel aardige novelle. ‘Er is een God,’ predikt Westerbeek. Inderdaad, dat predikt Westerbeek. Dat mag dus niet van mijnheer Verbij. Jammer voor mijnheer Verbij. Blij dat hij het boek wel leuk vond.
Hilbrand belt. Om vier uur in de middag zit ik met hem in Markzicht. Myrthe in de maxi-cosi naast ons tafeltje. De blues uit de boxen moet haar vertrouwd in de oren klinken en ze kraait van plezier.
‘De gekte is voorbij,’ zegt Hilbrand troostend. ‘Over twee weken zit je in Nairobi.’
Ronald Westerbeek (1970) is freelance journalist, eindredacteur van het christelijk cultureel tijdschrift Icarus en adviseur van Liter. Hij publiceerde artikelen en korte verhalen in onder meer Icarus, Woordwerk en Bloknoot Verhalend proza: De val van de pelikaan (roman, 1998) en Kaj (novelle, 1998).
|
|