| |
| |
| |
Signaleringen
Tjerk de Reus [redactie]
Kaj
Voor het eerst brengt het Christelijk Lektuur Kontakt in zijn reeks Aktieboeken een literair boek uit. Een paar jaar geleden mislukte dit doordat Mance ter Andere's novelle De rand van het heelal - in opdracht als Aktieboek geschreven - op het nippertje van het clk het stempel ‘aanstootgevend’ ontving. Het geeft nog altijd een goed gevoel dat Woordwerk (nr. 49) en Bloknoot (nr. 8 en 11) het boek verdedigden.
Nu zal het beter gaan. Het clk gaf de 27-jarige Ronald Westerbeek de opdracht een novelle te schrijven. In de zomer van 1997 schreef hij twee maanden aan de ruwe versie. Het manuscript werd geaccepteerd. Op het omslag een rode lelijke eend in een woestijngebied, een door Westerbeek vaker gekozen lokatie. Op 2 februari is het boekje aangekondigd op Vers voor de Pers in de rai. Het heet Kaj. [hw]
| |
Paasoratorium
Icarus, christelijk-cultureel tijdschrift, bestaat vijf jaar en heeft bij die gelegenheid Dirk Zwart het verzoek gedaan een muziekstuk te componeren, bijvoorbeeld een Passion. Zwart koos voor een paasoratorium en vroeg Ria Borkent de liedteksten te schrijven. Het muziekstuk gaat over lijden, sterven en opstanding van Christus en volgt het bijbelverhaal van palmzondag tot en met paasmorgen. Het is geschreven voor koor, gemeente, piano, orgel en trompet, het bestaat uit achttien delen en duurt bijna een uur. Op palmzaterdag, 4 april 1998, wordt het op verschillende plaatsen uitgevoerd. Info: telefoon 0104 666 862. [hw]
| |
Beeldenstorm
Elf jaar geleden werd de vaste expositie in het Haags Letterkundig Museum voorzien van de mooie tweedelige catalogus 't Is vol van schatten hier. Sinds kort is het geen catalogus meer. De oude vaste, vooral encyclopedische, expositie is afgebroken. De nieuwe mikt minder op aandachtige aandacht, en méér op de snelle interactie met de zestienjarige scholier.
Vele tientallen levende en dode auteurs van de oude tentoonstelling zijn verdwenen: Blaman, Brakman, Engelman, Helman, Kossmann. Daar moet soms begrip voor opgebracht worden. Op minder ruimte hetzelfde exposeren, dat gaat in tegen de wet van de ondoordringbaarheid. Wel had de keuze van het museum evenwichtiger kunnen zijn. Dat er enkele gehele stromingen verdwenen zijn, is een fundamentele fout. Ik bedoel de verwijdering
| |
| |
van de totale beweging van de Jong-Katholieken en van de totale beweging van de Jong-Protestanten, beide uit de jaren dertig van onze eeuw.
De tentoonstelling begint bij 1750. Belangrijke museaal gesneuvelde christelijke schrijvers uit de tijden van toen zijn J.J.L. ten Kate en J.A. Alberdingk Thijm. Gebleven zijn Van Alphen, Bilderdijk, Da Costa, Beets, Van Koetsveld, Bosboom-Toussaint, en dat kon ook moeilijk anders, want de literatuur vóór 1880 werd voor een groot deel door christenen geschreven.
Het christendom van de twintigste eeuw is door het museum echter radicaal naar de slaap in het archief verwezen. Op de oude tenstoonstelling kon men tot aan 1997 de twaalf apostelen van de christelijke literatuur nog in de vitrines aantreffen. De samenstellingscommissie voor de nieuwe expositie heeft ze weggediscussieerd of zonodig weggestemd: de zeven protestanten P.N. van Eyck, Jacqueline van der Waals, Geenen Gossaert, Roei Houwink, Willem de Mérode, H.M. van Randwijk, Guillaume van der Graft, met de vijf katholieken Antoon Coolen, Gerard Bruning, Jan Engelman, Albert Kuyle en Gabriël Smit.
Hiermee zijn twee stromingen uit de direcht zichtbare literatuurgeschiedenis in het museum geschrapt, terwijl de expositie toch uitgaat van stromingen en perioden. Het Letterkundig Museum heeft nota bene in 1986 en 1989 twee omvangrijke Schrijversprentenboeken uitgegeven over het protestantse Opwaartsche Wegen en het katholieke De Gemeenschap.
Niet dat sommige persónen verdwenen zijn is erg. Houwink, Van Randwijk, Bruning, Kuyle, het zijn te gedateerde namen geworden in een vlot tijdsbeeld aan het einde van onze eeuw. Maar dat er gaten zijn gehakt in de literaire blik op de tijd door het schrappen van twee belangrijke georganiseerde christelijke groepen, dat is een seculiere beeldenstorm. Natuurlijk zijn Nijhoff en Achterberg en Gerhardt aanwezig, maar als losse auteurs. Ook Theo van Baaren, Jan H. de Groot en Anton van Duinkerken komen voor, maar als losse mannen in de afdeling ‘Literatuur in de Tweede Wereldoorlog’ (waar trouwens Anne Frank ontbreekt, en dat is tegenover de bezoekende scholieren onvergeeflijk). In een bijschrift bij Van Duinkerken worden Willem de Mérode en Opwaartsche Wegen even genoemd, maar dat is een schaamlapje. Alle twintigste-eeuwse schrijvers die christelijk geïnspireerd waren of zijn en deel hebben uitgemaakt van een gezichtsbepalende groep, zijn weggeseculariseerd. De nieuwe expositie, hoe leuk verder ook, blijkt het product te zijn van een in meerderheid postchristelijke commissie zonder historisch besef voor wat de door het christendom gestempelde literatuur van Gossaert, De Mérode, Engelman en Coolen voor de cultuur van het interbellum betekend heeft. [hw]
| |
| |
| |
George Steiner
In het najaar verscheen de autobiografie van George Steiner, Errata. Een leven in onderzoek (Meulenhoff, 206 blz., f39,95). Zonder dit uitzonderlijk rijke boek hier in den brede te willen bespreken, licht ik er enkele facetten uit. Steiners ideeën overtaal en literatuur en zijn diagnose van de huidige cultuur kunnen veel betekenen voor christenen.
Steiner (geb. 1929) is een veelzijdig denker die zich vooral heeft gebogen over de theorie en filosofie van het vertalen. Hij was hoogleraar in de vergelijkende literatuurwetenschap en de Engelse letterkunde aan de universiteiten van Cambridge en Genève. Taalkunde of vertaalkunde is voor Steiner echter niet een geïsoleerde wetenschappelijke bezigheid. Als Steiner over taal spreekt, wordt zijn betoog al snel cultuurfilosofisch van karakter. Heel duidelijk bleek dat in zijn publicatie Real Presences (1989; Nederlandse vertaling: Het verbroken contract), waarin hij de ontwikkelingen van vooral het naoorlogse Westerse denken kritiseert. Hij keert zich dan vooral tegen het postmoderne denken over de taal, waarin de deconstructie de boventoon voert.
Tegenover dit ongeloof in het woord stelt Steiner dat we terug moeten naar een basale daad van vertrouwen in de taal. Steiner is scherpzinnig filosoof genoeg om te beseffen dat daarmee de door Derrida c.s. overboord gekieperde metafysica in zekere zin weer in ere wordt hersteld. Hij zegt dan ook expliciet dat de crisis van het westerse denken te boven gekomen kan worden door te ‘gokken op God’. Deze opvatting van Steiner hangt sterk samen met zijn kennis van en opvoeding binnen het joodse denken, waarin het woord een uiterst centrale en betekenisvolle rol speelt. In de recent verschenen autobiografie komt deze liberale joodse opvoeding van Steiner ter sprake en nog veel meer biografica. Maar de levensfeiten spelen een ondergeschikte rol in dit boek. Steeds opnieuw ontwikkelt Steiner zijn gedachten over thema's die hem gedurende zijn hele leven hebben beziggehouden: literatuur, taal, vertalen, muziek, filosofie.
Aan het slot van zijn boek stelt Steiner vast dat verreweg het grootste deel van wat de Westerse beschaving aan kunst heeft voortgebracht, onlosmakelijk verbonden is met het geloof in God - in positieve of negatieve zin. Dat betekent dat in de huidige cultuurfase, waarin het geloof niet dan met cynisme en argwaan bekeken wordt, de afstand tot de cultuurschatten van Bach, Pascal, Michelangelo en zelfs Kafka (‘wiens kortste syllaben geladen zijn met een Krankheitan Gott’), groter en groter wordt. [tdr]
| |
Henk Medema postmodern
George Steiners boek Het verbroken contract prijkt ook op de literatuurlijst van het jongste boek van Henk P. Medema. Dit boek, Water Wijn en Waarheid (Medema,
| |
| |
264 blz, f27,95), handelt over het postmoderne denken, waarin er voor het evangelie in de ogen van Medema grote uitdagingen zijn. Ook literatuur speelt een rol in dit boek. Renate Dorrestein en Maarten 't Hart ziet Medema als postmoderne auteurs. Wie hiervan verbaasd opkijkt, geef ik geen ongelijk. Hoe komt Medema er nu bij 't Hart een postmoderne auteur te noemen? Het antwoord is: dat hangt samen met Medema's definitie van postmodern. Hij hanteert de term postmodernisme als een container-begrip, waardoor zelfs rich-tingwijzers op de snelweg naar Parijs alles te maken hebben met de postmoderne tijdgeest. In boeken van allerhande snit, in televisieprogramma's, in radio-discussies, óveral ontwaart Medema de postmoderne tijdgeest. Versregels van T.S. Eliot (een notoire modernist!) figureren ongehinderd in Medema's weergave van het postmoderne denken. Hij maakt het zich dus zeer gemakkelijk: simplificeert, haalt dichtregels en prozafragmenten aan die in zijn kraam te pas komen en hij gaat dik tweehonderd bladzijden lang voorbij aan de door hem postmodern genoemde mens. Dit is temeer een merkwaardig punt, omdat Medema grote nadruk legt op het bijbelse grondwoord ‘kennen’, dat een kennen ‘in ontmoeting’ inhoudt. Toch deelt hij etiket na etiket uit, zonder zich te bekommeren om nuances en om ambivalenties in het levensbesef van de mens van nu, enzovoort. Juist als Medema de moderne literatuur goed gelezen zou hebben, als hij zijn medemens werkelijk ontmoet zou hebben in zijn meest persoonlijke uitingen - denk alleen al aan de poëzie van Leo Vroman, van Neeltje Maria Min, van Anna Enquist -, dan zou zijn boek minder generaliserend geweest zijn en minder oppervlakkig.
Medema's analyse van het postmodernisme en zijn reactie erop als christen hadden wellicht aan diepte gewonnen als de vele boeken die op de literatuurlijst prijken werkelijk een rol zouden spelen in het boek. Ik noemde niet voor niets een boek van George Steiner: het trefwoordenregister maakt duidelijk dat de naam Steiner alleen voorkomt in de literatuurlijst... Dit geldt voor veel boeken op de literatuurlijst en dat zijn waarachtig niet de minste boeken. Wellicht valt deze werkwijze ook binnen Medema's definitie van postmodern: de taaltekens op de literatuurlijst verwijzen niet naar een werkelijkheid (bijvoorbeeld hoofdstukken uit het boek), maar ze spelen een in zichzelf besloten, zinloos spel. Zou Medema George Steiner niet eens als uitgangspunt kunnen nemen om zich als christen te bezinnen op de huidige cultuur? Steiners nadruk op en geloof in het woord kunnen wel eens uiterst vruchtbaar blijken in een bijbelse bezinning op het denken van deze tijd. [tdr]
| |
Kunst na de dood van God
Jos de Mul is een filosoof die bij het nadenken over de literatuur van deze eeuw en de huidige filosofie wèl bereid is te luisteren naar denkers als George Steiner.
| |
| |
In het boekje Kunst na de dood van God (Gooien Sticht, 80 blz., f18,50) schrijft hij een essay waarin hij vaststelt dat de literatuur zelf al heel vroeg, reeds in R.M. Rilke's poëzie, problematisch wordt. Dit beginnende wantrouwen in het woord heeft alles te maken met de grote omwenteling in de Westerse cultuur. Nietzsche's proclamatie ‘God is dood’ heeft zo alles te maken het huidige deconstructionisme in de literatuur (Verval van het woord is de titel van een van Steiners cultuurfilosofische essaybundels). In onze literatuur wordt deze problematiek pas goed zichtbaar bij de Vijfigers, en met name in het werk van Gerrit Kouwenaar en later ook bij Hans Faverey.
Van de enkele essays uit Kunst na de dood van God spreekt De Muis stuk zeer aan, omdat hij helder en grondig zijn visie ten beste geeft. Eerder omschreef hij zijn waardevolle analyse van de huidige cultuur al in een essay over God in het werk van Kouwenaar (opgenomen in de bundel 'In een bezield verband'[...] onder redactie van Wiel Kusters, 1991). [tdr]
| |
Raster en verzuiling
Kort geleden verscheen aflevering 80 van het literair tijdschrift Raster onder de titel ‘In den beginne’. Dit nummer is vrijwel geheel gewijd aan de relatie tussen bijbel en literatuur. Medewerkers zijn Sem Dresden, Jan Fokkelman, Willem van Toorn e.a. In een volgende Liter zal deze Raster-aflevering besproken worden.
Als resultaat van een lezing in de eerste helft van 1997, verscheen het boekje Dameskoor ‘Het zingend vedertje’ of de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse poëzie door Wiljan van den Akker en Gilles Dorleijn. In dit boekje spelen o.a. het Christelijk Letterkundig Verbond, de protestantse tijdschriften als Bloesem en vrucht en Ons Tijdschrift en de verzuilde literatuur een belangrijke rol. Ook deze uitgave zal een volgende keer uitgebreider aan de orde komen. [tdr]
| |
Krottenwijk
Meint R. van den Berg is een onvermoeibaar schrijver. Na eerder in 1997 de toekomstroman De twee getuigen gepubliceerd te hebben, gaf Van den Berg eind vorig jaar een nieuwe bundeling van zijn gedichten uit. Deze bundel, Krottenwijk (Kok Voorhoeve, 40 blz., f17,90), is inmiddels zijn vijfde. Poëzie is niet de sterkste zijde van het schrijverschap van Van den Berg. Van zijn oeuvre (17 titels) zijn naar mijn smaak vooral de surrealistische verhalen (uit De twee stoelen (1994) en De aardbeving en andere verhalen (1983)) overtuigend.
In het algemeen kan gesteld worden dat het werk van Van den Berg duidelijk uitstijgt boven het lecturale genre. Dat is ook zichtbaar in zijn nieuwe bundel Krottenwijk. Zoetvloeiendheid, knusse christelijkheid en vlotte geloofsantwoorden op de
| |
| |
levensvragen - die veel pastorale poëzie zo ongenietbaar maken - treft men bij deze poëzie niet aan. Eerder doet de dichter een poging het vertrouwde te doorbreken, soms met gebruik van ontluisterende taal, om vervolgens een nieuw gevonden verwachting met de lezer te delen. Als voorbeeld hier het gedicht ‘In statu expectationis’:
Vals licht dringt mondjesmaat
en doodvoorzichtig binnen
via verborgen kloven in haar vel
haar haastig onderhuids ontkleurend
tot een bleek maanlandschap
te wachten ligt tot de heraut
op zijn bazuin de nieuwe dag
[tdr]
| |
Antilliaanse verhalen
Cornelis Goslinga publiceerde een nieuwe verhalenbundel met opnieuw een reeks Antilliaanse verhalen. De bundel heet De zwarte engel (Primavera Pers leiden, 152 blz., f19,90) en onderscheidt zich van Goslinga's vorige verhalenbundels (Sjons en slaven (1993) en De vrome smokkelaar (1996)) door een andere historische setting. In zijn eerdere verhalen richtte Goslinga zich op de Antilliaanse geschiedenis uit vooral de achttiende en negentiende eeuw. In het tiental verhalen dat opgenomen is in Dezwarte engel krijgt de lezer een beeld van Curagao rond 1950. Goslinga schrijft over de verhouding van de blanken ten opzichte van de zwarte bevolking, over alledaagse voorvallen en gebeurtenissen en over de seksuele moraal van veel blanke mannen. De verhalen zijn vaak aardig om te lezen, maar zijn te veel lectuur om echt tot nadenken aan te zetten. [tdr]
|
|