| |
| |
| |
Hans Werkman
Schrijversdagboek
Figuren en figuranten in Brasil
1 Naast de rijst, het gehakt en de hartige taart liggen lichtgroene, ongeschonden, verse slabladen. Waterdruppels rollen kogelrond langs de gewelfde nerven. Er staat een beker citroenzuur bij, en een beker suikerwater. Die laatste beker kennen ze hier niet. De kleine vrouw met de witte kookmuts heeft geïnformeerd hoe wij de sla eten. Zoals mijn moeder die klaarmaakte, met smeltende suikerkorrels.
Ik leg zo'n volmaakt blad op mijn bord en sprenkel er met een theelepeltje suikerwater overheen. In een heet dorp tussen Sao Paulo en Curitiba eten we in december onder de onbeschoten dakpannen van een zevendedagadventiste de sla van mijn moeder.
Na de maaltijd blijft de kleine vrouw met de witte platte kookmuts meester van het toneel. We zitten in een halve cirkel om haar heen. Met rechte rug en buitenwaarts gespreide voeten slaat ze haar tafeltoetsenbord aan. We zingen een loflied waarvan het hallelujah de toren van Babel omverhaalt. In de nok van het kamertje begint de kleine gloeilamp trillend rondte draaien.
2 Het gras lijkt op spinazie. Maar Saffier prefereert bloemknoppen en zojuist uitgekomen margrieten. Hij ligt languit met zijn bedroefde zwarte lippen in de spinazie. Hij kreunt van liefde en genot als ik hem tussen zijn denkrimpels kroel, en hij beloont mij onmiddellijk doortegen me op te steigeren en mijn stoel om te gooien.
Hij ligt vast aan een boompje. Zolang dat het niet begeeft, wikkelt hij zich in zijn noodlot, de steeds korter en langer wordende ketting. Hij heeft kort bruin haar en een ovale rose trillende tong. Hij is onopgevoed, zijn liefde kent geen grenzen, hij slaat zijn beide met poep besmeurde voorpoten tegelijk op mijn schouders.
Uit menselijkheid ga ik een eind met hem wandelen. Hij sleurt me in ruige diagonalen aan zijn ketting door Osasco, helling op helling af over de rode aarde. Doodmoe komen we terug.
Hij behoort inbrekers weg te jagen, maar hij zou zich in zijn verlangen naar aandacht aan zijn ketting wurgen voor iedere inbreker. In zijn liefde is hij geheel onordelijk. Hij deugt niet voor het leven van een boxer.
| |
| |
3 Achter de muur nadert een melodie van drie plastic intervallen. In de twee seconden dat het de poortopening passeert, verandert het in een sloffend oud mannetje met één hand aan de stang van een vierkant karretje en één hand aan een fluitje van vier plastic pijpjes. Het ijsmannetje. Zijn simpele wijs slaat linksaf en vervaagt. Ik zal hem in eeuwigheid niet meer zien.
Als ik in de poort het glooiende, zanderige Osascu bekijk, waar zusjes kleinere zusjes rondsjouwen, zie ik hem staan uitrusten van de klim. Hij kijkt me aan, fluit een korte interval. Ik wend mijn blik af.
Het begint opeens met grote druppels te regenen.
4 We zijn op de zondagsmaaltijd genodigd bij dikke Maria en haar man Iris. Als we op weg zijn, komt hun gebrilde zoontje ons tegemoet: ma had de gekookte aardappelen in het raam gezet om af te koelen en nu is de schaal naar beneden gevallen. Maria en Iris wonen nogal hoog. Als we de trappen naar het huis beklimmen, zien we de aardappelsnot onder het raam liggen. Dikke Maria heeft Iris nieuwe aardappelen laten kopen. Nood breekt het vierde gebod. Ze heeft ze al gekookt en staat ze nu heette schillen.
Wij zitten intussen met de armen op tafel naar de flarden van vliegers te kijken die ooit in de elektriciteitsdraden zijn gevlogen en Iris legt ons met een tekening in de marge van een parfumfolder uit dat de gespiraalde stangen aan de wieldoppen van vrachtwagens ervoor zorgen dat lekke banden door kunnen rijden. Ondoorgrondelijk. Maar Iris vervoert accu's op een vrachtwagen.
5 Ingrediënten voor een kerstverhaal. Engelenhaar wappert rondom een bloemenplaat die vermeldt dat God groot is. Dikke Maria zit in de open buitendeur als de herder in een oosterse stal. Zij is de deur. Niemand gaat in of uit dan via haar. In de plastic kerstboom knipperen - pisca, pisca-lichtjes. We zingen Noite de paz! Noite de amor!: Stille nacht, heilige nacht. Cleverson preekt enthousiast over de herders van Lucas 2. Zie ik verkondig u grote blijdschap voor heel het volk. Drie punten: 1. Zie ik verkondig u. 2. grote blijdschap. 3. voor heel het volk. Bij het tweede punt huilt Cleverson even.
Bij het laatste punt wankelt een koffiebruin jongetje langs dikke Maria naar buiten. Maria kijkt om het hoekje, ijlt door het middenpad naar de kraan, tapt water in een plastic beker en snelt terug naar buiten. Cleverson zegt amen en vraagt wat er aan de hand is. Bijna flauwgevallen, zegt Maria. Dat is dus een punt voor het eindgebed. Cleverson vraagt hoe het jongetje heet. Het jongetje heet Messias.
Op eerste kerstdag wandelen we voorbij een koffiejongetje in het gras. Het is Messias. Hij zit met zijn gat in het koele gras.
‘Tudo bem?’ vraagt mijn dochter Rinette.
| |
| |
‘Tudo bem!’ antwoordt hij vrolijk.
‘Hij ziet er verzorgd uit,’ zeg ik.
‘Nou,’ zegt Rinette, ‘het is daarbinnen bij hen anders een beestenstal.’
6 Bijbelstudie in de ruimte achter de kerkzaal. De air-conditioning bestaat uit een open deur en hier en daar een gat dat in de onafgewerkte stenen muur is gehakt. Achter de steun van een schraag zit een droge dweil gepropt. Naast het hoofd van pastor Juan schommelt een elektrisch snoer met tussenstekker en knijper.
Het gaat over Titus 3 vers 1 tot 8, en de Portugese vertaling maakt me eindelijk duidelijk wat ‘bad der wedergeboorte’ betekent: ‘het wassen waar je nieuw door wordt’.
Ik bestudeer de kortgeschoren haarinplant op het achterhoofd van Iris. Iris heeft nooit een roman gelezen of een gedicht geïnterpreteerd. Hij vervoert van maandagmorgen tot zaterdagavond accu's, heeft de drankfles achter zich gelaten, bemint het jonge gezicht van dikke Maria en het ruime omarmen van haar geweldige taille en tracht zijn twee gebrilde jongetjes David en Jonathan op te voeden. Ze zullen, net als Iris, opgroeien zonder de romans van Garcia Márquez en Paulo Coelho en met de adviezen van Paulus. Wat is cultuur? Dit is cultuur. Nelie leest me's avonds een gedachte voor van Abbé Gaston uit De werkers van het elfde uur van Bruce Marshall: ‘De Heer had geen Liefde gepredikt in centraal verwarmde kerken.’
7 Gil ligt voorin de kerkzaal in haar karretje gevlijd met een laken over het verschraalde lichaam. De zenuwen gieren haar door de keel (letterlijk zei ze later lachend: ‘De angst wolkte als een golf in mijn maag.’). Ze neemt, samen met Rinette, voor het eerst een deel van de dienstvoor haar rekening. Met metrisch handgeklap zingen we wat Gil opgeeft: Celebrai a Cristo, celebrai. Ressuscitou, ele vive para sempre en Mais perto quero estar, meu Deus, de ti (Nader mijn God bij U).
Gil bidt. Ze heeft thuis iets over psalm 23 op een blaadje kladpapier geschreven. Ze schrijft door de bleke aspergevingertjes van haar rechterhand, waar de pen tussen geklemd zit, aan te duwen met haar linkerhand. Ze leest haar korte meditatie voor. Zij over psalm 23.
De lengte van Gils lichaam is evenveel als twee keer de hoogte van haar hoofd. Het grootste deel van haar lichaam is onedel en met een laken bedekt. Haar hoofd is geheel in orde en draagt oorknopjes en zwart haar en een krachtig gebit en een glimlach. Haar hoofd weegt even zwaar als haar lichaam. Soms valt het om en moet iemand het weer rechtop zetten. Alles bij elkaar weegt ze 20 kilo. Sinds haar zesde heeft haar lichaam geweigerd verderte groeien en is balsturig gaan vergroeien. Een paar botjes als schouders, sokjes om twee kindervoeten. Gil is 24.
| |
| |
8 Gil bezit een waterbed, verkregen uit chantage. Bij een regionale verkiezing heeft ze een regionale potentaat beloofd op hem te stemmen als hij haar een waterbed verschafte. Hij beloofde het, deed het niet, Gil hield aan, hij vergat het, Gil dreigde, hij bracht het waterbed (tweedehands, zijn familie werkt in een ziekenhuis) twee dagen voor de verkiezingen. Gil stemde op hem, heel Osasco hoorde het verhaal, desondanks werd de politicus niet verkozen. Gil heeft haarwaterbed. Het ligt in een betimmering van ruwe planken. Zalig zij die listig zijn als de slangen.
9 Gil ligt op de basisschool in de vijfde klas. Ze woont onderaan een heuvel. Haar moeder tilt haar dagelijks veertig cementen treden op en wacht op het gehandicaptenbusje van de staat. Bij de gehandicaptenbushalte draagt het gehandicaptenbusje haar over aan het gehandicaptenbusje van de school dat haar naar school brengt. In het gehandicaptenbusje van de staat is ze dan inmiddels de school al voorbijgereden, maar voorschrift is dat alle gehandicapten opgepikt worden bij de gehandicaptenbushalte. Kan dat eerste busje niet beter even bij de school stoppen? Gil lacht smakelijk. Dat zou tegen de voorschriften zijn. Typisch Braziliaans? Als in Nederland een gehandicapte in zijn nieuwe huis een aangepast aanrecht en verzonken drempels nodig heeft, krijgt het huis eerst het gewone aanrecht en verheven drempels, die vervolgens uitgebroken worden. Gil lacht.
10 Gil is de eerste Braziliaanse in de arme wijk Osasco bij wie ik tekenen zie van wat wij cultuur plegen te noemen. Ze schildert. Aan de wand hangt een landschapje met riet en vogels. Ingelijst, dus gewaardeerd. Haar broertje van zes schildert ook. Van hem hangt er een hele mooie ingelijste Benner. Daartussen hangt het getuigschrift van Gils belijdenis in de Igreja Reformada, A5-formaat, overbreed. Ingelijst, maar de lijst heeft maar één hangertje en dat zit aan de korte kant, dus Gils belijdenis hangt overhoog tussen de twee schilderijtjes.
Bij ons vertrek geeft Gil een nog nat schilderijtje mee, een zonsondergang roetwater en bergen. Ze heeft er twee maanden met twee handen aan gewerkt.
11 Gil spreekt Nederlands. Een lieve vriendin komt wekelijks bij haar om te oefenen. Gil toont niet al te veel ijver, ze zuigt graag wat plezier op uit haar smalle bestaan, en zo begon ze het spel met eu-tu-ele/ela: ik-jij-hij/zij. Het ging via uitspraakspelling (schattebout, spreek uit: srrátabaut, lelijkerd, spreek uit: leilacart) tot het zelf bedenken en schrijven van korte dialoogjes. Ik mag Gils schrift inzien.
Groenteman: ‘Hier alles is nog goedkoop. Kopen mevrouw en menner groenten. Alles goedkoop fruit de anannas, de peer, de appel.’
| |
| |
Moeder: ‘Ik wilt u twee krop de bloemkool en een kilo de tomaten ook de paprika.’
Dochter: ‘Moeder kopen ook aardbeien.’
Moeder: ‘Is goed, wacht welk niet veel duur.’
Groenteman: ‘Nee, aan mijn kraam is veel goedkoop mevrouw.’
Dit is cultuur. Gil doet wat wetenschappers doen: het brein en het inzicht exploreren, graven in de geschapen en de culturele werkelijkheid. Nelie geeft haar een rol King, Gil slaat een Nederlandse brug en zegt: ‘Bedankt.’ Dit heeft meer zin dan het literair-wetenschappelijk destrueren van een gedicht. Bij Gil vallen de dingen menselijk en praktisch op hun plek als ze met ons in onbeholpen kleine zinnen een Nederlands taalverbondje opricht. Zo kan uiteindelijk de toren van Babel instorten.
12 Vrachtwagens zijn stinkdieren. Braziliaanse vrachtwagens proberen het goed te maken met de geschilderde figuren op de omheiningen van hun laadbakken. Er staan platte vloeiende rechthoekjes op geverfd, in tere penseelstreken gevuld met streepjes en krullen die naar tulpen neigen, in rose, paars, lichtblauw en geel. Je reinste Jugendstil.
13 Als je een fles vol water op de elektriciteitsmeter zet, loopt de teller langzamer. Bewijs: neem de fles een week weg, en je rekening is hoger. Ja maar, de gebruiker heeft in de flesloze week zijn lampen aantoonbaar langer laten branden. De Braziliaan kijkt dom terug na zo'n opmerking die hem zijn geloof wil ontnemen. Hij houdt zijn mythe in stand omdat hij van zijn mythe houdt. Hoe armer de wijk, hoe meer met water gevulde Cola-, Sprite- en Aqua-flessen buiten op de kastjes staan.
14 Nènè draagt een linnen uniform in de kleur groen van jong wilgenblad. Zijn revolvertas is leeg, zijn rubberknuppel schommelt gemoedelijk op zijn linkerdijbeen. Het enige wapen dat hij gebruikt zit aan een koordje in zijn rechterborstzak: een fluitje om grasbetreders en bloemenplukkers tot de orde te roepen.
Nènè leidt ons rond door het Bosque do Papa Joao Paulo ii, het park ter herinnering aan het bezoek aan Curitiba van Paus Johannes Paulus ii in 1980. Hij wijst ons de bloemen: Oorbel van de Prinses (fuchsia), Schaamteloze Maria, ook wel Kusje genoemd (vlijtig liesje). Hij staat stil bij het standbeeld van de paus, een buste waarvan de tegen de pauselijke borst gevouwen handen geen deel van het pauselijke lichaam lijken te willen uitmaken.
Is de paus hier geweest?
Nènè schudt het hoofd en hij kan dat zonder aarzelen doen, hij is rooms op grote wielen. Maar er bestaat een mythe.
In een van de houten Poolse huisjes zien we een foto van de paus. Hij staat tegen de
| |
| |
achtergrond van de planken wand waaraan de foto hangt. Het zijn dezelfde planken, dat is aan de hand van nerven en noesten aantoonbaar. De paus is hier geweest!
Nènè lacht en legt uit dat de paus dit huisje werkelijk heeft bezocht. Vervolgens is het afgebroken en plank na plank in het pauspark weer opgebouwd. Is de paus hier nu geweest of niet soms? De werkelijkheid klopt en de mythe is gered.
Op een knielbank bidden twee vrouwen ijverig om de beurt: Santa Maria, ore por nós, agora e na hora da nossa morte. Hier is de paus geweest.
15 Ingrediënten voor nog een kerstverhaal. Dona Maria de Jesus huurt een krot voor 120 dollar/real per maand en geeft haar voorlaatste realen uit. Ze is met haar zoon (20), diens vrouw (20) en haar tweede zoontje Dailon (9) het werkloze Sao Paulo ontvlucht. In de buurt van Curitiba is meer werk, ze is er empregada geweest. Vraag niet naar de reis, voor die 700 km zijn geen woorden. In kussenslopen hebben ze hun spullen meegesjouwd: bekers, kopjes, lepels, vorken, messen, borden, de waterketel met de gebroken tuit, beddengoed, kleren, de bijbel, de wandkalender. Ze zijn in de armste wijk terechtge komen, São Sebastião. De buurt heeft meubels bijgedragen: een zitbank vol uitpuilende gaten, een paar zeer doorgelegen bedden, een geblutste gootsteenkast, een uit elkaar hangende keukenkast.
Dona Maria de Jesus hangt de kalender aan een spijker, plaatst de bijbel, geopend bij Lucas 2, op de keukenkast, pakt de bekers en de borden uit, repareert het zijdelingse gat in de tuit van de ketel met een windsel van een oud T-shirt en steekt zich bij het versnijden van het hemd in haar linkeronderarm. Een buurtdokter hecht de wond. Het recept voor een ontstekingwerend middel legt ze in de kast. Geld voor eten is er al niet eens. De douche geeft geen water. De gootsteen heeft geen afvoer. Uit de vloer borrelt het strontwater van de wc weer omhoog. Het krot is vochtig. Dailon hoest. Er is alleen nog wat koffie in huis.
Op kerstavond loopt dona Maria de Jesus het eerste kerkgebouw binnen dat ze in de wijk São Sebastião ziet. De Igreja Reformada. Ze drukt een meisje een briefje in de hand voor de pastor. Pastor Raoul heeft nog een deel van een noodrantsoen eten in de kerk liggen en loopt na de dienst met haar mee naar het krot. De volgende dag zal hij het pakket aanvullen.
Eerste kerstdag. Pastor Raoul gaat met ons een middag de wijk in. In het krot van dona Maria de Jesus treffen we de ranke schoondochter en het jongetje Dailon aan. Moeder en oudste zoon zijn op werk uit. De schoondochter legt de pakken suiker en meel en onze watermeloen glimlachend op het aanrecht, verontschuldigt zich dat de kopjes nog ingepakt zitten en schenkt uit de gedeukte ketel met de omwikkelde tuit een halfje zoete zwarte koffie in drie glazen. We mogen zitten op de bank vol grijnzende gaten. Zij staat.
| |
| |
Dailon vervoert grintsteentjes in een kaduuk plastic autootje en zuigt even op het Kingetje dat we hem geven. Dan haalt hij de pepermunt weer tevoorschijn, staat op en stopt het in de mond van zijn schoonzusje. Ze zuigt, lacht en geeft het terug.
Dona Maria de Jesus komt thuis. Ze heeft voor twee dagen werk gevonden als empregada in de keuken van haar mevrouw van vroeger voor 10 dollar/real per dag. Ze kan alleen nog op God vertrouwen, zegt ze. Van origine hoort ze bij een Pinksterkerk. Onderweg heeft ze een iets minder krottig hok gezien voor dezelfde prijs en een halve maand huur betaald. De laatste realen. Vanavond zullen ze verhuizen met een kruiwagen van de buurt. Pastor Raoul belooft met de Combi te komen helpen.
Nelie vindt in haartas een toffee van de kerstman in Curitiba. Dailon pakt het rechthoekje aan en uit, opent een la van de keukenkast, neemt een mes, kerft het snoepje doormidden en geeft de helft aan zijn schoonzus.
Ten slotte bidden we met z'n zessen, staande in een kring. De kleine keuken is er geheel mee gevuld.
Drie dagen later komt dona Maria de Jesus met Dailon het laagdrempelige gebouwtje van de Igreja Reformada binnen. Ze heeft haar zondagse Pinksteroutfit aangetrokken: korte zwarte rok, witte bloes met roesjes, panty's, afkomstig uit de kringloop. Ze steekt degelijk af bij de shorts en shirts van de anderen. Dailon verdwijnt naar de kindergroep en knutselt een Jezus die op het water liep. Zij luistert naar een preek over de komst van de Heer en steunt met haar rechtervuist haar zere arm.
Na de dienst voelt pastor Raoul. Er loopt een harde strook van de snee naar boven. Hij ziet het even aan, hij wil dat ze medicijnen betaalt van haar verdiende loon. Met noodrantsoen, watermeloen en verhuizing is voorlopig voldoende geholpen. Nu eerst het eigen initiatief. Intussen zal hij de arm in de gaten houden. Dona Maria de Jesus knikt.
Tegen twaalven loopt ze met rechte rug terug. Dailon trekt aan het papieren schuiflipje dat Jezus over het water doet wandelen. Hun schaduwen bewegen onder hun voeten mee over het hete asfalt. Over drie dagen zal het nieuwjaar zijn.
16 Dikke Maria trekt een lange zwarte haar uit haar paardenstaart en kleeft het vast in het zweet rondom het hoofd van haar zoontje David. Ze legt haar arm om zijn schouder. De preek laat ze over zich heen stromen. David wurmt zijn arm onderlangs en begint de paardenstaart van zijn moeder te kammen met zijn vingers. Waar liefde woont gebiedt de Heer zijn zegen.
| |
| |
17 Dikke Maria neemt gefaseerd afscheid.
's Ochtends brengtze een grote gebakken bolo. Om te wennen aan de laatste dag, zegt ze.
's Middags wankeltze hijgend en met paarsrode wangen binnen, het kleinste joch van pastor Juan op de arm. Het heeft koorts. Haar gezicht staat innig bezorgd. Ze komt meedelen dat het afscheid nog uitgesteld moet worden, want Iris is weg, hij moet vandaag een toets maken om ingewikkelder dingen op zijn vrachtwagen te kunnen rijden. Dat is voor het geld, hij kan met Maria en de beide gebrilde zoontjes niet van 350 real/dollar in de maand rondkomen.
In de vooravond zien we dikke Maria opnieuw, klein, breed, heet. Iris is nog niet terug. Hij was vanmorgen heel nerveus. Waar hij tegen opzag, dat waren vooral de staartdelingen. Om tien uur zal hij er zijn. We beloven dat wij dan nog even bij hen langskomen.
Om tien uur is Iris nog niet thuis. We omhelzen dikke Maria. We klemmen dat geweldige lijf tegen ons aan. We verzinken in haar liefde. Obrigada stamelen we alle drie. Wat treurig lopen we naar huis. In het donker hangt dikke Maria als een witte schim uit het raam. Steeds als we omkijken, zwaait ze.
Als we, na elven, in pyjama staan, slaat Saffier aan en wordt er op de deur gebonsd: Iris en Maria. We zitten in een kring, we eten nog een keer van hun bolo. De staartdelingen? Iris trekt sceptische rimpels in zijn voorhoofd. Moeilijk, heel moeilijk. Afwachten maar. En de procenten, zegt Iris, waren bijna nog moeilijker. Slechts vier van de twintig kandidaten kunnen aangenomen worden. Vrachtwagenchauffeurs selecteren op staartdelingen, deugt dat eigenlijk wel? vragen we. Iris weet het niet. Afwachten. Nu moeten ze naar bed, Iris heeft een zware dag gehad. Hij omhelst ons met zijn kleine harde lichaam. En nogmaals verzinken we in de hemelse modder van Maria.
Colombo (wijk Osasco), Paraná, Brasil, 9-31 december 1997
Hans Werkman (1939) is literatuurcriticus en auteur. Zijn jongste publicaties: Kees & Co (kritieken, 1994), Hier (poëzie, 1995), Spitten en [niet] moe worden (biografie van B. Nijenhuis, 1995), Ons knoop mekaar se veters vas, Literatuur in Zuid-Afrika (red. 1996), Uren uit het leven van Ida Gerhardt (1997), Wij hebben hier een prima domineetje (bloemlezing, 1997). Hij werkt aan een roman en aan de biografie van J.K. van Eerbeek.
|
|