Liter. Jaargang 1
(1998)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 9]
| |||||||||
Henk Kisteman
| |||||||||
2 Traditie2.1 De erfenisDe poëzie van Ida Gerhardt wordt getypeerd met aanduidingen als: traditioneel, klassiek en een voorbeeld van de ‘esthetica van de gelijkheid’ om een aanduiding van Joeri Lotman te hanterenGa naar eind1.. Nu zal niemand ontkennen dat zij veel waardering heeft voor het verleden. In vrijwel elke bundel blijkt dat; de klassieke en de christelijke overlevering boeien haar telkens weer. Zij ziet de Nederlandse maatschappij wegzinken door gebrek aan | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
verwantschap met de idealen van het verleden. Wie enigszins bekend is met Gerhardts poëzie, denkt al gauw aan een verzuchting als: ‘Misschien is het een erfgenaam: nadien’ (vg 563)Ga naar eind2.. Het Nederlandse volk verwijt ze, dat het geen oog heeft voor de waarden van het verleden: De erfenis der meesters slecht beheerd,
het ambacht van de kunstenaar verleerd,
het hoog geheim verraden in de herberg: -
De vlam gedoofd, de kracht der jeugd verteerd. (vg 175)
Dergelijke voorbeelden zijn zonder veel moeite met tal van andere aan te vullen. De conclusie ligt voor de hand: traditioneel. Wie zal dat ontkennen? En toch... | |||||||||
2.2 ‘Het huis in stand gehouden’Hoe beheer je een erfenis? Hoe houd je ‘een huis in stand’? Bij mij komt een gelijkenis van Jezus in gedachten.Ga naar eind3. Een directeur gaat een tijdlang naar het buitenland en geeft aan elk van zijn werknemers een deel van zijn bezit in handen. Ieder is verantwoordelijk voor dat gedeelte. Samen moeten ze ‘het huis in stand houden’. Het valt op dat ieder onder ‘bewaren’ iets verschillends verstaat. De een gaat ermee aan het werk en weet zo zijn deel te verdubbelen. De ander verbergt het in een zweetdoek en geeft uiteindelijk exact het geleende terug aan zijn heer. De directeur is over deze handelwijze slecht te spreken; deze werknemer heeft ‘de erfenis der meesters slecht beheerd’. Een derde mogelijkheid van beheren, een minder slechte, zou geweest zijn: breng het geld naar de bank en je zou tenminste nog rente hebben ontvangen. De conclusie van Jezus is duidelijk: wanneer je de ‘erfenis’ wilt beheren, dan vraagt dat om activiteit: Werk met de erfenis! Wie de poëzie van Ida Gerhardt traditioneel noemt, lijkt zich doorgaans niet bezig te houden met de vraag hoe zij met de traditie omgaat. Meermalen wordt gesuggereerd dat de ‘zweetdoek’-methode de hare is. Zij geeft door wat zij waardevol vindt bij de klassieken. Zij herhaalt en nog eens herhaalt zij. | |||||||||
2.3 Nuances gevraagdTegen deze beeldvorming maak ik bezwaar. Ida Gerhardt en haar poëzie zou meer recht worden gedaan, wanneer mogelijkheid één - actief omgaan met een erfenis - wat meer onder ogen werd gezien. Ik wil pleiten voor aandacht voor een minder traditionele leeswijze van haar poëzie. In dit gedeelte (dat niet de kern vormt van mijn essay) kan de uit- | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
werking slechts zijdelings aan de orde komen. Ik volsta met een enkel voorbeeld. Gerhardts voorlaatste bundel draagt als titel De zomen van het licht. Zoals dat bij meer titels het geval is, heeft zij ook deze afgeleid van de klassieken. Lucretius schreef De rerum natura. Toen Ida Gerhardt twee delen hiervan vertaalde ten behoeve van haar proefschriftGa naar eind4., stuitte zij op een uitdrukking die zij weergaf met ‘de zomen van het licht’: ‘Nu echter - daar ieder ding uit bepaalde zaden verwekt wordt, wordt het geboren daaruit en ontspringt naar de zoomen van 't licht toe.’Ga naar eind5.
Lucretius doelt hiermee op ‘geboren worden’. Wij verbinden nog steeds ‘licht’ met de geboorte; denk maar aan uitdrukkingen als: het levenslicht aanschouwen, en: het licht zien. Voor iemand die een klassieke erfenis in een zweetdoek zou willen bewaren, zou hiermee de betekenis van ‘de zomen van het licht’ vastliggen. Hoe gebruikt Gerhardt deze uitdrukking? Een grote variatie valt op. Nu eens krijgt ‘licht’ een verwante betekenis, bijv. de nieuwe dag. Daarnaast staat licht soms voor de dreiging van de dood, zoals in ‘De lichtbak’ (vg 291)Ga naar eind6.. De meest opvallende plaats is echter het slotvers uit De zomen van het licht. De laatste strofe luidt: besef ik bij dit wijlen aan de grens
het raadsel van de hoge ouderdom:
het prijsgegeven zijn en alreeds vrij.
Het raken aan de zomen van het licht. (vg 660)
Hier wordt het beeld van de zomen van het licht verbonden met het sterven! Tom van Deels conclusie is logisch: ‘dan moet dat licht dus juist van gene zijde komen: er gloort een dageraad aan het eind van het leven’. De traditioneel klassieke betekenis van Lucretius is, wellicht onder invloed van een christelijke visie, verdwenen. Een beeld van de geboorte wordt een beeld voor het sterven. Achter deze verschuiving zit kennelijk een andere visie op leven en sterven. Die hoopvolle visie op de dood als doorgang naar het leven blijkt vaker bij Gerhardt: Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Het gedicht eindigt met: | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: ‘ontslapen’.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten. (vg 565)
De verrassende titel van dit gedicht, ‘Genesis’, is opnieuw een voorbeeld van zo'n verschuiving of beter: van zo'n verdieping van een traditionele visie. De aanduiding van het begin kan gebruikt worden voor het einde, omdat dit eind een nieuw begin is. Uiteraard is hiermee het laatste woord niet gezegd over de betekenis van de traditie in de poëzie van Ida Gerhardt. Wel hoop ik duidelijk te hebben gemaakt, dat zij de traditie niet klakkeloos aanvaardt.Ga naar eind7. Zij gebruikt weliswaar traditionele beelden, maar schroomt niet deze een gewijzigde vulling te geven, waar ze dat nodig vindt. Verdere studie van de rol van intertekstualiteit in haar poëzie kan een duidelijker beeld en een fijnere nuancering geven. | |||||||||
3 HumorEen ander stereotype in de studie over Gerhardt en haar poëzie is het ontbreken van humor. Ironie speelt geen enkele rol, zo wordt gesteld. Als verklaring hiervoor wordt gegeven dat Gerhardt kennelijk zó bezeten is van haar poëtische taak dat er geen ruimte is voor enige relativering. De ernst van de opdracht valt haar zwaar; ze verzucht: ‘Steeds weer Uw opdracht’ (vg 667). Nu wordt met het woord ‘opdracht’ inderdaad een wezenlijk aspect van haar poëzie aangeduid:
Ida Gerhardt heeft heel wat terzijde geschoven omwille van haar dichterschap. Een medewerkerschap aan een literair tijdschrift weigerde ze. Medewerking aan een vertaalproject van Victor van Vriesland wees ze vriendelijk af. Bezoeken werden beperkt gehouden vanwege de opdracht. De ernst nam toe, daar de tijd kort was. Het is duidelijk dat Gerhardt niet váák gebruik ma akt van allerlei vormen van humor. Toch zou het zinnig zijn wanneer haar literair leven en werk eens bezien werd vanuit deze invalshoek. Wat volgt, is een aanzet hiertoe. | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
3.1 Humor in anekdotevorm.De saurobronten: Op De Werkplaats van Kees Boeke te Bilthoven, waar Gerhardt klassieke talen doceerde, hing een affiche voor een motorcross, wat haar ergerde. Ze schreef op het prikbord ernaast op ironische toon: Een zwaluw wint op alle fronten,
de race van deze saurobronten.Ga naar eind8.
(nb sauros = zwijn en bronto = donder, vgl. ook Brontosaurus.)
Bijbelvertaling: Aan Guillaume van der Graft bekent ze venijnig haar ergernis over de zwakte van het bijbelvertaalwerk: ‘Het is me altijd een raadsel geweest, hoe het nbg (één uitvelen) er in geslaagd is van de tekst der Evangeliën iets te maken dat vrijwel nergens meer taal is. Was het een mens die zo sprak, dan zou je zeggen: wat is er met die man gebeurd? Misschien heel lang doof geweest of misschien lange tijd gestoord. Het maakt de indruk of ze hem op de kliniek bij kleine stukjes, volgens een boekje, weer hebben leren praten... Heus als ik het lees word ik er helemaal beroerd van.’
Uitval naar A. Marja: Marie van der Zeyde waagde het om fors kritische opmerkingen te maken in een bespreking van Achterbergs En Jezus schreef in 't zand. De criticus A. Marja reageerde bikkelhard. Ida: ‘Stop hem! Vraag Nijhoff of hij Marietje wil bijspringen, desnoods in een paar regels. Ik vrees dat we een Kultuurkamer kweken in Amsterdam. Potdorie!’ Ook iemand anders sprak van een ‘schofterige’ bijdrage van Marja in Podium in de rubriek Proppenschieten.
Spot en zelfspot: Aan Bert Bakker: ‘Zou men begrijpen dat “kruis” gewoon het kruis van het lichaam is?’ Of, als ze zich weer erg ziek voelt: ‘Momenteel ben ik nog “niets nut”. Om met een variant te durven spreken: hoe goed is het dat ik niet in mijn schoenen sta.’
Handtekening: Wanneer een fan van haar poëzie vraagt of Ida Gerhardt enkele bundels voor haar wil signeren, antwoordt zij: ‘Hierbij sluit ik twee handtekeningen in om in uw boeken te plakken. Bezoeken ontvang ik niet meer (ik ben nu 75) en boeken heen en weer sturen vermijd ik eveneens.’
Langste of kortste eind (naar aanleiding van Achterbergs slotregel van ‘Vieux Doelen’ in ‘Ode aan Den Haag’: ‘Het eind waaraan zij trokken is het langst.’) Beide dichters raken met elkaar in contact: ‘Wij ontmoetten elkaar en ik zei: Ik heb wat te vertellen. Vieux | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Doelen is op de fles. Het eind waaraan zij trokken was het kortst. Hij begon daverend te lachen en werd vlak daarop zeer stil.’
| |||||||||
3.2 Humor in poëzie buiten de Verzamelde GedichtenIda Gerhardt heeft meer gedichten geschreven dan die in de verzamelbundel zijn opgenomen. Een gedeelte van haar verzen kon naderhand haar eigen kritisch oordeel niet meer doorstaan en werd in Vroege Verzen niet meer opgenomen. Verder publiceerde zij een aantal gedichten enkel in tijdschriften. Weer andere gedichten bleven binnen een privéterrein: Gerhardt zond deze bijvoorbeeld aan een vriendin, maar zij besloot ze niet uit te geven.
Vol goede moed is zij na een enorme wandeling: De Himalaya doen we later,
in het ‘jenseits’
ik wil best.
Bescheidenheid: Al werd I.G. nu officier,
't verandert aan I.G. geen zier:
Zij ploegt en mest haar ouwe landje,
En zet haar verzen op papier.
Een niet-gepubliceerde allegorie met het karakter van: weet je nog wel van toen die avond?: Betje Wolf en Aagje Deken
zouden 't avondje beginnen,
hoorden de posthoren steken
en twee vrijers traden binnen.
En 't lawijt! Niet te beschrijven!
Flusjes duwden zij malkander,
vingen vinnig aan te kijven:
voor wie d'een was, voor wie d'ander.
| |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Wat hun aldus had bevlogen
kan geen wijsheid ons verklaren:
waren 't de amandelogen
of de strakke bruine haren?
Of de geur van specerijen
komende van verre landen?
Hoe het zij: met hunne amanden
sloegen beiden aan het vrijen.
En de maan scheen door de ramen:
met een vrijer op de schoot
zaten zij, verzoend, tesamen;
vrijden tot het morgenrood.
Fragmenten uit Sonnetten van een leraar: - Brief: Beroerd, dat je de groentijd zó heeft aangepakt,
dat je - na jaren zelftucht - weer bent ziek geworden.
De vlegel, die je van de trappen heeft gesmakt,
is, hoor ik, uitgekotst. - Dus dat is wel in orde.
- Voor een huilende klas: Zakdoekje leggen...
Mallinckrodt wegleggen,
niemand zeggen;
Kukeleku, er kraait geen haan.
Twee paar schoenen heb ik aan.
Eén van leven, één van leer.
Hier leg ik mijn thema's néér.
| |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
- Springversje: Je bezwaren ethisch?
Klim maar in de pen.
Vin-je 't a-poëtisch?
Weet zélf wie ik ben!
- Voor kleine kring: Wanneer gij, lezer, soms rood aan mocht lopen,
omdat wat ik geschreven heb u steekt -
Bedenk dat ik elk vers met pijn moest kopen
en, te goed weet ik wat mij zélf ontbreekt.
De opdracht kwam: ik ben eerst weggekropen,
al wist ik dat lafhartigheid zich wreekt.
Hierna vervolgt ze: Nu ligt mijn leraarsleven voor u open,
zij 't in mijn trant, die liever spot dan preekt.
Uit deze kleine bloemlezing blijkt, dat in literair leven en werk Ida Gerhardt zeker geen gevoel voor humor, voor een grappigheid of zelfs voor kolderieke humor ontzegd kan worden. Wel zijn deze voorbeelden afkomstig uit andere bron dan de Verzamelde Gedichten. Sterker, Gerhardt heeft besloten om deze fragmenten niet (meer) op te nemen in haar bundels. De vraag die overblijft, is wat er in de vg merkbaar is aan vormen van humor. | |||||||||
3.3 Humor in de Verzamelde GedichtenWat dadelijk opvalt, is dat er in de vg nauwelijks of geen sprake is van het soort humor dat tot nog toe de aandacht kreeg. Fijnzinnigheid staat veel meer centraal.
Luchtige, vrolijke toonzetting: In verschillende gedichten valt een lichtheid waar te nemen, gepaard met een vrolijkheid die weliswaar niet zonder meer met humor in verband gebracht kan worden, maar die het tegendeel aangeeft van ‘lood in de schoenen’. Uit de vele voorbeelden kies ik een fragment uit ‘Scherzo’(17): | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
Helder klonk de korte slag
van de handeklap: de paren
neigden spelend tot elkaar en
weken weer met schaterlach.
Tederheid: Zoals bij De schepping van Adam van Michelangelo de spanning een extra lading krijgt doordat de vingertoppen elkaar nét niet beroeren, zo valt bij veel gedichten van Gerhardt een tederheid op, een nét niet aanraken. Je voelt op afstand met je vingertoppen. Wanneer ze beschrijft hoe Dürer de laatste hand legt aan De Akelei, luidt de afronding in het vers: In 't vallend donker toefde hij
nog dralend bij zijn akelei;
dan, in het laatste licht van 't raam
schreef hij de letters van zijn naam
en 't jaartal glimlachend erbij. (vg 13)Ga naar eind9.
Paradox: Het effect van een schijnbare tegenspraak vertoont soms sterke overeenkomsten met een vorm van humor: ‘Zo hebben wij berooid de overvloed gevonden (vg 76), of: ‘Wat heden stond in bloei viel gisteren reeds af.’ (vg 119), en ook: ‘Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.’ (vg 129) Ironisering van een algemeen aanvaard beeld: De ouderdom is de fase van beperkingen, zo ervaren velen. En toch: Als ik nog ouder ben, en helderder mijn ogen
door zachte tranen en zacht geluk gewassen zijn,
dan valt veel arbeid stil - dàn zal ik toeven mogen
waar op de zomerwei de hoge grassen zijn. (vg 109)
Niet alleen zijn de ogen helderder dan voorheen, ook het mogen verblijven in het hoge gras zou men in het landelijk leven eerder verbinden met kinderen (die niet hoeven te werken en, heerlijk, verstoppertje spelen in het nog niet gemaaide gras) dan met een ouder persoon.
Water als paradox: Zoals onder anderen Anneke Reitsma stelde, is ‘water’ een kernwoord in de poëzie van Ida Gerhardt. Het woord water alleen al komt telkens weer voor; | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
dat geldt ook voor andere aanduidingen als zee en de stroom. Maar... er bestaat één opvallende uitzondering: de bundel die Gerhardt schreef in haar Kamper periode, toen een collega zijn leven beëindigde en verdronk in de IJssel. Als troost voor zijn vrouw en kinderen schreef ze Sonnetten van een leraar. Water ontbreekt hier volledig. Er is slechts die ene opvallende zin in ‘Eindvergadering’: ‘Er is geen water. Geen weet hoe zij heten.’ (vg 127)
Verbinding tussen (woorden uit) twee werelden: Wanneer Gerhardt in Sonnetten van een leraar het oude schoolgebouw beschrijft, ontstaat er een abrupte verbinding tussen de wereld van de school en die van de bijbel. Na de wc's met een nameloze geur, verroeste stangen en inktmop-ogen volgt: Zet u niet op die stoel: ge valt, als Eli, dood;
tussen de zitting en de leuning geen synthese - (vg 118)
Sarcasme: Gerhardt was een van de eersten die waarschuwden tegen de aantasting van het milieu. Pas jaren later vonden haar woorden herkenning. Fel klinkt haar spot: De minnaar van de blauwe ereprijs,
de grijze Thijsse, hebt gij naar's lands wijs
- hoe argeloos stond hij bij uw zwarte hulde -
met eer gekroond, verwoest zijn paradijs. (vg 164)
In 't kraaienest-zelfspot: Ida Gerhardt publiceert haar voorlaatste bundel in 1983. Zij is geboren in 1905 en nadert dan dus al de tachtig jaren. De last van de jaren wordt zwaarder, de jaarlijkse bootreizen naar Ierland zijn voorbij, een wandelstok is haast onmisbaar en haar ogen hebben ook betere tijden gekend. In ‘Het Afscheid’ ziet zij zichzelf in een droomgezicht nog eens uitvaren. De bemanning zingt een lied en zij voelt zich één met de zangers: En hoor: zij zingen al aan boord,
en taal wordt mij hun vreemde taal.
‘Vaarwel, mijn liefste en mijn land;
ik ben het beste in het want. (...)
Vrienden vaarwel! Ik ben het best
daarboven in het kraaienest.’ (vg 659)
| |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Wie voelt geen glimlach opwellen bij deze zelfspot, een krachtige vorm van humor. De bijna tachtiger klimt als matroos in het want en wil, vrijwel blind, als uitkijkpost fungeren! Alleen, deze ironie krijgt nog meer diepgang voor wie bedenkt wat het verschil is tussen ‘kijken’ en ‘zien’; tijdens het ouder worden konden immers de ogen ‘helderder door tranen en door zacht verdriet gewassen zijn’. De dichter als ziener dus. | |||||||||
4 ConclusieIda Gerhardt is in haar poëzie traditioneel bezig en toont geen gevoel voor humor, zo luidde mijn onderzoekspunt. Deze stelling blijkt niet juist te zijn. Zeker, zij hecht veel waarde aan de traditie. En af en toe is haar toon wel eens wat erg zwaar. Ik hoop te hebben aangetoond dat Gerhardt de traditie niet klakkeloos imiteert, maar dat ze, mét waardering ervoor, zoekt naar de waarde ervan in onze tijd. Vooral is van belang dat humor wel degelijk een plaats heeft in haar werk. En daarom: traditionele en stereotype beeldvormingen rond deze dichteres dienen te worden aangepast. De wegversmalling is onterecht: naast de baan van ernst blijkt die van humor te lopen.
Of... heeft Julien de ValckenaereGa naar eind10. dan toch gelijk als hij humor typeert als ‘de glimlach van iemand, die weet hoe weinig er te lachen valt’? In dat geval is humor immers juist het toppunt van ernst. | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Henk Kisteman (1947) woont in Hardenberg, is neerlandicus en literatuurmedewerker van het NBLC en het Nederlands Dagblad. |
|