Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||
Zacht, maar zonder macht
| |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Browne, Herr der Diebe (De dievenbende van Scipio) van Cornelia Funke en Howl's Moving Castle van Diana Wynne Jones. De plotse verschuivingen in leeftijd vormen een uitstekende aanleiding voor wat ik ‘metareflecties op leeftijd’ noem: momenten waarop personages of een verteller expliciet ideeën verwoorden over de impact van leeftijd op ons bestaan (zie Joosen, 2018). In dit artikel zal ik analyseren hoe dergelijke metareflecties in het verhaal van Joke van Leeuwen verwerkt zijn, en wat er dan precies over leeftijd gezegd wordt. Verder kijk ik naar scènes en metaforen die bijdragen aan de constructie van leeftijd in het boek. Ik zal deze analyse verbinden met theorieën uit de studie van de jeugdliteratuur en uit zogenaamde age studies of leeftijdsstudies. Dit laatste is een interdisciplinair veld waaraan denkers uit onder andere biologie, sociologie, psychologie maar ook de cultuurwetenschappen een bijdrage leveren, met als doel om meer inzicht te krijgen in de manier waarop leeftijd als identiteitskenmerk functioneert. Daarbij benadrukken sociologen en cultuurwetenschappers dat het biologische aspect van leeftijd vaak overschat wordt (Green, 2010, p. 12). De impact van aangeleerd gedrag en maatschappelijke normen daarentegen, vraagt volgens hen meer onderzoek. Bovendien benadrukken zij het belang van intergenerationele dialoog om vooroordelen gerelateerd aan leeftijd te voorkomen. Gezien de bijdrage die kinderboeken leveren aan de socialisatie van jonge mensen, is het belangrijk om ook aandacht te hebben voor de visie op leeftijd die kinderboeken uitdragen. | |||||||||||||
Een echte meneerDe vraag wat het betekent om volwassen te zijn staat centraal in Maar ik ben Frederik, zei Frederik. Al in de tweede zin benadrukt de verteller dat Frederik, het hoofdpersonage, een volwassene is: Dit verhaal gaat over Frederik.
Frederik was al jaren een meneer.
Een meneer met een pak aan en een stropdas om.
Behalve als hij ging slapen. Dan trok hij een pyjama aan met streepjes. En
dan zei hij welterusten tegen zichzelf voordat hij in bed kroop.
(Van Leeuwen, 2013, p. 3)
| |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
Subtiel speelt Joke van Leeuwen al in deze eerste paragraaf met de normen voor volwassenheid die de lezer hanteert. De ‘Behalve’ aan het begin van de vierde regel is immers ambigu: slaat die enkel op de kleren van Frederik, of is hij niet langer een meneer wanneer hij een streepjespyjama aantrekt en zichzelf 's avonds welterusten wenst? Is dat laatste wel normaal voor een volwassene? Wat kinderen van volwassenen onderscheidt, of net niet, is een vraag die als een rode draad door het boek loopt, en die ook denkers in leeftijdsstudies bezighoudt. Volgens de socioloog Harry Blatterer wordt volwassenheid traditioneel gemeten volgens drie belangrijke mijlpalen: een huwelijk, een eigen huis en vast, voltijds werk (2010, p. 47). De laatste twee criteria heeft Frederik gehaald, en bovendien wordt hij geassocieerd met andere elementen die volwassenheid (of nog preciezer: volwassen mannelijkheid) in veel kinderboeken typeren: hij drinkt veel koffie, werkt op een kantoor, draagt een pak met stropdas en leest de krant. Marah Gubar (2016) pleit er echter voor dat we de grens tussen volwassenheid en kindertijd niet nodeloos scherp moeten trekken: zij benadrukt de verwantschap (‘kinship’) tussen de levensfasen en spoort lezers aan om ook te zoeken naar gelijkenissen en momenten van samenwerking en verbinding tussen kinderen en volwassenen. Wanneer volwassenen de hoofdrol spelen in kinderboeken, dan wordt er vaak sterk op die verwantschap ingezet. Ook in Maar ik ben Frederik, zei Frederik vind je al in de eerste passages aanduidingen dat Frederik dingen doet die voor sommige kinderen herkenbaar zijn. Net zoals Minoes of Doctor Dolittle is Frederik geïeresseerd in dieren. Hij houdt zelfs in het bijzonder van een televisieprogramma ‘waarin kinderen vragen stelden’ (p. 4) en uit de rest van het boek blijkt dat hij daar al veel uit heeft geleerd. Verwondering, een begrip dat vaak met de kindertijd geassocieerd wordt, is Frederik niet vreemd. En zijn werk lijkt een beetje op knutselen: ‘Frederik kon snel en goed knippen’ (p. 6) en heeft daar op de knipseldienst zijn beroep van gemaakt. Mogelijk voelen sommige volwassen lezers zich door deze elementen vervreemd van Frederik en beschouwen ze hem als ‘kinderlijk’ en niet langer aan hen verwant. Dat hoeft echter niet noodzakelijk | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
het geval te zijn. Talloze volwassenen houden van dieren - keken ze vroeger naar documentaires over dieren, dan posten ze nu foto's en filmpjes van dieren op sociale media. Het feit dat het verhaal van Joke van Leeuwen in het verleden gesitueerd is, voor het internet en mobiele telefoons, maakt het bovendien aannemelijk dat Frederik knipt voor zijn beroep. Kinderboeken maken wel vaker gebruik van dit soort elementen van verwantschap om sympathie op te wekken voor een volwassen hoofdpersonage. Een figuur als Doctor Dolittle bijvoorbeeld, lijkt het beste van twee werelden te verenigen: hij is een aardige dierenvriend met veel fantasie, maar hoeft als volwassene aan niemand toestemming te vragen als hij op avontuur wil gaan en door zijn werk heeft hij ook het nodige geld om dat te doen. Frederik daarentegen verliest zijn autonomie op het moment dat hij in een kind verandert. Drie collega's nemen onmiddellijk de controle over en vanaf dan is er vrijwel niemand die nog met de mening van Frederik rekening houdt. Hij wordt ‘zomaar uit zijn mooie stoel getild’ (p. 11) en vervolgens bij de portier gedropt, waar niemand naar hem luistert (p. 13), zijn bezittingen worden afgenomen (p. 15) en hij verliest zo zijn sleutel en dus toegang tot zijn eigen huis: ‘Kinderen hebben nog geen eigen huis,’ zei de portier. ‘Dat is van hun ouders’ (p. 16). Het verhaal trekt vervolgens nog meermaals de aandacht op de rechten die volwassenen hebben en de achteloze manier waarop volwassenen kinderen negeren en betuttelen. Verschillen tussen kinderen en volwassenen zijn er dus wel degelijk in de rechten die zij hebben en de manier waarop de maatschappij zich tot hen verhoudt. Bovendien zijn er volwassenen die hun verwantschap met de kindertijd zoveel mogelijk ontkennen en onderdrukken. Dit is een houding die Guus Kuijer al bekritiseerde in Het geminachte kind (1980): ‘Het kinderlijke is vijandig aan het volwassene. Het kind zélf, de vleesgeworden kinderlijkheid, is daarmee de vijand van de volwassene’ (1987, p. 14). In Maar ik ben Frederik, zei Frederik zijn er verschillende volwassen personages te vinden die kinderen zonder meer opzijschuiven als lastig, onbelangrijk en oninteressant. Hoewel alle kinderen en volwassenen door hun menselijkheid aan elkaar verwant zijn, staan niet alle volwassenen evenzeer open voor gevoelens en gedragingen die ook kinderen bekend zijn, noch zijn alle volwassenen bereid tot samenwerken met kinderen. | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
Zacht en zonder stoppeltjesMaar hoe zit het met Frederik zelf? De eerste verandering die Frederik opvalt na zijn transformatie, is zijn veranderde lichaam. Weg is alle lichaamsbeharing, en zijn wangen zijn plots ‘zacht en zonder stoppeltjes’ (p. 8). Die lijfelijke transformatie gaat meteen gepaard met een mentale omslag: Zijn stoel moest hoger. Frederik wist waar de hendel zat. De passage is tekenend voor de algemene teneur van het verhaal: kindertijd en volwassenheid zijn complementair. Door de hoogte van zijn stoel aan te passen, ziet Frederik meer. Hij verenigt de twee perspectieven, en dat is verrijkend en ook gewoon leuk. Bovendien herontdekt Frederik een gegeven dat hij blijkbaar als volwassene verleerd was: spel. | |||||||||||||
Metaforen voor volwassenwordingIn het boek worden verschillende metaforen voor opgroeien en volwassenwording tegen elkaar uitgespeeld. Wanneer Frederik uiteindelijk op school terechtkomt, leert hij over de levenscyclus van een rups en vlinder (p. 79). Op de bijbehorende prent valt op hoe het dier telkens volledig van vorm verandert: van eitjes, rups en cocon tot vlinder. In adolescentenliteratuur is dit proces | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
een veelvoorkomende metafoor voor de volwassenwording.Ga naar voetnoot2 Frederik slaagt er echter niet in om dit proces op papier te zetten, zoals de andere kinderen. ‘Weet jij dan niets over de vlinder?’ vraagt de juf (p. 80). Dat zou vreemd zijn, want als je de metafoor doortrekt, zou Frederik dit stadium juist veel beter moeten kennen dan de andere kinderen, omdat hij al volwassen is geweest. De reden waarom de tekening bij hem niet lukt, ligt mogelijk in het feit dat er via Frederik een ander model van volwassenheid naar voren wordt geschoven, een waarin er geen radicale transformatie is, maar waarin vooral de gelijkenissen tussen kindertijd en volwassenheid benadrukt worden. Op de illustraties kan de lezer zelf zien dat er niet zoveel verschil is tussen de oude en de jonge Frederik - dat hij gekrompen is zie je vooral aan zijn kleren, die plots veel te groot zijn, en niet aan zijn gezicht. Meermaals is Frederik verbaasd dat zijn kennissen hem niet langer herkennen nu hij een kind geworden is. Pas na lang aandringen kan hij de portier overtuigen om aandachtig genoeg naar hem te kijken en de gelijkenis te zien: ‘Kijkt u eens goed naar mij. Lijk ik niet op Frederik van de tweede verdieping?’ De verwantschap tussen kinderen en volwassenen houdt geen radicale verandering in, zoals de rups die haast niet meer te herkennen is in de vlinder. Toch betekent dat evenmin dat alles hetzelfde blijft. Zo denkt Frederik terug aan de bijnaam die hij vroeger kreeg: ‘Frederik! Zwezerik!’ (p. 50). Hij leerde toen ‘dat een zwezerik iets in het lijf van kinderen was dat verschrompelde als je groter werd’ (p. 51). Opgroeien betekent dus ook dat je bepaalde eigenschappen verliest - vooral het spelen en fantaseren lijkt Frederik verleerd te zijn. De ontwikkeling van Frederik na zijn transformatie verloopt eerder grillig dan rechtlijnig. Begint Frederik nog spontaan te spelen op zijn kantoor, dan lijkt hij dat tegen de avond al weer vergeten. In het park ontmoet hij | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
Frommeltje, een meisje dat met hem wil verstoppertje wil spelen. ‘Waar moet ik me verstoppen?’ vraagt Frederik (p. 51), waarmee hij natuurlijk de pointe van het spel helemaal mist. Vervolgens blijft hij achter de rug van Frommeltje staan nadenken tot ze klaar is met tellen. ‘Ik wist niet zo goed meer hoe het moest’ (p. 53), legt hij uit. Ook huppelen mislukt, maar de ervaring wakkert wel iets anders in Frederik aan: ‘Hij bedacht hoe het zou zijn als mensenbenen niet gewoon konden lopen, maar alleen huppelen. Hoe iedereen dan huppelend naar kantoor ging of naar de winkels’ (p. 54). Als volwassene kon ‘hij alleen bezig zijn met wat echt was gebeurd’ (p. 54) - zijn leven wordt vooral bepaald door feiten en rationaliteit. Na zijn transformatie herwint hij een verbeeldingskracht die in het boek vooral met kinderen geassocieerd wordt. Spel en fantasie zijn de zwezeriken van dit verhaal, die terug aangroeien wanneer Frederiks lijf gekrompen is en vriendschap sluit met een kind. | |||||||||||||
Waarom nog opgroeien?Als volwassenen iets verliezen bij het opgroeien, is er dan ook iets dat ze winnen bij het proces? Eerder vermeldde ik al de sociale status van volwassenen, die een bepaalde mate van vrijheid en onafhankelijkheid met zich meebrengt. Maar dat niet alleen, als we Frommeltje mogen geloven: ‘Je deed niet mee met verstoppertje en nu zeg je saaie dingen,’ verwijt ze haar nieuwe vriend (p. 58). Dat roept bij Frederik het volgende beeld op: Zei hij saaie dingen? Op kantoor had nog nooit iemand tegen hem gezegd dat hij saaie dingen zei. Daarbij vergeet hij nog een andere mogelijkheid: dat ook de andere volwassenen op kantoor alleen maar saaie dingen te vertellen hebben. Dat scenario zou passen bij het beeld dat volgens de Amerikaanse Susan Neiman leeft over volwassenheid in de Westerse wereld, en dat Maar ik ben Frederik, zei Frederik ten dele mee versterkt. In Why Grow Up? (2014) legt Neiman uit: ‘Being grown-up is widely considered to be a matter of renouncing your hopes and | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
dreams, accepting the limits to a life that will be less adventurous, worthwhile and significant than you supposed when you begot it’ (p. 1). Dit is de saaiheid die ook Frederik uitstraalt, met zijn nette pak en stropdas, zijn kantoorbaan en zijn gebrek aan fantasie. Toch geeft het boek van Joke van Leeuwen aan dat volwassenen zich niet noodzakelijk bij die saaiheid hoeven neer te leggen, en dat elke levensfase nieuwe ervaringen in petto kan hebben. In dit boek is het niet het kind dat een leerproces doormaakt, maar wel de volwassene die door zijn transformatie tot kind en - misschien nog wel belangrijker - door zijn vriendschap met een kind, een belangrijke levensles leert. Frommeltje doet wat denken aan de kleine Prins uit het gelijknamige boek van Antoine de Saint-Exupéry, die met zijn levenslessen volwassen nevenpersonages en lezers inspireert. Die kinderlijke levenslessen krijgen in het boek van Joke van Leeuwen een humoristische wending, want ze worden gesymboliseerd door eten. Bij de broodjeszaak bestelt Frederik nog een relatief saai broodje smul - het eerste wat op het menu staat. Frommeltje prijst hem echter het broodje verras aan, waarvan je nooit vooraf weet wat er op zit. Dat broodje staat voor avontuur. Daarna leert ze hem ijsjes met spikkeltjes eten. Hij moet toegeven dat ‘het zachte van het ijs en het harde van de spikkeltjes feestelijk aan[voelt]’ (p. 61). Of hij zich op dat moment een kind of een volwassene voelt, doet er niet meer toe. Wanneer een hondje bij hem om eten komt bedelen, zegt hij: ‘IJsjes zijn niet voor honden. IJsjes zijn voor mensen’ (p. 62). Het doet denken aan het verwantschapsmodel dat Marah Gubar promoot om over kindertijd en volwassenheid na te denken: daarin beklemtoont ze dat beide hun menselijkheid gemeenschappelijk hebben. Voor een productieve dialoog tussen de generaties is het belangrijk om op zoek te gaan naar wat kinderen en volwassenen gemeenschappelijk hebben, en wat ze van elkaar kunnen leren. | |||||||||||||
Lessen voor volwassenenKinderboeken bevatten door hun rol in de opvoeding en socialisatie van kinderen altijd een didactische functie, zelfs al is die niet prominent zichtbaar (zie Joosen & Vloeberghs, 2008). Wanneer er over volwassen lezers van kinderboeken nagedacht wordt, dan is dat vaak in functie van de esthetische of ontspannende waarde (zie o.a. Beckett, 2012; Shavit, 1986). Toch kunnen | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
ook zij - net als Frederik - iets uit kinderboeken leren, en spelen schrijvers en illustratoren technieken uit om sympathie of afkeuring van volwassen gedrag op te roepen, die soms lijken op de manier waarop lessen voor kinderen aangeboden worden.Ga naar voetnoot3 Net zoals je in kinderboeken soms een contrast krijgt tussen een flink en een stout kind, zijn er veel titels die zowel sympathieke als antipathieke volwassenen opvoeren om duidelijk te maken welke aanpak de voorkeur krijgt. Zo wordt een vriendelijke oude dame, die net als Frederik houdt van vragen verzinnen, gecontrasteerd met een mopperige slotenmaker, die vol is van zichzelf en Frederik uiteindelijk uitscheldt en alleen achterlaat, zodat hij moet huilen (pp. 39-43). De volwassene die uiteindelijk het verschil maakt voor Frederik, is de moeder van Frommeltje. De finale van het boek vormt op meerdere vlakken een pleidooi om het kind in jezelf te koesteren, en doet sterk denken aan het pleidooi dat Guus Kuijer voerde in Het geminachte kind (1980). Hij trekt daarin van leer tegen het beeld van de volwassene als ‘ontkinderlijkt mens’ (1987, p. 14). In een interview met Jan Brokken legde Kuijer uit dat er ook een andere visie mogelijk is, een visie die lijkt op het verwantschapsmodel van Marah Gubar: ‘Ik ken geen kinderlijk probleem dat niet nog in mij leeft. Ik ken geen enkele kinderlijke belangstelling die dood is bij mij. Ik zou onmogelijk voor kinderen kunnen schrijven als ik mijzelf zou moeten uitschakelen. [...] Ik ben een kind geweest, en ik ben nog steeds een kind’ (Kuijer, geciteerd in Brokken, 1978, p. 2). Dat wil niet zeggen dat Kuijer zich daarmee niet als volwassene ziet, maar wel dat hij het kind in zichzelf koestert en daardoor een goede verstandhouding met kinderen kan opbouwen. De moeder van Frommeltje wordt geschetst als een gelijkaardige volwassene. Ze is speels, met haar ‘boodschappentas die op een hond zonder pootjes leek’ (p. 85) en is geïeresseerd in ‘niet-saaie’ dingen (p. 86). Sympathieke volwassenen in kinderboeken zijn bovendien vaak mensen die van verhalen en boeken houden, en dat is zij ook. De transformatie van Frederik doet haar denken aan verhalen over ‘een man die in een kever veranderde’ (waarschijnlijk De gedaanteverwisseling van Franz Kafka), ‘over een kikker die in een prins veranderde’ (de ‘Kikkerprins’ van Grimm) en over ‘iemand die opeens een stuk jonger werd, maar niet zo jong | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
als jij’ (hiervoor komen verschillende science fiction titels in aanmerking, of films als Benjamin Buttons). Er wordt gesuggereerd dat die boeken haar blik op de realiteit en op leeftijd verbreed hebben, en dat ze openstaat voor wat de werkelijkheid overstijgt, zoals een magisch verjongingsproces. openheid blijkt verder uit haar enthousiasme voor een broodje verras, en ten slotte houdt ze zelfs letterlijk vast aan de kindertijd doordat ze de melktandjes van haar dochter in een doosje bewaart. Maar bovenal luistert ze naar kinderen zonder hen te veroordelen en kan ze zich inleven in de zorgen van Frederik. Zo begrijpt ze dat hij niet naar zijn werk kan bellen door zijn hoge stem, en doet ze dat in zijn plaats. Dat wil echter niet zeggen dat ze een ‘kinderlijke’ volwassene is; ze wordt immers gekenmerkt door wat sinds het verdwijnen van de traditionele mijlpalen (huwelijk, eigen huis, vast werk) de volwassenheid typeert: verantwoordelijkheid. Ze erkent problemen, zoekt naar oplossingen, en bereikt daarmee succes. | |||||||||||||
Het verwaarloosde kindVan de moeder van Frommeltje leert Frederik dat hij ook het kind in zichzelf moet herontdekken. Hij kan pas echt terug opgroeien als hij een trauma uit zijn jeugd durft aanpakken en het verdriet dat hij als kind voelde durft toe te laten in zijn volwassen leven: het gemis van zijn pleegouders en het gevoel door hen verlaten te zijn nadat zijn biologische moeder hem opnieuw had opgeëist. De tragedie van Frederiks leven is opnieuw veroorzaakt door een gebrek aan intergenerationele dialoog en aan respect voor kinderrechten. Nadat Frederik op negenjarige leeftijd was weggehaald bij de pleegouders die hem al sinds zijn jongste jaren hadden opgevoed, was er blijkbaar niemand die stilstond bij zijn gemis en die naar hem luisterde. Op die manier konden allerlei verkeerde ideeën zich in zijn hoofd nestelen, en probeerde hij het verdriet jarenlang te onderdrukken. Het overlijdensbericht van zijn pleegvader werpt hem onverbiddelijk terug naar die kindertijd en het bijbehorende gevoel van machteloosheid. Dankzij de zorg van de moeder van Frommeltje kan hij het contact met zijn pleegmoeder herstellen. Doordat hij het trauma uit zijn jeugd kan beginnen te verwerken, en doordat hij opnieuw serieus genomen is, krijgt hij aan het eind van het boek zijn volwassen lichaam terug. | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
Aan het slot van het verhaal lijkt Frederik het beste van kindertijd en volwassenheid te combineren. Hij heeft zijn huissleutel, auto en portemonnee terug, en daarmee ook zijn volwassen identiteit en onafhankelijkheid. Hij zorgt voortaan voor zijn oude pleegmoeder en toont daarmee dat hij de verantwoordelijkheid bezit die de samenleving van volwassenen verwacht. Maar Frederik is de lessen die hij geleerd heeft uit zijn transformatie tot kind niet vergeten. Hij eet elk weekend een broodje verras en een ijsje met spikkeltjes, en heeft nu een hechte vriendenkring die uit verschillende generaties bestaat. Daarmee eindigt Maar ik ben Frederik, zei Frederik met de hoopvolle boodschap dat het leven op elk moment mooie verrassingen kan inhouden - je hoeft er je dromen niet noodzakelijk voor in te boeten, zoals Neiman stelde. Datzelfde geldt overigens voor Frederiks pleegmoeder, die op haar oude dag, na de dood van haar dierbare man, ook opnieuw het geluk heeft gevonden: zij is na jaren weer herenigd met de pleegzoon wiens verlies ze nooit kon verwerken. Dit gelukkige einde is mogelijk door de succesvolle communicatie tussen kinderen en volwassenen, waarin die laatsten een cruciale rol gespeeld hebben. Het kind in jezelf voeden en af en toe eens in de schoenen van kinderen gaan staan blijkt voor volwassenen een verrijkende ervaring, en voor wie geen magische transformatie kan ondergaan, zo leert het verhaal, kunnen ook kinderboeken de klus klaren. | |||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
Secundaire literatuur
|
|