| |
| |
| |
Dierenactivisme in prentenboekformaat?
Een kritische analyse van de voorstelling van dieren in de Gouden Boekjes
Sara Van Meerbergen
Het gebruik van dierenpersonages is een vaak voorkomend gegeven in prentenboeken. Ook binnen het onderzoek naar (jeugd)literatuur is het fenomeen van zogenaamde ‘antropomorfe’ voorstellingen van dieren, of dieren die met menselijke eigenschappen worden voorgesteld, rijkelijk bestudeerd. Typische kenmerken van antropomorfe dieren zijn dat ze rechtop lopen, kleren dragen en menselijke taal spreken. Een bijzondere en vaak beschreven eigenschap van zulke dierenpersonages is dat ze de mogelijkheid bieden om bepaalde sociale factoren zoals ‘gender’, maatschappelijke klasse of etniciteit te omzeilen. Antropomorfisme is meteen ook één van de centrale thema's in het proefschrift van Kelly Hübben die gaat over de voorstelling van dieren, antropomorfe dierenpersonages en de relaties tussen diersoorten (inclusief de mens) in de Gouden Boekjes.
In eerder jeugdliterair onderzoek werden voornamelijk dierenpersonages in zogenaamde ‘kwalitatieve’ prentenboeken bestudeerd en juist daarom kiest Hübben ervoor om een eerder commercieel product als de Gouden Boekjes te onderzoeken. Deze bewuste materiaalkeuze maakt dat de studie van Hübben, naar mijn mening, een belangrijke bijdrage vormt binnen het huidige prentenboekenonderzoek. Hier sluit Hübben onder andere aan bij de studie van Joke Linders uit 2010 over de Gouden Boekjes en hun receptie in Nederland. Net zoals Linders besteedt Hübben ruime aandacht aan de sociale, culturele, esthetische, maar ook economische aspecten rond het ontstaan en de uitgeefgeschiedenis van de Gouden
| |
| |
Boekjes. Dit resulteert in een boeiende beschrijving van hoe het commerciële karakter van de uitgave van de boekjes een belangrijke en bepalende stempel drukte op de esthetische en materiële vormgeving ervan. Door het uiterst commerciële karakter van de boekjes werd hun enorme en wereldwijde culturele impact lang genegeerd en onderschat en dat niet alleen door uitgevers, critici en pedagogen, maar ook door onderzoekers. Uit de beschrijving van Hübben wordt daarentegen duidelijk dat de Gouden Boekjes een belangrijke plaats boden voor auteurs en illustratoren die het Europese continent moesten ontvluchten in de oorlogsjaren van de twintigste eeuw. Door hun ruime verspreiding hadden de boekjes ook een belangrijke invloed op de Amerikaanse prentenboekenmarkt en de ontwikkeling hiervan.
Vandaag zijn veel van de boekjes nog steeds in druk en de vroege uitgaven worden gretig verzameld als ‘collectors’ items' met een hoog nostalgiegehalte. Doordat de boekjes een zo breed mogelijk publiek wilden bereiken, werd bewust gewerkt aan een aantrekkelijk visueel concept alsook aan een duidelijke profilering naar de huiselijke ideologie van de steeds koopkrachtiger wordende middenklasse in het begin en midden van de twintigste eeuw. Typische taferelen spelen in alledaagse milieus van de kernfamilie, met daarbij aandacht voor een duidelijke morele boodschap voor de kindlezers. Niet zelden werden dieren in de rol van huisdieren gebruikt als attributen om een burgerlijk gestuurd opvoedkundig ethos van empathie en verantwoordelijkheidszin uit te drukken.
Hübben situeert haar onderzoek binnen de traditie van het interdisciplinaire onderzoeksveld van de Human Animal Studies (HAS) waar de focus ligt op het bestuderen van dieren binnen de jeugdliteratuur. Een belangrijke rol die binnen HAS traditioneel gezien toegeschreven werd aan dierenpersonages is hun didactische functie, meer specifiek hoe dierenpersonages gebruikt worden in onder andere prentenboeken om kinderen bepaalde normen en waarden bij te brengen (zoals het ontwikkelen van empathie of verantwoordelijkheidsgevoel door te zorgen voor een huisdier). In recentere jaren zijn er binnen HAS ook studies die bewuster de mens-gecentreerde focus achterwege willen laten om zo een eerder dier-gecentreerd uitgangspunt te kunnen aannemen. Het is binnen deze laatste traditie dat Hübben haar eigen onderzoek positioneert. Een centrale doelstelling in Hübbens onderzoek is om de mechanismen achter de constructie van (verschillende) diersoorten in
| |
| |
commerciële prentenboeken te analyseren om zo een inzicht te krijgen in welke ideologische voorstelling van dieren er wordt meegegeven aan de jonge lezers. Hierbij bestudeert Hübben ook de hiërarchische constructie van het dier als ondergeschikt wezen tegenover de mens. Deze hiërarchische relaties tussen verschillende diersoorten en mens worden extra interessant in jeugdliteratuur omdat er hier in de eerste plaats ook steevast sprake is van een onderling menselijk hiërarchisch spanningsveld tussen volwassenen en kinderen. Hübben weet daarentegen op uiterst interessante en overtuigende wijze aan te tonen dat dieren op hun beurt dan weer helemaal onderaan de hiërarchie belanden, en dat er ook tussen dieren onderling heel duidelijk hiërarchische relaties geconstrueerd en daarmee ook ideologisch bevestigd worden in jeugdliteratuur. Gekoppeld hieraan wordt de vraag gesteld op welke manier deze voorstellingen van dieren in prentenboeken een impact kunnen hebben op voorstellingen en verwachtingen die jonge lezers creëren rond echte dieren in de werkelijkheid. En op welke manier doen we dieren onrecht aan door hen louter als objecten of attributen voor te stellen in jeugdliteratuur?
| |
Kinderen, dieren en gender
De hiërarchische relaties tussen mens (volwassenen en/of kinderen) en andere diersoorten worden nader onderzocht in het eerste hoofdstuk van het proefschrift. Dat gaat over hond- en katachtigen (‘canines and felines’) die als dierenpersonages figureren in het huishouden van de middenklasse. In de eerste casestudie worden hondenpersonages bestudeerd en vergeleken uit drie Gouden Boekjes die gepubliceerd werden rond de jaren 1940 en 1950. De analyse van de boekjes gebeurt door een ‘close reading’ van hoe woord en beeld, alsook het samenspel tussen beiden, gestalte geven aan de dieren. Interessante paralellen worden gemaakt met andere populaire en commerciële ‘hondenverhalen’ uit Disneyproducties of andere prentenboeken. In de analyses komt duidelijk naar voren hoe verschillende hondenrassen bijvoorbeeld anders gewaardeerd lijken te worden wanneer ras als een markeerder voor verschil en identiteit gebruikt wordt. Op deze manier kunnen prentenboeken relevante vragen actualiseren rond identiteit en diversiteit. Wanneer diversiteit op hiërarchische wijze gewaardeerd wordt, kan dit ook problematische gevolgen met zich meedragen. Tegelijkertijd herinnert Hübben de
| |
| |
lezers ook aan de uiterst mens-gecentreerde focus in deze voorstellingen van diversiteit aangezien het natuurlijk voor ons mensen nog steeds onmogelijk is om te achterhalen of echte dieren ook diversiteit in ras ervaren en waarderen.
Daar waar dieren in sommige gevallen duidelijk als ondergeschikt aan de mens worden voorgesteld in de Gouden Boekjes, worden kind en dier ook vaak op relatief gelijke voet voorgesteld in andere boekjes. Zo delen dier en kind in sommige verhalen juist hetzelfde lot, namelijk dat ze een bepaalde ‘ongetemdheid’ of ‘onwetendheid’ blijken te bezitten die door het verhaal heen getransformeerd dient te worden tot meer wenselijke (of menselijke?) en volwassen eigenschappen. Kind en dier worden in deze gevallen beiden duidelijk gedomineerd door een hogere macht en er wordt een bepaalde gehoorzaamheid en een wil tot veranderen van hen verwacht (‘discourse of dominance and obedience’).
Ook op visueel vlak delen dier en kind vaak gelijkaardige eigenschappen in de prentenboeken. Zo worden de dierenpersonages in de Gouden Boekjes vaak afgebeeld met typische, zogenaamde ‘juveniele’ of kind-gelijkende eigenschappen, oorspronkelijk beschreven door Konrad Lorenz die als etholoog bepaalde fysieke eigenschappen van dieren in relatie tot hun gedrag bestudeerde. De juveniele kenmerken zien we onder andere in dier- en kindpersonages die voorgesteld worden met buitenproportioneel grote hoofden, grote ogen en grote voorhoofden en/of ronde wangen. Al deze kenmerken zouden wij mensen volgens Lorenz en zijn navolgers onbewust aan de eigenschappen van een baby of een jong kind koppelen. Dit soort van visuele, juveniele kenmerken kan daardoor strategisch gebruikt worden om een hoger gehalte aan schattigheid (‘cuteness’) te creëren en om een zekere graad van affect en empathie op te roepen bij de lezers.
De bespreking over deze juveniele eigenschappen en hoe de Gouden Boekjes daar gretig gebruik van maken, roept veel boeiende vragen. Daarom is het ook spijtig dat dit aspect slechts kort vernoemd wordt en daarna meer gelaten wordt voor wat het is. Hier had Hübben parallellen met ander onderzoek over juveniele voorstellingen binnen (populaire en commerciële) kinderen jeugdcultuur (bijvoorbeeld manga, animatiefilms of computerspelletjes) kunnen aanhalen. Terwijl Hübben in het inleidende deel van haar proefschrift uitdrukkelijk schrijft dat zowel woord als beeld in de analyses aan bod zullen
| |
| |
komen, had het proefschrift in zijn geheel wel aan kracht gewonnen door meer consequente en duidelijk omkaderde analyses van het woord- en beeldmateriaal. Daar waar de analyses nu eerder op een intuïtieve ‘close reading’ rusten, had Hübben bijvoorbeeld met voordeel gebruik kunnen maken van methodes uit andere onderzoekstradities zoals ‘critical multimodal discourse analysis’ waarmee de analyse van woord en beeld concreet gekoppeld kan worden aan ideologische voorstellingen met betrekking tot de socio-culturele context.
Een ander belangrijk thema dat al in het eerste hoofdstuk behandeld wordt, is gender. Daar waar hondenpersonages vaak mannelijk zijn en mannelijke baasjes hebben, lijken de vrouwelijke tegenhangers zich in de vorm van katten en katachtigen te manifesteren. Verhalen over katten en katachtigen onderzoekt Hübben nader in haar tweede casestudie. Opmerkelijk is dat de relatie tussen kind en hond enerzijds, of tussen kind en kat anderzijds, er vaak anders uit blijkt te zien. Daar waar een hond verwacht wordt trouw en gehoorzaam te (leren) zijn aan zijn baasje, lijken heel andere verwachtingspatronen te gelden voor katten die vaak een vrijer en onafhankelijker leven mogen leiden. Daar waar het kind (of de mens) de hond kan domineren, nodigt de kat ons eerder uit om de wereld vanuit haar perspectief te bekijken. De kat wordt dus eerder als onafhankelijk en ‘ontembaar’ voorgesteld en het bezitten van en leren omgaan met een kat draait voor het kindpersonage eerder rond het opbouwen van een relatie van vertrouwen en respect voor de kat en haar leefwereld. Daar waar jongens en hun hond vaak in actieve handelingen met elkaar omgaan, lijken meisjes eerder een emotionele relatie bepaald door zorg en moederlijkheid op te bouwen met hun kat. Het beeld van de ‘schattige katjes’ wordt in deze context dan ook duidelijk gekoppeld aan bepaalde burgerlijke verwachtingspatronen voor meisjes.
| |
Domesticatie en het temmen van wilde dieren
Het tweede hoofdstuk behandelt het discours van domesticatie en het temmen van wilde eigenschappen. Het hoofdstuk wordt ingeleid door een ethisch-filosofische bespreking van eerder onderzoek over hoe de oorspronkelijk wilde dieren tijdens de evolutie werden ‘getemd’ door de mens en zo huisdieren werden. Ter discussie wordt gesteld of dit proces van domesticatie
| |
| |
als deel van een natuurlijk overlevingsproces gezien moet worden of niet. Sommige onderzoekers menen immers dat een toenadering tot de mens voor sommige diersoorten een natuurlijke ontwikkeling in hun biologische overlevingsproces zou kunnen zijn. Hier wordt opnieuw duidelijk dat een belangrijk onderliggend doel van dit proefschrift is om ethisch gerelateerde vragen rond dieren en hun welzijn ter discussie te brengen en dit te koppelen aan hoe dieren worden voorgesteld in prentenboeken. Het is immers interessant om te zien hoe huisdieren in veel grotere mate met antropomorfe eigenschappen worden voorgesteld in de Gouden Boekjes dan andere dieren die eerder voor consumptie of andere doeleinden gebruikt worden, zoals varkens. Bij deze dieren zijn op visueel vlak ook minder vaak de zogenaamde juveniele eigenschappen (zie eerder) te bespeuren die empathie dienen op te wekken.
Gerelateerd aan deze inleidende discussie is de daaropvolgende, derde casestudie over paarden en kind-ruiters. Paarden genieten een specifieke status aangezien ze niet echt huisdieren zijn, maar wel getemd worden en als dier in de nabijheid van de mens gehouden worden. In de Gouden Boekjes worden paarden eerder natuurgetrouw dan met juveniele eigenschappen voorgesteld. Het is dan eerder door de relatie tot hun ruiters en het onderlinge (fysieke) contact tussen beide partijen dat er bepaalde emotionele banden opgebouwd worden wanneer de ruiter zijn of haar paard ‘leert aan te voelen’. Toch is de afbeelding van paarden in zeer hoge mate ideologisch gestuurd, meent Hübben, aangezien paarden en hun fysieke eigenschappen vaak een symbolisch attribuut voor hun ruiters vormen en daardoor sociale en culturele betekenissen met zich meedragen. Dit kan gaan over sociale klasse, maar ook over gender.
Een interessante passage wijdt Hübben ook aan de gewelddadige taferelen die vaak gepaard gaan bij het temmen van paarden in paardenverhalen en die eerder genormaliseerd lijken te worden door blijkbaar onberoerde toeschouwers. Het wilde paard wordt vaak geassocieerd met vrijheid en ongeremdheid en wanneer wilde paarden getemd worden, is er dan ook eerder sprake van ‘domineren’ in plaats van domesticeren. Zoals ook eerder in het proefschrift wordt deze casestudie afgesloten met enkele open vragen die als functie hebben om de beschreven voorstellingen over dieren uit te dagen en zelfs openlijk ter discussie te stellen, zoals de vraag of het temmen of bijsturen van
| |
| |
dieren in functie van de behoeften van de mens al dan niet verdedigbaar is. Met deze steeds terugkerende open vragen nodigt Hübben de lezer uit om zich kritisch op te stellen tegenover de manier waarop dieren voorgesteld werden in de Gouden Boekjes, maar ook duidelijk in bredere zin binnen de tradities van onze Westerse samenleving. Hoewel het om open vragen gaat, komt hier een kritische ondertoon naar voren waarbij je als lezer duidelijk kan ervaren dat Hübben het hier opneemt voor de rechten van het dier. Hoewel dit misschien niet altijd zo objectief overkomt, is het daarentegen wel een doeltreffende manier om bestaande ideologische voorstellingen over dieren aan te kaarten en mogelijk te doorbreken.
Het kritische perspectief over de domesticatie en het temmen van wilde dieren wordt verder gedreven in de vierde casestudie waar Hübben dierenvoorstellingen bespreekt binnen circus, entertainment en propaganda. Het gaat hier om dieren in gevangenschap die gebruikt worden om bepaalde waarden van de beschaving te promoten. Er worden vier Gouden Boekjes besproken waar dieren in figureren die ook echt geleefd hebben en bekend waren in de entertainmentindustrie, bijvoorbeeld de chimpansee Fred Muggs (bekend van een televisieserie) en het berenjong dat Smokey Bear werd genoemd naar een bekende mascotte in een campagne voor bosbrandenpreventie. De centrale vraag in deze gevallen is van uiterst morele aard, namelijk in hoeverre wij mensen andere primaten (aapachtigen) een menselijke levensstijl mogen opdringen die afwijkt van hun natuurlijke levensstijl. Een bijkomende vraag is of het überhaupt moreel te verdedigen valt om dieren enkel en alleen voor entertainment-doeleinden in gevangenschap te houden. Dit wordt op interessante wijze aangekaart in het Gouden Boekje Topsy Turvy Circus (1953) waar de dieren uit het circus de rollen omdraaien en de mensen gevangennemen waarna deze ook tot kunstjes worden gedwongen. Opmerkelijk genoeg besluiten de dieren om de mensen aan het eind van het verhaal vrij te laten op voorwaarde dat ze de circusdieren beter zullen behandelen in de toekomst. Hier wordt met andere woorden een zeer verrassend antropocentrische boodschap gebracht aangezien de dieren vrijwillig teruggaan naar hun staat van gevangenschap op voorwaarde dat ze goed zullen worden behandeld.
Het laatste hoofdstuk behandelt het doden, jagen en eten van antropomorfe dieren. Eerder zagen we dat huisdieren vaak op antropomorfe wijze
| |
| |
worden voorgesteld. Het zijn dan ook niet deze dieren die opgegeten of geconsumeerd worden. Welke dieren er geconsumeerd worden, is in hoge mate cultureel bepaald en opvallend genoeg zijn het vaak de antropomorf voorgestelde dieren die stropen. Dit thema wordt nader onderzocht in een casestudie over een Gouden Boekje waarin het hoofdpersonage een antropomorfe beer is die jaagt om in eten en kleren voor zijn gezin te voorzien. De jacht wordt als een avontuur voorgesteld waardoor sympathie voor het hoofdpersonage wordt opgewekt en zijn jaaggedrag legitiem wordt. Hübben maakt hier ook de interessante observatie dat jaaggedrag met mannelijkheid en ‘natuurlijkheid’ lijkt verbonden te worden. Er figureren ook niet-antropomorfe elanden en zeehonden in het verhaal en zij worden gestroopt om hun vlees en pels. Dat dit boekje vandaag de dag niet meer in druk verschijnt, kan duiden op vernieuwde attitudes in de samenleving rond het jagen en stropen van dieren zoals elanden en zeehonden.
| |
Conclusie
Er is sprake van een boeiend en veelzijdig proefschrift waarvan de hoofdstukken ook als aparte delen te lezen zijn wat zowel voordelig als nadelig kan worden opgevat. De structuur en opbouw van de analyses in de casestudies zijn aanvankelijk niet altijd even duidelijk doordat de analyses vaak onderbroken en aangevuld worden door parallelle informatie en bijkomende analyses. Tegelijkertijd maken deze extra excursies het geheel rijk en boeiend om te lezen. Als lezer moet je misschien even wennen aan de soms wat meer associatieve opbouw, maar dit resulteert wel in veelzijdige en genuanceerde casestudies die rijk zijn aan interessante informatie en die vaak een extra perspectief geven aan de geanalyseerde teksten. Mogelijk komen sommige van de geanalyseerde boekjes hierdoor wel een beetje op de achtergrond te staan. In het algemeen waren de analyses ook meer tot hun recht gekomen indien er wat meer beeldmateriaal bij de visuele analyses was toegevoegd. Zoals eerder vermeld had een meer uitgelijnde methode voor de analyse van woord en beeld een betere structuur kunnen bieden aan de boeiende aspecten die Hübben naar voren haalt in haar casestudies. Door het gebruik van steeds terugkerende open vragen rond hoe dieren worden voorgesteld in relatie tot de mens en tot elkaar geeft Hübben ook een duidelijk kritisch perspectief mee
| |
| |
aan de lezer. Dit laatste is naar mijn mening meteen één van de mogelijk betwistbare punten van dit proefschrift. Enerzijds kan het opgevat worden alsof de auteur zich in haar onderzoek laat sturen door (persoonlijke?) ideologische doeleinden. Anderzijds kan deze kritische ondertoon ook juist gezien worden als één van de grootste verdiensten van Hübbens proefschrift, namelijk dat het de lezer op doeltreffende manier weet te confronteren met bestaande ideologische voorstellingen rond mens en dier in prentenboeken, maar ook binnen de bredere context van onze Westerse maatschappij en tradities. Op deze manier nodigt Hübbens onderzoek de lezer op doeltreffende wijze uit om deze tradities op een meer kritische wijze te benaderen.
A Genre of Animal Hanky Panky? Animal representations, anthropomorphism and interspecies relations in The Little Golden Books. Kelly Hübben. Proefschrift Universiteit Stockholm, 2017
|
|