| |
| |
| |
‘Gered’ uit het moederland
Over Kortgeknipt van Kristien Dieltiens
Jen de Groeve
Moest ik zijn vleugels knippen,
hij zou bij me blijven, niet meer ontsnappen.
dan zou hij geen vogel meer zijn,
Het bekende gedicht ‘Txoria txori’, of ‘Ode aan de vrijheid’, van de Baskische dichter Joxean Artze (1939-2018) dat onder meer gezongen werd door Joan Baez, is het motto bij Kristien Dieltiens' roman Kortgeknipt. Ze vertelt daarin een verhaal over ontworteling, vrijheid en beknotting, in Spaans Baskenland en Vlaanderen, van 1937 tot nu. Welig van stijl en verhaald met onvervalste Vlaamse hartstocht, maar de uitwerking van de grondgedachte lijdt onder de grote bezieling om te vertellen.
Angel en Carmela, kinderen van de Spaanse Burgeroorlog, zijn aan het woord in Kortgeknipt. Na de verwoesting van Guernica in 1937 wordt een transport naar Vlaanderen georganiseerd om de kinderen in veiligheid te brengen. Angel is negen jaar oud, Carmela bijna veertien. Angel was met zijn broers uit San Sebastián gevlucht om in Guernica een veilig onderkomen te zoeken bij de familie van Carmela, vrienden van zijn vader. Die dacht dat niemand de stad met de mythische vrijheidsboom zou aanvallen. Carmela ziet de vluchtelingen niet graag komen: ‘Ze hoorden hier niet, ze hadden moeten blijven in hun dorpen
| |
| |
en steden, hun lot aanvaarden en hun ellende voor zich houden’ (p. 116). Niet veel later is zij zelf vluchteling en haar lot is hard.
| |
Een tak die gesnoeid moest worden
Beide personages vertellen hun verhaal a-chronologisch. Eerst komt Angel aan het woord. Het is 1995 en er is een reünie gepland voor de kinderen uit 1937, die opgevangen werden door Vlaamse gezinnen. Ze zijn allemaal zeventigers en Angel heet nu André. Op het menu staan kroketten met vol-au-vent, Vlaamser kan het niet. André heeft zich stevig genesteld in het gerieflijke leven dat zijn gastgezin hem bood en heeft nooit meer naar Spanje of zijn familie getaald. Hij is zijn pleegvader opgevolgd in de kapperszaak, die hij nu samen met Paul, zijn levenspartner, uitbaat. André is een populaire figuur in de gemeenschap - ‘kapper André, voor al uw feesten, met de mode mee’ (p. 15) - maar zijn verleden vreet als een kankergezwel aan hem en zorgt voor donkere gedachten. Hij ziet op tegen deze reünie, tegen het oprakelen van wat voorbij is.
Het verleden, hoe zeer hij het ook tracht te negeren, blijft hem parten spelen. In het volgende hoofdstuk schrijven we 1947, het jaar waarin hij zijn moeder terugziet. Hij gaat trouwen en zijn pleegouders hebben haar uitgenodigd voor het feest: ‘Het was als een stomp in mijn maag. De herkenning, terug naar af, naar adem snakken, niet kunnen slikken (p. 35). De herinnering aan zijn moeder is volledig gekleurd door de pijn die hij voelde toen ze hem en zijn broers naar Vlaanderen liet vertrekken met het kindertransport. Zij liet hem in de steek, zo voelde het. Zelf laat hij zijn tweelingbroer tijdens de reis en later in Vlaanderen aan zijn lot over. Daardoor is hij volledig van zijn familie afgesneden en dat vindt hij prima. Zijn Vlaamse pleegouders noemt hij vanaf het begin pa en ma, en zij helpen hem zijn afkomst te vergeten door elk contact met Spanje in de weg te staan. Nu, tien jaar later, valt er bar weinig te zeggen tussen moeder en zoon: ‘We waren elkaars taal niet machtig en dat maakte ons gehandicapt’ (p. 42). Dat, en het feit dat André uit alle macht zijn hart tracht te sluiten voor haar. Na een week vertrekt ze weer, ze zien elkaar niet meer terug.
Die herinnering voert André in het volgende hoofdstuk terug naar 1937 in San Sebastián. Die onwennigheid ten opzichte van zijn familie is er immers
| |
| |
altijd al geweest. Hij was een buitenbeentje en heeft zich geregeld afgevraagd of hij soms met een ander kind verwisseld is bij zijn geboorte. Bij zijn grootmoeder, Mona, vond hij wel rust, bij haar wist hij dat hij deel uitmaakte van de familie: ‘Een of andere uitstulping die er niet echt bij hoorde, zoals een tak die gesnoeid moest worden omdat hij de boom ontsierde’ (p. 75). Grootmoeder Mona, wier been geamputeerd is, maakte geen drama van wat snijwerk: ‘Niets wat geamputeerd wordt, is ooit echt dood, soms moet je knippen om te laten groeien’ (p. 49).
| |
Geamputeerde levens
Snijden, snoeien, amputeren... Van titel tot epiloog wordt er voortdurend en op allerlei manieren geknipt in het leven van de personages die zich staande trachten te houden in een vreemd land. Maar of dat snoeien een mogelijkheid schept om opnieuw te groeien? Het gaat een beetje zoals bij de bonsais die André teelt: laten groeien en klein houden tegelijk. Zo ambivalent verloopt ook Andrés leven, hij gedijt enkel aan de oppervlakte. Zijn wortels is hij kwijt en zijn aard moet hij verbergen, want in de jaren zestig kwam je als homo niet uit de kast. Hij zoekt heil in het variété en de travestie: ‘Achter pauwen en veren is het warm en veilig’ (p. 351).
André vertelt zijn verhaal als ik-persoon, Carmela grotendeels in de je-vorm. Vóór de verwoesting op Guernica was ze ‘ik’, toen ze na het bombardement uit de schuilkelder kwam, was de wereld weg. Zo had ze niets of niemand meer. Ze is alleen nog bezig met overleven en bekijkt zichzelf als het ware van buitenaf. ‘Ik’ wordt ‘je’. En het verlies loopt op. Ook de kleine jongen die zich aan haar vastklampt tijdens het transport en voor wie ze wil zorgen raakt ze kwijt. In Vlaanderen wordt haar eigen kind, het gevolg van een verkrachting, haar afgenomen. Haar Vlaamse pleegmoeder vindt de schande van haar zwangerschap te groot om te dragen en stuurt Carmela naar een weeshuis. Hunkerend naar wat ze is kwijtgeraakt, leeft ze haar geamputeerde leven.
Het knippen gaat maar door. In de laatste dagen van de oorlog krijgt Carmela nog eens een veeg uit de pan. Als represaille voor vermeende collaboratie wordt haar haar afgeknipt. Andrés vader hanteert de schaar, hoewel hij zijn vreugde over de ‘Nieuwe Orde’ nooit onder stoelen of banken heeft gestoken. André kijkt toe. Toekijken en de weg van de minste weerstand kiezen,
| |
| |
is overigens wat hij altijd al deed. Hij volgde zijn pleegvader in diens blinde sympathie voor het Nationaal Socialisme en dat hij daarmee het regime aanhing dat hem uit zijn thuisland verdreef, leek hem niet te deren. Zijn wortels waren toch al niet al te sterk. De Baskische cultuur, de mythische vrijheidsgedachte, het socialisme... Zijn vader liet er het leven voor, Angel/André was de enige in de familie die niet wist waarin hij geloofde.
Carmela en André ontmoeten elkaar in de loop van het verhaal een aantal keer, maar pas op het einde laat Dieltiens hen echt bij elkaar komen. Ze treffen elkaar op de reünie. Daar ziet Carmela ook voor het eerst haar zoon, hij is de levensgezel van André. Het boek sluit af met een epiloog waarin we André in 2016 in een verzorgingstehuis terugvinden. Hij is dementerend, maar nog steeds laat het verleden hem niet los. In een waanbeeld maakt hij zich klaar voor een optreden in travestie. Iedereen die een rol in zijn leven heeft gespeeld, zal komen kijken naar de glamoureuze ‘Angela’ en vol bewondering zien wie hij echt is. Hij zal ze vertellen hoe ze hem hebben ‘geknipt en gesnoeid, verpot en verplaatst, gevoed en gelaafd, klein gehouden en groot geschopt’ (p. 352). Het wereldnieuws wordt intussen beheerst door de talloze lichamen van bootvluchtelingen die op de Italiaanse kusten aanspoelen.
| |
De verteller en het thema
Kristien Dieltiens heeft de cirkel keurig rond gemaakt. De epiloog knoopt expliciet weer aan bij de proloog, waar de mythische Baskische oermoeder Mari en de ononderbroken cirkel van het leven geïntroduceerd werden. De geschiedenis herhaalt zich en de vlucht van de Baskische kinderen wordt gelinkt aan de actuele vluchtelingenproblematiek. Het is meer dan duidelijk. De schrijfster stuurt haar verhaal doelgericht en biedt regelmatig handvatten aan die de lectuur begeleiden. Onnodig en zelfs hinderlijk, Dieltiens had gerust wat meer aan haar lezers mogen overlaten.
Daar staat tegenover dat de uitwerking op een dieper betekenisniveau richting en doel mist. De vrijheid van een volk en de tragiek van mensen op de vlucht dringen zich vanaf het begin als thema's op, maar als het vertelde zich toespitst op de individuele levens van Carmela en André verzandt de thematiek in een wijdvertakt en gedetailleerd verteld verhaal. De coherentie raakt zoek in de veelheid van kwesties die Dieltiens aansnijdt om een tijdsbeeld te
| |
| |
scheppen van het Vlaanderen van rond de Tweede Wereldoorlog. Zo overvloedig als de anekdotische vertelling is, zo zuinig wordt ingegaan op de grondgedachte van vrijheid en hoe slachtoffers van een rechts, dictatoriaal regime zich in de Vlaamse context van de jaren veertig bewegen. De sympathie van de Vlaamse Beweging voor de Baskische vrijheidsgedachte en de collaboratie met het Nationaal Socialisme om de eigen onafhankelijkheidswens trachten te realiseren, worden op geen enkele manier geproblematiseerd. De kwestie van onafhankelijkheid blijft aan de orde met een verwijzing naar Catalonië hier en daar, echter zonder enige uitdieping. Individuele vrijheid, de vrijheid van een volk en het politieke streven naar zelfbestuur liggen hier zonder onderscheid allemaal op een hoopje. Knippen om te kortwieken, knippen om te groeien, knippen voor de nering en knippen uit zelfbehoud... Het motief uit de titel verliest door de losse hantering aan gewicht en is ten slotte niet meer dan een gimmick. De thematiek die Dieltiens in deze roman aankaart, vraagt om een grotere dimensie.
Het levendig vertellen van verhalen gaat Dieltiens wel goed af, ze doet dat in een Vlaams-getinte, trefzekere stijl met veel couleur locale: ‘De dood was een mistig heerschap. Hij liep onzichtbaar in de schaduw van hun voetstappen [...] en tastte aan alles wat goed en mooi was [...]’ (p. 122). Vaak schrijft Dieltiens echter op het weelderige af, of laat ze een overdaad aan symbolen op de lezers los, zoals in de passage waarin het nakende onheil van Carmela's zwangerschap wordt aangekondigd. ‘[E]en brullende storm,’ ‘een brullend monster,’ ‘een nachtvlinder’ op haar schouder, ‘het koor van dode porseleinen poppen,’ een pop met ‘gebarsten hoofd’ (p. 236) - dat allemaal in een paragraafje van nog geen twintig regels. Geregeld ontspoort de stijl helemaal: ‘Het werd me niet gemakkelijk gemaakt. [...] de gasten bedienen op hun wenken en ondertussen op één been balanceren op het slappe koord van begeerd te worden’ (p. 232).
Dieltiens is het sterkst wanneer ze ingehouden schrijft. Veelal is dat in de passages over André, bijvoorbeeld over zijn goed georganiseerde leven dat zijn pleegouders zo waakzaam beschermen: ‘Zo plooibaar is veiligheid. Zwijgen is de sleutel’ (p. 299). Ze toont soms op een indrukwekkende manier hoe ze met weinig woorden een grote intensiteit kan bereiken. In het korte hoofdstukje waar André zijn moeder na tien jaar weerziet, laat de schrijfster de diepe pijn van de moeder zien, die het gemis van haar kinderen veroorzaakt
| |
| |
heeft. Terwijl André zich verliest in beladen herinneringen, waant de zwijgende vrouw zich in een flits opnieuw een zogende moeder en biedt ze haar volwassen zoon de borst aan. Het zijn passages als deze die ik onthoud. Om voldoening te hebben van de lectuur zijn het er echter te weinig.
Kortgeknipt. Kristien Dieltiens. Uitgeverij Vrijdag, 2017.
|
|