| |
| |
| |
De scheppingsmogelijkheid van een ‘schrijvende vrouw’
Leven en schrijverschap van Diet Kramer (1907-1965)
Monica Soeting
Op 16 augustus 1938 schreef Eida Tan-Schepers, de echtgenote van een ingenieur in Nederlands Oost-Indië, haar familie in Nederland over een lezing die Diet Kramer kort daarvoor in Bandoeng had gehouden. Tan had de lezing prachtig gevonden, liet ze weten, ‘niet alleen wat betreft inhoud maar ook wat betreft haar taal en woordenkeus - zodat we weer konden constateren hoe mooi het Nederlands is wanneer het goed wordt gebruikt.’ Hoewel ze ietwat in de war leek te zijn over wie Kramer precies was - ‘volgens Anneke is ze de zus van Rie Kramer’ - besloot ze de schrijfster uit te nodigen voor een lezing voor de vereniging ‘Vrouwenbelangen’. Daarvoor was aanvankelijk de journaliste en wereldreizigster Mary Pos uitgenodigd, maar die had een honorarium gevraagd, wat in de ogen van Tan-Schepers en andere dames al te onbescheiden was. Kramer zegde toe en sprak in november van datzelfde jaar geheel gratis. Het enige probleem was dat Kramer dezelfde lezing gaf als eerder in augustus - ‘het toppunt’, vond Tan.
Deze anekdote is te vinden in Onrustig is ons hart, Janneke van der Veers biografie van Diet Kramer (1907-1956), die ze op 6 april van dit jaar als proefschrift verdedigde. De anekdote maakt veel duidelijk over de positie van Kramer als schrijfster van populaire kinder- en jeugdboeken. Tans opmerking over het honorarium - of beter, het uitblijven van een honorarium - kan erop duiden dat dames als Tan vonden dat vrouwelijke auteurs geen recht hadden op een vergoeding. Waarschijnlijk gingen ze er, net als andere tijdgenoten, ervan uit dat die vrouwen slechts voor hun plezier schreven en van het inkomen van hun echtgenoten leefden, zoals Van der Veer in haar omvattende
| |
| |
biografie laat zien. Tans uitspraak zegt daarmee ook iets over het milieu waarmee zij en haar verenigingsgenoten zich associeerden: de gegoede middenklasse, die zich in de eerste helft van de twintigste eeuw naar het ideaal van de vrouw als verzorgende moeder en echtgenote richtte, en werkende moeders als een oxymoron beschouwde.
Hoewel veel schrijfsters - zoals Cissy van Marxveldt en Emmy Belinfante- Belinfante - zich in deze tijd in het openbaar aan dit middenklasse-ideaal aanpasten, leek Kramer dat volgens Van der Veer aanvankelijk niet te doen. Toch was ze als dochter van middenstanders uit een lagere middenklasse (haar vader was als arbeider begonnen, maar had zich tot drogist in Amsterdam opgewerkt) sociaal ambitieus. Dit laatste blijkt uit de vele verwijzingen naar klassieke literatuur in haar werk die ze, net als veel van haar vrouwelijke collega's, met verwijzingen naar een ‘lagere’ cultuur vermengde. Dit maakte Kramer, stelt Van der Veer in haar zorgvuldig opgestelde en uitvoerige inleiding, tot een typische middelmaat auteur, of, zoals de literatuurwetenschapster Erica van Boven het noemt, tot een middlebrow schrijfster. Het predicaat ‘middelmaat’, stelt Van der Veer, werd rond 1930 door literatuurcritici als E. du Perron, Menno ter Braak, Jan Greshoff en Albert Helman veelvuldig gebruikt in hun kritiek op de nieuwe categorie populaire romans die zij plaatsten tussen de ‘hoge’, op de intellectuele elite gerichte literatuur en de als ‘laag’ geclassificeerde ontspanningslectuur die door de massa gelezen (p. xx).
Waar de critici de lage cultuuruitingen als onproblematisch beschouwden, lag dat anders met de middelmaat, schrijft Van der Veer: ‘Zagen ze [de lage ontspanningslectuur] als onschuldig amusement, de middelmaat kreeg van hen niet dat predicaat. Integendeel. De tot middelmaat gerekende romans werden door hen “gevaarlijk” en “vals” genoemd, terwijl ook de term “schijnkunst” regelmatig viel’ (p. 14). Het probleem was volgens Du Perron c.s. dat de middelmaat-auteurs - waarmee meestal schrijfsters werden bedoeld - gebruik maakten van traditionele literaire stijlmiddelen en verwijzingen naar klassieke literatuur, maar die in een populair jasje staken en, zo voegt Van der Veer in navolging van Van Boven daaraan toe, tot een vermeende verloedering van Echte Literatuur zorgden. Bovendien verkochten de middelmaat-schrijvers meer boeken dan de highbrow auteurs, waardoor de laatsten bang waren dat ze uit de markt werden geprezen.
| |
| |
| |
Inhaalslag
Hoewel Kramer volgens Van der Veer dus aanvankelijk geen moeite leek te hebben met dergelijke vooroordelen (wat Van der Veer onder andere baseert op het gegeven dat Kramer geen pseudoniem gebruikte), maakte de schrijfster wel een duidelijk onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs, precies zoals ook de highbrow-schrijvers deden. Dat viel ook bij haar in het nadeel van vrouwen. Zo schreef ze in 1932 aan Anne de Vries:
Wie weet bent U me met een paar jaar al hoog en breed voorbij geschoven, want U weet ... de scheppingsmogelijkheid en kring is voor een ‘schrijvende juffrouw’ enger en geslotener dan voor een heer der schepping. Wij schieten sneller af, maar zijn ook vlugger aan de rand van onze prestaties. Zoo is het altijd geweest en zoo zal 't wel blijven ook. (pp. 16-17)
Bovendien legde Kramer grote nadruk op de moralistische boodschap van haar werk; die oversteeg volgens haar het literaire aspect van haar romans. Dit kunnen we volgens Van der Veer als een vlucht naar voren interpreteren: uit angst om als een soort literaire onderkruipsels bekritiseerd te worden, benadrukten veel schrijfsters dat ze beslist geen literair werk produceerden, maar hun lezers slechts wilden onderhouden of opvoeden. Van der Veer laat in dit verband ook mooi zien hoe Kramer in de loop van de tijd steeds vaker in het openbaar vertelde dat ze, zogenaamd uit bescheidenheid, geen recensies van haar werk las, omdat ze wel wist dat ze geen Literatuur produceerde.
Dit alles hoorde echter tot de minste problemen waarmee Kramer - en daarmee ook haar biografe - te maken had. De titel van Van der Veers omvangrijke biografie verwijst niet alleen naar een boek van Kramer uit 1939, maar geeft ook weer met wie Van der Veer te maken kreeg toen ze aan haar onderzoek naar leven en werk van Kramer begon: een ambitieuze schrijfster die veelvuldig twijfelde aan haar werk en haar geloof, voortdurend met ziekte en overspanning kampte en de Tweede Wereldoorlog samen met haar twee jonge kinderen in een Jappenkamp doorbracht. Verschillende andere factoren maakten, zoals Van der Veer opmerkt, het werk aan de biografie nog ingewikkelder. Zo wilde Kramer met haar boeken een moreel kompas voor jongeren zijn, maar had ze zelf een verhouding met een getrouwde man. Bovendien
| |
| |
vond Kramer dat vrouwen hun ‘natuurlijke’ taken moesten uitvoeren als echtgenote en moeder, terwijl ze zelf haar werk voor haar gezin liet gaan. Ze worstelde met haar geloof, maar hing een protestants getinte ethiek aan, en ze kon uitermate moeilijk zijn, voor zichzelf en haar omgeving. En hoewel ze vond dat vrouwelijke auteurs vlugger dan mannelijke ‘aan de rand’ van hun prestaties waren, bouwde ze een oeuvre op van meer dan dertig romans en verhalenbundels, plus een groot aantal verhalen en vertalingen.
Kramer was dus een vat vol tegenstellingen. Maar hoe breng je zo'n contradictorisch en bewogen leven in kaart? In haar inleiding stelt Van der Veer terecht dat ieders leven grillig en onvoorspelbaar verloopt. Het leven houdt zich nu eenmaal niet aan logische wetten, hoe graag we ook overal oorzaak en gevolg in willen vinden. In die zin is, zo mag je concluderen, een traditionele, chronologisch verlopende biografie een onding. Toch koos Van der Veer voor deze vorm. Ze begint haar biografie met een korte weergave van het leven van Kramers ouders en richt zich dan op Kramers kindertijd en jeugd, de ontwikkeling van Kramers schrijverschap en de ontmoeting met haar toekomstige echtgenoot en diens achtergrond. Daarna komt Kramers vertrek naar Indonesië aan de orde, haar huwelijk, en de geboorte van haar twee kinderen; daarna de tijd die ze met haar kinderen in een Jappenkamp zat (door Van der Veer met bewonderenswaardige sensitiviteit weergegeven), de moeilijke terugkeer naar Nederland en Kramers niet altijd succesvolle pogingen weer een zo normaal mogelijk leven op te bouwen; uiteindelijk bezweek ze aan haar depressies en de vele medicamenten die ze daartegen slikte. Ook die laatste episode in Kramers leven geeft Van der Veer met gepaste terughoudendheid weer. Daarnaast biedt deze biografie uitvoerige en boeiende analyses van Kramers werk voor kinderen, jong volwassenen en volwassenen en de reacties daarop van lezers en van de pers. Van der Veer besloot ten slotte bijna elk detail dat ze over het leven en werk van Kramer vond in haar biografie op te nemen - het boek is niet voor niets 480 dichtbedrukte bladzijden lang.
Waarom Van der Veer ondanks haar stelling dat een mensenleven grillig en onvoorspelbaar verloopt toch niet voor een alternatieve biografische vorm koos? Omdat we, zoals Van der Veer duidelijk maakt, wat de biografieën van schrijfsters van jeugdboeken betreft met een inhaalslag te maken hebben. Biografieën hebben altijd gediend als een erkenning of verering van de gebiografeerde, of het nu om wetenschappers, schrijvers of industriëlen ging:
| |
| |
men vond dat mensen een biografie moesten verdienen. Vrouwen - en vooral vrouwelijke auteurs van jeugdboeken - viel die eer lange tijd niet te beurt. Daarom, stelt Van der Veer, hield ze zich aan een traditionele vorm: om Kramer een plek in de canon te geven, want haar boeken, vooral Stans van de vijfjarige (1927), Razende Roeltje (1931) en Roeland Westwout. Roman over jonge menschen (1937) hoorden lange tijd tot de door jongeren (maar ook ouderen) meest gelezen boeken. Je kunt Van der Veer wat dit betreft alleen maar gelijk geven. In elk emancipatieproces moet je je immers aan de gangbare normen aanpassen eer je je aan alternatieve waagt, want alleen zo kun je de aandacht vestigen op de mens of de groep die je presenteert. Als dat laatste je is gelukt, kun je je aan vrijere vormen wagen en bied je ook anderen de mogelijkheid daartoe. Bovendien geef je met een uitgebreide biografie andere onderzoekers de kans dieper in te gaan op bepaalde aspecten van het leven en werk van je onderwerp. In die zin kunnen we Van der Veers biografie van Diet Kramer als pionierswerk beschouwen; als een middel om het werk van Kramer meer erkenning te geven, maar ook als wegbereiding voor meer onderzoek naar leven en werk van de vele jeugdboekenschrijfsters uit het interbellum.
| |
Positivisme versus postmodernisme
Tijdens Van der Veers promotie werden vooral praktische vragen gesteld, zoals waarom ze niet naar Indonesië was gegaan voor verder onderzoek en of het mogelijk is je met terugwerkende kracht in iemands psychische gesteldheid te verdiepen. Wat minder aan bod kwam, waren Van der Veers theoretische uitgangspunten. Daarmee komen we bij een zwakker punt van Van der Veers lovenswaardig nauwgezet en voor de jeugdliteratuur belangrijk onderzoek aan. Hoewel Van der Veer het belang van narrativiteit erkent, schrijft ze dat ze zich ook heeft laten leiden door Binne de Haans overtuiging dat biografieën altijd naar een historische werkelijkheid verwijzen en dat biografieën deel uitmaken van de microgeschiedenis. Dat klinkt redelijk, want natuurlijk zijn non-fictie biografieën altijd gebaseerd op historische gebeurtenissen. Maar De Haan is, net als zijn leermeester Hans Renders, een overtuigde positivist. Als hij het over de weergave van de historische werkelijkheid heeft, bedoelt hij dat we in staat zijn die objectief waar te nemen en dat geschiedschrijving een objectieve wetenschap is. Volgens hem moet een
| |
| |
biografie laten zien wie es eigentlich gewesen is, zoals de negentiende-eeuwse historicus Leopold van Ranke meende. Taal beschouwt De Haan daarbij als een neutraal medium. Dit is echter een achterhaald empiristisch model. Maar volgens Van der Veer hoeven beide opvattingen - een positivistisch en een postmodernistisch kenmodel ‘elkaar [...] niet te bijten, althans wanneer verdichting wordt opgevat als het construeren van een verhaal, een verhaal waarin keuzes zijn gemaakt ten aanzien van de classificatie en ordening van de gevonden feiten en ten aanzien van de toepassing van stilistische middelen’ (pp. 49-50). Maar dat is nu juist de essentie van de huidige historiografie (en daarmee van de biografie): dat al die zogenoemde ‘feiten’ in taal zijn ingebed, en daarmee in een verhaal. We nemen de geleefde werkelijkheid binnen bepaalde, zich steeds veranderende taal- en verhaalstructuren en met waarde en oordelen beladen woorden waar. Dit betekent dat juist geen twee overtuigingen elkaar zo bijten als een positivistische opvatting van de geschiedenis, zoals De Haan en Renders die verdedigen, en een postmodernistische als die van Hayden White. Het ene kamp gelooft in objectiviteit, terwijl het andere objectiviteit als een hersenspinsel beschouwt, een poging de geleefde wereld ondergeschikt te maken aan abstracte ideeën.
Van der Veers aan het positivisme grenzende blik op het verleden maakte dat ze een aantal narratieve aspecten van de levensverhalen van Kramer niet als zodanig heeft herkend. Zo verwondert ze zich erover dat Kramer verschillende verhalen over haar beginnende schrijverschap vertelde: soms zei ze dat ze een verhaaltje naar een krant had gestuurd toen ze nog erg jong was, dan weer was ze wat ouder en had ze de raad van een ouder iemand aangenomen. Maar die verschillende verhalen komen soms letterlijk overeen met die van Van Marxveldt, Top Naeff en andere vrouwelijke auteurs en hebben allemaal te maken met hun positie als vrouwelijke middlebrow auteur: ze dienden ter bevestiging van hun zogenaamde vrouwelijke bescheidenheid. Daarin past ook het vervolgverhaal: zowel Kramer als Van Marxveldt vertelden heel bescheiden en meisjesachtig - en dus vooral niet als een serieus te nemen auteur! - dat ze hun eerst verdiende honorarium aan taartjes opmaakten. Verder bezondigt Van der Veer zich af en toe aan een cliché, zoals wanneer ze stelt dat mensen in de jaren dertig ‘het leven als complex ervaarden’ (p. 12). Ietwat problematisch is ook dat Van der Veer dikwijls Kramers leven weergeeft vanuit Kramers romans. Het is gebruikelijker, en
| |
| |
interessanter, om - omgekeerd - na te gaan hoe en waarom schrijvers sommige gebeurtenissen uit hun leven in hun romans tot uitdrukking brengen en of het daarbij gaat om een bepaalde vorm van zelfpresentatie, of om autobiografictie (waarbij een auteur haar of zijn ambities en dromen in een roman verwerkelijkt).
Dat alles neemt niet weg dat Onrustig is ons hart dankzij de vele informatie over leven en werk van Diet Kramer tal van mogelijkheden biedt voor verder onderzoek. Afgezien daarvan nodigt Van der Veers onderzoek uit tot het schrijven van meer biografieën van vrouwelijke auteurs uit de eerste helft van de twintigste eeuw en kan haar biografie als voorwerk dienen voor groepsbiografieën van schrijfsters van kinder- en jeugdboeken uit die tijd. Ook dat zou een wapen in de strijd tot meer erkenning van deze auteurs kunnen zijn. Als vertrekpunt voor een dergelijke biografie is deze biografie een godsgeschenk. Van der Veers omvangrijke weergave van de receptie van Kramers werk zou bovendien uitgebreid kunnen worden met een lezersonderzoek, of met een intertekstueel onderzoek tussen Kramers jeugdboeken en die van haar tijdgenoten. Ook Kramers houding ten opzichte van Nederlands Oost- Indië, die niet bepaald progressief te noemen valt, haar verblijf in de kampen en de moeilijkheden waarmee ze na de repatriëring te maken kreeg, zijn onderwerpen die wellicht nog meer uitgediept kunnen worden en waarvoor Van der Veer nu de basis heeft gelegd. Afgezien daarvan is Onrustig is ons hart eenvoudigweg een uitermate boeiend boek voor alle fans van Diet Kramer én voor hen die met haar werk nader willen kennismaken.
‘Onrustig is ons hart’. Leven en schrijverschap van Diet Kramer (1907-1965). Janneke van der Veer. Uitgeverij De Eierland Pers, 2018.
Te bestellen bij: eierlandpers@kpnmail.nl (niet in de boekhandel), € 29, 50.
|
|