Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||
Rode jurken en dode moeders
| ||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||
voeten (2010) van Jandy Nelson, het verzamelen van ‘woorden van verlangen’ in een opschrijfboekje in Krabbels van Bien (2013, p. 5) van Simone Arts, tot het schrijven van brieven aan overleden ‘sterren’ zoals dichters en schrijvers, zangers, musici, acteurs en een verdwenen lange afstand pilote in Liefdesbrieven aan de sterren (2015) van Ava Dellaira. Pearl schrijft een compleet verslag over het jaar nadat haar moeder is gestorven in Het jaar dat de wereld op zijn kop stond (2014) door Clare Furniss en Georg schrijft in Het Sinaasappelmeisje (2003) van Jostien Gaarder samen met zijn overleden vader een boek en geeft zo antwoord op een filosofische vraag over leven en dood die zijn vader hem in een nagelaten brief heeft gesteld. Uit onderzoek blijkt dat het meemaken van een ernstige levensbedreigende ziekte of de dood van een dierbare één van de meest voorkomende ingrijpende levensgebeurtenissen bij Nederlandse basisschoolleerlingen is (Alisic, 2011, p. 180; Alisic, Van der Schoot, Van Ginkel & Kleber, 2008).Ga naar voetnoot1 Kinderen krijgen dus vaak al op jonge leeftijd met de dood te maken. De Nederlandse klinisch psycholoog en orthopedagoog Mariken Spuij (2017, p. 16) stelt: ‘De dood hoort ook bij het leven van heel veel kinderen en jongeren. Leren omgaan met de dood hoort daarom bij de opvoeding’.Ga naar voetnoot2 Het is belangrijk dat kinderen mensen in hun nabijheid hebben die hen tot steun zijn in het proces van rouwverwerking en hen helpen bij het uitvoeren van de zogenaamde ‘rouwtaken’. Deze rouwtaken komen ‘bovenop’ de normale ontwikkeling van kinderen, want ondanks een zwaar verlies gaan de groei en ontwikkeling immers door (p. 16).Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||
Spuij noemt, in het kader van educatie, boekjes met informatie voor kinderen over wat cremeren en begraven is. Ouders kunnen daar gebruik van maken om aan kinderen uitleg te geven (Spuij, 2017, p. 130). Jeugdboeken met het thema rouwverwerking kunnen eveneens bijdragen aan het begrip bij kinderen voor dit proces en aan het bespreekbaar maken van het onderwerp (Cook & Oltjenbruns, 1998, pp. 246-247). In recent Amerikaans onderzoek wordt geconcludeerd dat jeugdboeken nuttig kunnen zijn om de thema's dood en rouwverwerking met kinderen te bespreken: ‘Children's books have the potential to facilitate communication about death for children living with a serious illness and for children coping with the death of a loved one’ (Arruda-Colli, Weaver & Wiener, 2017, p. 548). Wat betreft de Nederlandstalige jeugdliteratuur spreekt Rita Ghesquière in Het verschijnsel jeugdliteratuur (2000, p. 92) van taboedoorbreking: ‘Er verschijnen weer boeken die de dood of de verwerking ervan in het rouwproces tot hun onderwerp maken.’ In 2007 stelt ze vast: ‘De toon wordt gaandeweg volwassener, de informatie concreter’ (p. 77; 2009, p. 90). Deze observaties zien we terug in recente jeugdboeken waar de dood niet eens expliciet het thema is, maar toch een rol speelt en openlijk aan de orde komt. In Lampje (2017) van Annet Schaap bijvoorbeeld is het heel normaal dat Lampje zich nog laat adviseren door haar overleden moeder. Haar moeder speelt op die manier een belangrijke rol en is nog erg ‘aanwezig’ in haar leven. Naar het noorden (2017) van Koos Meinderts speelt tijdens de hongerwinter in de Tweede Wereldoorlog. Vanuit het perspectief van de elfjarige Jaap wordt het bij de geboorte overleden zusje aangrijpend beschreven: ‘We kregen een zusje, een naamloos zusje zonder gezicht’ (p. 11). Het zusje wordt in een schoenendoos begraven in ongewijde grond, tussen de zondaars: ‘Mijn zusje, een zondaar. Wat kon ze in die paar minuten dat ze er was nu voor zonden hebben begaan?’ (p. 12). Jaap heeft de gebeurtenissen van dichtbij meegemaakt en kan er ook op reflecteren. Helma van Lierop beschreef vanuit het perspectief van kindbeeld representaties van het dode kind in verschillende jeugdboeken (Van Lierop-Debrauwer, | ||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||
2018). Rouwverwerking op zich is recentelijk echter niet in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur aan de orde gekomen. Willen we kunnen vaststellen of ook Nederlandse jeugdboeken bijdragen aan het begrip van kinderen voor het proces van rouwverwerking, zoals Arruda-Colli, Weaver en Wiener (2017) al concludeerden voor de Amerikaanse situatie, dan is het zinnig eerst te onderzoeken op welke wijze rouwverwerking in deze boeken aan de orde komt. In deze bijdrage zal ik daarom in eerste instantie ingaan op het thema kinderen en het proces van rouwverwerking vanuit het theoretisch kader zoals dat door rouwdeskundige William Worden is geformuleerd (1996, 2009). Vervolgens zal ik analyseren hoe dit proces beschreven wordt in twee jeugdboeken, gekozen omdat in beide verhalen het rouwproces rond de dood van de moeder van het hoofdpersonage centraal staat: Ik heet Olivia en daar kan ik ook niks aan doen (2011) van Jowi Schmitz en Hoe ik per ongeluk een boek schreef (2014) van Annet Huizing. | ||||||||||||||||||
Rouwverwerking bij kinderenDe denkbeelden van de Amerikaanse rouwdeskundige William Worden (1996) worden door hedendaagse wetenschappers, ook in Nederland, regelmatig als uitgangspunt genomen (Spuij, 2017). Een voorbeeld hiervan is Mariken Spuij. Worden definieert rouw in termen van een proces. Het is het proces van aanpassing aan een leven waarin het verlies realiteit is geworden (Worden, 1996, p. 11). Volgens Spuij (2017, p. 25) is de kern van rouwen separatiepijn. Onder het rouwproces zelf verstaat zij: ‘zelf actief, in kleine stapjes betekenis geven aan het verlies, aan de relatie met de overledene, aan wie je bent zonder de ander en aan een toekomst zonder die ander’ (p. 28). Bij kinderen is het van belang dat de onomkeerbaarheid van de dood wordt begrepen. Bij jonge kinderen zal uitvoerig moeten worden uitgelegd wat dood zijn is. Voor wat betreft literatuur noemt Spuij met name prentenboeken welke behulpzaam kunnen zijn. In de ‘klassieker’ Kikker en het vogeltje (1991) van Max Velthuijs, denkt Kikker dat het dode vogeltje ‘kapot’ is: ‘Hij doet het niet meer’ (z.p.). Als Kikker aan Haas vraagt wat ‘dood’ is, volstaat Haas met naar de blauwe hemel te wijzen (z.p.). In een recent prentenboek, gebaseerd op de verhalen van Guusje Nederhorst, Woezel en Pip. Dag lief muisje (2018), is de uitleg over de | ||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||
dood uitgebreider en veel concreter: ‘Doodgaan, dat is als je lichaam ermee ophoudt [...]. Als je dood bent, kun je niets meer’ (z.p.). Voor het verwerken van rouw is daarnaast volgens Spuij (2017, pp. 36-39) van belang of het kind via taal en emoties in staat is gevoelens te uiten. | ||||||||||||||||||
Fasen- en takenmodellen bij rouwverwerkingPas sinds de tweede helft van de vorige eeuw is er in ruime mate wetenschappelijke aandacht voor rouw en het proces van rouwverwerking bij volwassenen. In dezelfde periode kwam er ook aandacht voor kinderen en wordt er wetenschappelijk onderzoek naar rouwverwerking bij kinderen verricht.Ga naar voetnoot4 Lange tijd heerste de opvatting dat het rouwverwerkingsproces via een aantal vaststaande stadia verliep en beschreven kon worden aan de hand van fasenmodellen (Bowlby, 1980; Kübler-Ross, 1969; Parkes, 1972). De fasenmodellen omvatten de volgende stadia: ontkenning, intens gemis en zoekgedrag, wanhoop en dan berusting en doorgaan met leven. Rouw zou problematisch kunnen worden als niet alle fasen zijn doorlopen en in de voorgeschreven volgorde. Vanuit wetenschappelijke hoek kwam er kritiek op de fasenmodellen omdat rouwreacties vaak niet eenmalig, maar herhaaldelijk optreden. Daarnaast bleek het moeilijk duidelijk afgebakende fasen of stadia te onderscheiden. Daar komt bij dat de fasenmodellen zijn uitgewerkt met het oog op rouwverwerking bij volwassenen en geen rekening houden met de invloed die de ontwikkeling van kinderen speelt in het proces van rouwverwerking. Vanuit dat perspectief ontwierp Worden in de jaren 1980 een zogenaamd ‘takenmodel’ als reactie op de fasenmodellen. Worden redeneert (2009, p. 38): ‘Phases imply a certain passivity, something that the mourner must pass through.’ In zijn model gaat het erom door het uitvoeren van rouwtaken tot bepaalde uitkomsten te komen, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van de onomkeerbaarheid van de dood. Het model is gebaseerd op het idee dat de rouwende in actie komt en daadwerkelijk zelf iets kan doen in het proces van aanpassing aan het verlies.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||
Worden beschreef zijn rouwtakenmodel in eerste instantie voor volwassenen (2009, pp. 38-39). Vervolgens publiceerden de Amerikanen John Baker, Mary Ann Sedney en Esther Gross een model waarbij zij, in aanvulling op de vier taken van Worden, acht additionele rouwtaken voor kinderen formuleerden (Baker & Sedney, 1992). Het werk van de Amerikaanse psychologen Alicia Skinner Cook en Kevin Ann Oltjenbruns uit 1998 plaatste de rouwtaken in de context van de ontwikkeling van kinderen (Cook & Oltjenbruns, 1998). De reactie van Worden was daaropvolgend dat het niet nodig is aparte taken voor kinderen te formuleren: alles wat voor kinderen relevant is, is al inbegrepen in de vier door hem geformuleerde taken. Wel schreef hij in Children and Grief: When a Parent Dies (1996) een toelichting op de rouwtaken in geval ze door kinderen worden uitgevoerd. Ook volgens Worden (1996, p. 12) moeten de taken begrepen worden in termen van de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen. Hieronder zal ik die vier rouwtaken nader bespreken. Als kinderen op jonge leeftijd een naaste verliezen, kunnen later in hun ontwikkeling bepaalde rouwtaken (weer) relevant worden (Baker & Sedney, 1992, p. 115). In de jeugdliteratuur zien we dit bijvoorbeeld bij Georg in Het Sinaasappelmeisje (Gaarder, 2003). Georg verloor zijn vader op jonge leeftijd en heeft weinig herinneringen aan hem. Als hij vijftien jaar oud is krijgt hij de brief die zijn vader hem vlak voor zijn dood schreef in handen. Tijdens het lezen van de brief en het schrijven van het boek in antwoord op de vragen die zijn vader hem stelt, geeft hij de dood van zijn vader een plaats en, zo constateert hij na het schrijven van het boek: ‘Ik was volwassen geworden’ (p. 126). De rouwtaken hoeven niet in een vaste volgorde te worden volbracht: zij kunnen kriskras door elkaar worden uitgevoerd. In de hiernavolgende toelichting op het model van Worden zijn de aanvullende taken zoals geformuleerd door Baker en Sedney opgenomen en is ook gebruik gemaakt van de toelichting op het model door Spuij (2017). Ik zal aan de hand van fragmenten illustreren hoe deze taken aan de orde komen in een aantal titels in de jeugdliteratuur. | ||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||
Rouwtaak 1: Aanvaarden van de realiteit van het verliesGa naar voetnoot6De eerste taken van rouw zijn gericht op het begrijpen van het feit dat iemand is overleden en de implicaties hiervan. In Suzy en de kwallen van Ali Benjamin (2016) kan Suzy de verdrinkingsdood van haar vriendin Franny niet begrijpen: ze kon toch immers heel goed zwemmen. Haar moeder zegt dat sommige dingen ‘gewoon gebeuren’, maar dat is volgens Suzy geen verklaring (pp. 18-19). Ze vindt deze aanname niet ‘wetenschappelijk’ en stelt in het kader van een project dat ze op school moet doen voor het vak natuurwetenschappen een hypothese op waarbij ze veronderstelt dat de dood van Franny is veroorzaakt door een steek van een giftige kwal. Vervolgens gaat ze aan de slag om deze hypothese te bewijzen en werkt ze zo aan de aanvaarding van de dood van Franny. Kinderen hebben behoefte aan duidelijke informatie over de gang van zaken rond de dood en het overlijden. Zelfs met voldoende informatie zullen kinderen zelden in staat zijn om alles direct te verwerken (Baker & Sedney, 1992, p. 106). In het bijzonder bij jongere kinderen zijn er bijkomende cognitieve beperkingen ten aanzien van hun begrip van de dood (Koocher, 1974). Juist dan is het van belang de juiste informatie te verstrekken, in een taal die past bij hun leeftijd, als basis voor het kind om de betekenis van het verlies te bevatten. Zoals hierboven besproken kunnen bij jonge kinderen prentenboeken een nuttige functie vervullen. Het is daarnaast van belang dat kinderen een veilige en beschermde omgeving hebben met een volwassene in de nabijheid die er voor hen is en die aan hun zijde staat (Baker & Sedney, 1992, p. 106; Furman, 1986). De situatie van kinderen die er alleen voor staan, komt in veel boeken voor. In Gebroken soep (2009) van Jenny Valentine zorgt Rowan voor haar zusje omdat na de dood van haar broer haar gescheiden moeder depressief is geworden. In boeken voor adolescenten neemt dan een vriendje of vriendinnetje vaak de steunende rol over: voor Rowan is dat de achttienjarige Harper. Ook in Mijn zus woont op de schoorsteenmantel (2011) van Annabel Pitcher zijn de tienjarige Jamie en zijn zusje Jasmine op zichzelf aangewezen als het tweelingzusje van Jasmine, Rose, om het leven komt bij een bomaanslag. Ze wonen bij hun aan de drank geraakte vader nadat hun ouders gescheiden zijn. Uiteindelijk beseft | ||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||
de omgeving in de meeste boeken wel dat het kind steun nodig heeft in het proces. In Liefs van Aubrey (2010) van Suzanne LaFleur, neemt de oma van Aubrey de ondersteunende taak op zich. De elfjarige Aubrey is, nadat haar vader en zusje zijn omgekomen bij een auto-ongeluk, ook door haar emotioneel uit balans geraakte moeder in de steek gelaten. Haar oma treft haar aan nadat ze een week helemaal alleen thuis is geweest en vangt Aubrey op in haar eigen huis. | ||||||||||||||||||
Rouwtaak 2: De pijn en het verlies doorlevenGa naar voetnoot7Bij deze rouwtaak gaat het er vooral om dat kinderen de realiteit van het verlies aanvaarden en de bijbehorende emoties zoals verdriet, woede, wrok en verwarring toelaten (Baker & Sedney, 1992, p. 109; Sekaer, 1987). Pearl, vijftien jaar oud, in Het jaar dat de wereld op zijn kop stond (2014) van Clare Furniss is vooral boos als haar moeder overlijdt bij de geboorte van haar zusje. Waarom wilde haar moeder nog een kind? Ze verwijt haar vader dat hij meer van ‘dat rattenkind’,zoals ze haar zusje noemt, houdt dan van haar (p. 19). Dat kind was immers de reden dat haar moeder dood was. Als ze haar in de couveuse liggende, veel te vroeggeboren, broodmagere zusje ziet liggen voelt ze geen verdriet maar haat. Gedurende de maanden dat haar zusje in het ziekenhuis ligt, weigert ze op bezoek te gaan en ook na thuiskomt is de relatie moeizaam. Het wordt een jaar van boos zijn, van verdriet en van accepteren dat haar moeder echt weg is. Op de eerste verjaardag van de Rat, ook de eerste sterfdag van haar moeder, kan ze haar zusje eindelijk bij haar echte naam noemen: ‘Rose’ (p. 269). Deze eerste rouwtaak is destijds beschreven door Freud als een proces van loslaten en afbreken van de relatie met de overledene (1917). De inzichten zijn veranderd en het besef dat de relatie niet over is, maar een andere vorm heeft gekregen, wordt essentieel geacht in het rouwproces, terwijl het losmaken en loslaten van de overledene dat niet per se hoeft te zijn (Klass, Silverman, & Nickman, 1996; Klass & Steffen, 2018). In feite betekent de mogelijkheid om een innerlijke verbinding met de overledene te behouden een teken van een gezond herstel en niet van een verstoord rouwproces. Aan het eind van het boek stelt Pearl vast dat haar moeder nu echt weg is, maar Lennie in De hemel | ||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||
begint bij je voeten (2010) van Jandy Nelson voelt juist de aanwezigheid van haar overleden zusje Bailey overal: ‘Meer dan ooit sinds ze is overleden. [...] Ze zit in elke gedachte die ik heb, elk woord dat ik zeg en ik laat haar maar begaan’ (p. 265). De verbinding die ze voelt met Bailey belemmert haar echter niet meer. | ||||||||||||||||||
Rouwtaak 3: Zich aanpassen aan een wereld zonder de overledeneGa naar voetnoot8Bij de derde rouwtaak gaat het erom dat kinderen leren om te gaan met de situatie dat de overledene niet meer in levenden lijve aanwezig is. Kinderen zullen ook moeten leren nieuwe relaties aan te gaan zonder angst voor een nieuw verlies, bijvoorbeeld in de klas of met een eventuele nieuwe relatie van de ouder. Binnen deze rouwtaak zullen kinderen een nieuwe identiteit ontwikkelen waar de verlieservaring een onderdeel van is. In Een nieuwe zomer, een nieuw begin (2013) van Morgan Matson verbreekt Taylor de relatie met haar vriendje Henry tijdens de laatste fase van het stervensproces van haar vader. Ze verandert van gedachten als ze, na zijn dood, de aan haar gerichte nagelaten brief van haar vader opent. Haar vader schrijft haar dat hij heeft gezien dat ze de neiging heeft weg te rennen voor dingen die heel beangstigend kunnen zijn, zoals liefde en vertrouwen. Hij adviseert haar haar hart niet af te sluiten nu hij overleden is (p. 445). Ze heeft Henry weggeduwd omdat hij te dichtbij kwam in plaats van zijn hulp te aanvaarden (p. 446). Ze besluit dat ze het haar vader schuldig is te proberen haar hart voor Henry open te stellen (p. 449). Ook in Toen de wereld nog werelt was (2015) van Paul de Moor is aanpassing aan een wereld zonder de overledene aan de orde. De dertienjarige Isa verwacht haar overleden moeder bij de opening van haar kunstinstallatie. Haar moeder komt niet: ‘De tranen sprongen in mijn ogen. Nee, de tranen sprongen uit mijn ogen’ (p. 394). Ze pakt een spuitbus en bedekt haar installatie met een oranje laag sneeuw. Haar papa begrijpt het niet, maar de vriendin van haar papa wel. Ze zegt dat alleen kunstenaars weten wat hun werk wil (p. 395). Isa antwoordt dat de oranje sneeuw haar mama is en vervolgens voelt ze de steun van de vriendin van haar papa: | ||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||
Ik liet haar linkerhand mijn rechterhand zoeken. [...] Mijn lippen drukten een zoen op de linkerhand van de vriendin van mij papa. En mijn tranen stroomden over de linkerhand van de vriendin van mijn papa. ‘Mama’, fluisterde ik. (p. 396) Isa realiseert zich zo dat haar moeder niet meer terugkomt, maar accepteert tegelijkertijd de troost van de vriendin van haar vader en het feit dat die nu een rol in haar leven zal spelen. | ||||||||||||||||||
Rouwtaak 4: De overledene een plek geven en de draad van het leven weer oppakkenGa naar voetnoot9Binnen deze taak komt aan de orde hoe een betekenisvolle band met de overledene in stand kan worden gehouden zonder dat dit de ontwikkeling van kinderen en het leven verder verstoort. Tot de jaren negentig was de zogenaamde ‘breaking bonds’ benadering, gebaseerd op de ideeën van Freud, dominant. Volgens Freud zou de rouwende alle banden met de overledene moeten verbreken opdat er meer energie beschikbaar komt om nieuwe relaties aan te gaan (Freud, 1917). In 2018, meer dan twintig jaar nadat de term ‘continuing bonds’ werd geïntroduceerd, concluderen Klass en Steffen dat het behouden van een relatie en een band met de overledene een geaccepteerde opvatting is (zie ook Klass, Silverman & Nickman, 1996). Het onderhouden en voortzetten van de relatie wordt nu beschouwd als onderdeel van een normaal rouwproces. Passend bij de cognitieve ontwikkeling van het kind, moet het leren hoe het de overledene kan herinneren en een relatie kan onderhouden/ bestendigen (Silverman, 2000; Silverman & Nickman, 1996, p. 73; Silverman & Worden, 1992; Worden, 1996). Dat kan bijvoorbeeld via rituelen op bijzondere dagen, bij het graf of bij andere betekenisvolle plaatsen, maar ook door middel van objecten zoals foto's of bijzondere voorwerpen of kledingstukken van de overledene (Maddrell, 2013, p. 508). Deze zogenaamde ‘material focus’ kan de relatie tussen de levenden en de doden vergemakkelijken (Hallam & Hockey, 2001, p. 85). | ||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||
De Amerikaanse kinderarts en psychoanalyticus Donald Winnicott was de eerste die aan dergelijke voorwerpen de term ‘transitional objects’ (overgangsobjecten) gaf. Hij analyseerde ze in de ontwikkeling van het kind met betrekking tot het proces van afstand nemen van de moeder (Winnicott, 2005, pp. 1-34). Deze overgangsobjecten kunnen troost bieden in het rouwproces (Silverman & Nickman, 1996, p. 81). Ze kunnen tegelijkertijd verbinden én behulpzaam zijn in de transitie die plaatsvindt in het scheidingsproces en in het proces van aanvaarding van het feit dat de ouder of andere naaste daadwerkelijk is overleden (Winnicott, 2005; Worden, 1996, 2009). De Australische wetenschapper Margaret Gibson (2004) noemt deze voorwerpen ‘melancholy objects’ en zegt hierover: ‘In grieving, as in childhood, transitional objects are both a means of holding on and letting go’ (p. 289). Mensen, en ook kinderen, in rouw weten wel dat ze de overledene in feite moeten laten gaan, maar door voorwerpen die gerelateerd zijn aan de overledene te koesteren zijn zij op een bepaalde manier toch in hun nabijheid en bieden zo steun (p. 288). Bij kinderen lijkt het volgens Gibson of deze objecten magische kwaliteiten hebben als zij steun en veiligheid aan het kind bieden (p. 288). In veel jeugdboeken vindt de verbinding met de overledene plaats door middel van bepaalde voorwerpen. Het dragen van kleding van de overledene komt vaak voor. In Liefdesbrieven aan de sterren (2015) van Ava Dellaira is Laurel na de dood van haar zusje May begonnen met het dragen van haar kleren en sinds ze dat doet gebeuren er allerlei ‘wonderen’ zoals de ontmoeting met de knappe Sky (p. 32). In De Hemel begint bij je voeten (2010) van Jandy Nelson zit Lennie graag in de kamer van haar overleden zus Bailey, ‘Het Heiligdom’, en draagt ze vaak haar kleren (p. 33). Ze krijgt een relatie met het vriendje van haar zusje, maar ook met een jongen uit haar schoolorkest. Zoals op de omslag van het boek staat: ‘De EEN helpt haar HERINNEREN. De ANDER laat haar VERGETEN’ (z.p.). In feite gaat het in deze rouwtaak dus om het behouden van de herinnering (‘holding on’) en het accepteren van het definitieve van de dood, het loslaten (‘letting go’). Zoals bij Lennie kan dit een moeizaam proces zijn. Het uiteindelijke resultaat van deze taak bevordert dat kinderen in staat zijn terug te keren naar ontwikkelingstaken en activiteiten behorend bij hun leeftijd. Daarnaast zouden ze in staat moeten zijn om te gaan met periodiek | ||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||
terugkerende emoties die bij het verlies horen en gebruikelijk zijn op momenten van transitie in de ontwikkeling, of op bepaalde belangrijke (feest)dagen zoals de verjaardag of de sterfdag van de overledene. Wolfje in Wolfje (2011) van Claudia Jong noemt de sterfdag van haar vader een ‘omgekeerde verjaardag’, de ‘verdooddag’. Ze vindt het een ‘rotdag’ (p. 7). Zijn alle taken uitgevoerd dan zou het verlies verwerkt moeten zijn. Spuij (2017, p. 17) zegt hierover: ‘In het algemeen kunnen we zeggen dat een verlies verwerkt is zodra het niet meer altijd en overal aanwezig is.’ Het kan nog wel pijn doen, bijvoorbeeld op bijzondere dagen, want een dierbare verliezen zal volgens Spuij (p. 17) altijd in meerdere of mindere mate voelbaar blijven. In de volgende paragrafen zal ik bespreken hoe rouwverwerking en de besproken rouwtaken aan de orde komen in de twee gekozen jeugdboeken. | ||||||||||||||||||
Rouwtaken in Ik heet Olivia en daar kan ik ook niks aan doenOlivia, de hoofdpersoon uit Ik heet Olivia en daar kan ik ook niks aan doen (2011) van Jowi Schmitz, is tien jaar oud. Ze woont op een zeilboot, het Moederschip. De boot staat op een trailer in de tuin naast de kapsalon van haar vader. Haar moeder is onlangs overleden. Olivia vindt haar naam niet bij haar passen. Ze heet liever ‘Krumpie’. Als haar vader haar zo noemt, is ze zijn kleine meisje, dat verdrietig mag zijn en getroost wordt en niet een stoer meisje dat alles zelf moet uitzoeken en dat omgekeerd haar vader moet troosten: ‘Wie had er nou een vader waar je voor moest zorgen?’ (Schmitz, 2011, p. 79). Olivia wil, net als haar moeder, schrijfster worden. Volgens haar vader zijn ze op ‘doortocht’, alles is ‘tijdelijk’ en Olivia doet in haar ‘schrijfschrift’ verslag van deze tocht. In het begin van haar boek zegt Olivia meteen waar het wat haar betreft om gaat: Dit is het grootste probleem: mijn moeder is dood. | ||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||
Na het overlijden van haar moeder zijn ze halsoverkop vertrokken met de zeilboot. Wat op de boot paste ging mee. Haar moeder, dat wil zeggen: de urn met de as van haar moeder, zou worden nagestuurd. Alles wat voor een tienjarige veilig en stabiel is, werd achtergelaten: haar school, haar omgeving en vooral haar opa en oma. Olivia heeft het gevoel er alleen voor te staan. Daarbij komt dat ze geen idee heeft hoe om te gaan met het verlies van haar moeder. De onderwijzeres op haar nieuwe school probeert haar te helpen en wil erover praten, want dat zou haar kunnen helpen bij het verwerken: ‘Bloemen kun je tot een boeket verwerken, komkommers en fetakaas verwerkte je tot een salade. Maar een dode moeder?’ (p. 134). Olivia wil er niet over praten, het gaat niemand wat aan dat ze een dode moeder heeft, vindt ze. ‘Mijn moeder was in deze stad nog niet dood.’ (p. 57) Om een eerste stap te kunnen zetten in het proces van rouwverwerking zal Olivia de dood van haar moeder moeten accepteren (de eerste rouwtaak). Maar Olivia vindt het fijn te denken dat haar moeder niet dood is. In de nieuwe stad hoeft dat ook niet, want niemand weet ervan, ook op de nieuwe school niet, haar moeder zou dus elk moment weer terug kunnen komen, alsof ze op reis was geweest. Ze ontkent dus in feite de dood van haar moeder. Olivia heeft nog niet gehuild, ze voelt niet zo veel en durft niet aan haar moeder te denken: ‘Mijn moeder zit onder mijn gedachten’ (p. 8). Ze is bang dat dat tijdelijk is. Dat de tranen zich ophopen en dat ze op een dag ‘verdrinkt in het zoute water’ (p. 17). Het lijkt alsof de boot op het droge waar ze in wonen symbool staat voor de rouwverwerking die als het ware ook gestrand is. ‘Alle seizoenen moeten eroverheen gaan [...] dan doet het minder zeer,’ zegt haar vader (p. 14). Olivia vraagt wat ze tot die tijd moeten doen: ‘We wachten gewoon even. Net zoals je kan schuilen voor de regen’ (p. 17). Haar vader vindt dat je gewoon de tijd zijn werk moet laten doen dan, komt het met het verwerken van het verlies vanzelf in orde. | ||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||
Een rode jurk als overgangsobjectOp de laatste verjaardag van Olivia droeg haar moeder speciaal voor haar een rode jurk. Deze jurk was in een aparte doos meegegaan op de boot omdat Olivia dat wilde, haar vader wilde immers alles wat aan haar moeder herinnerde achterlaten en dus ook de jurk. Olivia wil de jurk nog even zien, eraan ruiken zodat ze zich de lucht van haar moeder zou kunnen herinneren. Maar dan blijkt de jurk verdwenen te zijn. Ze vindt de jurk terug, onder in de rugzak van haar vader, tussen zijn vuile onderbroeken. Hij had de jurk weggestopt en haar zo willen beschermen tegen het verdriet rond haar moeder. Dat is zijn manier: alles wat herinnert wegstoppen, achterlaten. Daardoor is de lucht van haar moeder weg. Olivia wordt vreselijk boos op haar vader, zo boos dat ze de jurk in twee stukken scheurt. Ze schrijft: ‘Alsof de jurk naar mijn hart luisterde’ (p. 88). Haar hart is immers ook verscheurd door de dood van haar moeder en door het feit dat haar vader geen oog heeft voor haar verdriet en alleen aan zijn eigen verdriet lijkt te denken. De jurk fungeert voor Olivia juist als verbinding met haar moeder, maar ook als een poging om haar los te laten: door hem doormidden te scheuren verbreekt ze in zekere zin de band met haar moeder. Het kledingstuk is een prototypisch ‘overgangsobject’ in het scheidingsproces tussen het jonge kind en een moeder, zoals besproken door Winnicott (2005, pp. 1-34). Zoals gezegd beschrijft Gibson (2004, p. 288) deze voorwerpen in termen van ‘holding on and letting go’. Bij Olivia bood de jurk in eerste instantie steun, maar uit frustratie over de situatie maakt ze hem kapot. Inmiddels is haar vader bevriend geraakt met Sonja die boven de kapsalon woont. Hij wil dingen veranderen. Ondanks dat hij nog veel huilt en vaak emotioneel is, probeert hij toch aan Olivia duidelijk te maken dat ze verder moeten en dat aan de ‘tijdelijkheid’ een eind moet komen. Olivia denkt dat dat betekent dat ze teruggaan naar waar ze vandaan kwamen, naar waar ook haar opa en oma zijn en de urn met de as van haar moeder. Maar haar vader wil blijven waar ze nu zijn. Hij belooft haar plechtig dat hij niet meer zal huilen en een vrolijkere en een meer verantwoordelijke vader zal zijn. Hij probeert voor zichzelf de tweede rouwtaak af te ronden en een volgende stap te zetten, hij gaat zelfs zo ver dat hij wil dat ze bij de bovenbuurvrouw Sonja gaan wonen. Hij wil met haar een relatie beginnen. Olivia is zelf lang nog niet zo ver. Ze heeft nog moeite met de acceptatie van de dood van haar moeder, doet net | ||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||
alsof haar moeder op reis is en verdringt haar verdriet. Volgens het rouwtakenmodel betekent dat dan ook dat ze moeite heeft met het aangaan van nieuwe relaties. Ze ziet Sonja als een indringster in hun gezin: Mijn vader, moeder en ik. Vroeger waren we een blokkentoren. Drie blokjes op elkaar, ik bovenop. De toren was omgevallen - torens vallen nu eenmaal altijd om - en het vallen deed pijn. Maar wat ze ook deed, Sonja kón niet tussen ons komen. Ze was een heel ander soort blokje. Een rondje. Of een driehoek. (p. 126) Maar dan, met de rode jurk als katalysator, dringt het eindelijk tot haar door dat de dood van haar moeder realiteit is, dat ze nooit meer terugkomt en dat het nooit meer wordt zoals vroeger en dan volgen de tranen die ze al die tijd heeft tegengehouden: ‘Ik wil mamma.’ Terwijl ik het zei, voelde ik hoe waar het was. Ik wilde mijn moeder. Ze hoefde niks te doen, niks te zeggen. Ze mocht zelfs zo ziek en moe zijn als op het laatst. Haar vader probeert er wel voor haar te zijn maar kan, wederom, zijn eigen emoties niet in bedwang houden. Voor Olivia is dan de maat vol. Zoals uit de literatuur kan worden opgemaakt hebben kinderen steun van mensen in hun omgeving nodig om aan hun rouwtaken te kunnen werken (Baker ó Sedney, 1992, p. 106; Furman, 1986). Ook Olivia heeft die steun nodig, ze heeft al vaak genoeg haar vader moeten troosten, nu wil ze zelf getroost worden: | ||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||
Hij zei: ‘Krumpie, ik wil je moeder ook.’ Hij begon te snuffen, maar voordat hij echt kon beginnen met huilen gilde ik, steeds harder: ‘Nee! Nu mag ik! Nu mag ik een keer huilen. Nu mag ik! Nu mag ik!’ Haar vader vindt haar lief, dapper en zo stoer en dat is Olivia ook, maar ze is ook nog een klein meisje van tien jaar met een enorm verdriet en daar heeft ze haar vader bij nodig. En ze huilt, een hele zee: Toen kwam de zee. Eerst werden mijn ogen nat maar waren er nog geen snikken, en toen begon mijn hoofd te tintelen. [...] Ik hikte en mijn hele leven ging heen en weer van de bulken verdriet die naar buiten kwamen. De hele zee ineens. Als mijn vader me niet had vastgehouden, was ik verdronken. (p. 132) De tweede rouwtaak die gericht is op het doorleven van het verlies is hier aan de orde: de pijn rond de dood van haar moeder in de ogen kijken en de onomkeerbaarheid van de dood aanvaarden. Ze wil nu aandacht voor zichzelf van haar vader en heeft zijn steun nodig bij het uitvoeren van deze rouwtaak en die steun krijgt ze uiteindelijk van hem. | ||||||||||||||||||
‘[E]en gewoon meisje van tien met een dode moeder’Bij rouwtaak drie gaat het om het aanpassen aan een wereld waarin de overledene niet meer feitelijk aanwezig is. In feite gaat het ook om het aanvaarden van een nieuwe identiteit waar de overledene wel deel van uitmaakt. Nieuwe relaties moeten worden aangegaan, bijvoorbeeld met Sonja, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Sonja is immers een heel ander soort ‘blokje’ en past niet bij hun blokkentoren. Uiteindelijk vraagt ze toch aan Sonja haar huis te laten zien. Ze heeft zo een start gemaakt met de acceptatie van nieuwe relaties, ook op school waar haar vriendje Sasha haar helpt als ze wordt gepest: | ||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
‘Kappen nou! Haar moeder is dood! Gewoon effe normaal doen nu. Dus!’ [...] Ik ademde uit. Ik was een gewoon meisje van tien met een dode moeder. Een meisje van tien met een dode moeder en met al bijna geen vies knotje meer. (p. 151) Ze neemt een belangrijke beslissing: haar vader mag haar haar wassen en knippen. Sinds de dood van haar moeder draagt ze haar haar opgestoken en heeft ze het niet meer gewassen. Door het wassen worden als het ware de emoties van haar afgespoeld en voelt ze zich herboren en is ze ‘gewoon’ een meisje van tien jaar met een dode moeder, met een vader met een vriendin, en met een vriendje. Rouwtaak drie lijkt zo, met het vertellen over de dood van haar moeder en haar acceptatie van een leven waarin haar moeder niet meer feitelijk figureert, volbracht. | ||||||||||||||||||
‘Ze is niet weg’Binnen de vierde rouwtaak gaat het erom dat Olivia haar leven weer weet op te pakken, mét betekenisvolle herinneringen aan haar moeder en zodanig dat deze herinneringen haar niet remmen in haar ontwikkeling. Een eerste stap in deze richting is het verstrooien van de as van haar moeder. De boot, die Olivia Moederschip had gedoopt, wordt teruggebracht naar de haven. Ze hebben tijdens hun periode van ‘tijdelijkheid’ als het ware in haar moeder gewoond, nauw verbonden als ze zich met haar voelden. Nu zijn ze zo ver dat ze verder kunnen, zonder de boot, dus zonder de feitelijke aanwezigheid van haar moeder, maar met alleen herinneringen aan haar. Ze gaan met zijn allen het water op om de as te verstrooien. Dan heeft haar vader een cadeautje voor haar, een concrete herinnering: de jurk van haar moeder. Sonja heeft hem genaaid en ook de geur is als het ware hersteld: ‘Ik vouwde de jurk open en rook eraan. Niks geen onderbroekengeur. Mamma. Zo rook ze’ (p. 169). Haar oma vraagt of ze de jurk niet wil aantrekken, Olivia aarzelt, maar doet het toch: Ik wilde zeggen dat hij veel te groot voor me was. | ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
De jurk krijgt nu een positieve betekenis, als een dierbare herinnering en verbinding met haar moeder, die niet weg is, maar bij haar. Door de jurk is de band niet doorgesneden, maar wordt die voortgezet, weliswaar in een andere vorm. Olivia wil eigenlijk ook haar schrijfschrift met de as van haar moeder in het water gooien, maar haar vriendje Sasha zegt dat ze dat niet moet doen omdat het misschien wel ooit een boek zal kunnen worden (p. 170). Olivia houdt het schrift bij zich en het functioneert zo ook als een overgangsobject in het proces van loslaten van haar dode moeder en het behouden van de herinneringen (Gibson, 2004, p. 288). Ze strooien de as uit over het water en haar vader zegt: ‘Nu is ze weg,’ zei mijn vader. Olivia geeft hiermee aan dat de banden met haar dode moeder niet compleet verbroken zijn: ze kan door met haar leven, ook omdat ze haar moeder altijd bij zich zal dragen. Rouwtaak vier lijkt zo tot een goed einde gebracht. | ||||||||||||||||||
Rouwtaken in Hoe ik per ongeluk een boek schreefKatinka, de hoofdpersoon uit Hoe ik per ongeluk een boek schreef (2014) van Annet Huizing, is dertien jaar oud en heeft altijd geweten dat ze boeken wil schrijven. Ze woont bij haar vader en broertje Kalle. Haar moeder is tien jaar eerder overleden. Katinka schrijft dat ze volkomen gewend is aan het feit dat haar moeder is overleden. De mensen om haar heen doen soms moeilijk, vindt ze. De kassière van de HEMA, bijvoorbeeld, die schrok, ze was immers pas zeven jaar en ging in haar eentje sokken kopen (p. 5). Ze lijkt de dood van haar moeder goed verwerkt te hebben. | ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
Nu heeft haar vader een nieuwe vriendin, Dirkje, en weet ze waar ze haar eerste boek over wil schrijven: over hoe Dirkje in hun leven is gekomen. Katinka vraagt Lidwien, hun overbuurvrouw en een gelauwerde, ervaren schrijfster, om haar schrijfles te geven. In korte stukjes, die ze steeds aan Lidwien laat lezen, beschrijft ze hoe Dirkje deel is gaan uitmaken van haar leven en vooral hoe ze eigenlijk vanaf dat moment haar overleden moeder is gaan missen. Het draait in dit boek om het proces van bewustwording en acceptatie van het gemis van haar moeder, het gaat in feite om een vorm van rouwverwerking vele jaren na het overlijden. Spuij duidt dit proces van late rouwverwerking bij kinderen die op jonge leeftijd een naaste verliezen als ‘inhibited grief’ (geremde rouw) of ‘delayed grief’ (uitgestelde rouw) (Spuij, 2014, pp. 8-13). Zoals bij Katinka kan rouwverwerking in een latere fase weer aan de orde zijn als kinderen in de context van hun ontwikkeling een eigen identiteit ontwikkelen. Deze thematiek staat centraal in Hoe ik per ongeluk een boek schreef. Het besef van het gemis van haar moeder gaat bij Katinka pas een rol spelen wanneer haar vader een serieuze relatie aangaat met Dirkje. Katinka mag Dirkje graag. Laat ze toe dat Dirkje de plaats van haar moeder inneemt? Of kunnen ze naast elkaar in haar leven zijn? Maar wie was haar moeder? Ze kent haar moeder eigenlijk helemaal niet, maar ze mist haar nu wel. Het commentaar dat Lidwien geeft op haar stukjes wordt als ‘schrijftips’ in blauw onder aan elk hoofdstuk weergegeven.Ga naar voetnoot10 Dit commentaar is tegelijkertijd een reflectie op dat wat Katinka beschrijft. Volgens Lidwien zit in een boek het echte verhaal bij de worsteling die iedereen wel ergens mee heeft (p. 40). Lidwien kent haar situatie goed. Ze is al lang hun overbuurvrouw en heeft haar moeder goed gekend. Lidwien adviseert Katinka in feite in het proces van acceptatie van de nieuwe relatie van haar vader: ‘“Schrijf het maar van je af,” zei ze’ (p. 36). | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
Een rode jurk met witte stippenKatinka gaat op zoek naar herinneringen aan haar moeder. Met die herinneringen probeert ze haar dode moeder een plek in haar leven te geven en een betekenisvolle band met haar aan te gaan. De vierde rouwtaak wordt nu als eerste taak in het proces ingezet. Het door elkaar uitvoeren van de rouwtaken is volgens Worden mogelijk, kinderen kunnen zelfs met verschillende taken tegelijk bezig zijn en we zien dit bij Katinka gebeuren (Worden, 2009, p. 39). Pas als ze die taken heeft uitgevoerd en het gemis van haar moeder een plaats heeft gegeven, zal ze in staat zijn een relatie met Dirkje op te bouwen. Op een zaterdagavond is ze op zolder gaan snuisteren in de grote hutkoffer met daarin de jurken van haar moeder. Uit alle jurken koos ze een rode met witte stippen om aan te trekken. Uiteindelijk was ze in slaap gevallen met de jurk nog aan, en zo had haar vader haar gevonden. Hij vond dat ze op haar moeder leek. Door de jurk identificeert ze zich met haar moeder en ze ziet al voor zich hoe de jurk later, als ze een beroemd schrijfster is, een belangrijke rol zal spelen. Dan zal ze hem aantrekken als ze naar het Boekenbal gaat. De jurk fungeert ook hier, net als bij Olivia, als een overgangsobject en een object van ‘holding on and letting go’ (Gibson, 2004, p. 288): Katinka weet dat haar moeder er in feite niet meer is, maar door de jurk is ze toch, en eigenlijk voor het eerst, weer bij haar. Bij zowel Olivia als Katinka zetten de jurken in eerste instantie aan tot heftige emoties rond het gemis van hun moeder en worden het overgangsobjecten. Katinka mist een concrete plaats van herdenking, een plaats waar ze haar moeder kan voelen. Haar moeder is gecremeerd en de as werd verstrooid op Terschelling. Ze vraagt zich af waarom er geen graf is om naar toe te gaan. Haar vader legt uit dat haar moeder het niks vond om onder de aarde te liggen. Ze had altijd geroepen dat ze verbrand wilde worden als ze dood zou gaan. Begraafplaatsen vond ze niks, ze ging ook nooit naar het graf van haar ouders: ‘“Ik draag ze toch bij me?” zei ze dan. Ik wou dat ik dat ook zo voelde met mijn moeder’ (p. 72). Een volgende actie van Katinka is een bezoek aan het crematorium waar ze afscheid hebben genomen van haar moeder. De directeur en zij houden samen een ‘reconstructie’ van een crematieceremonie. Als ze bij de ovens staan, wordt het Katinka opeens allemaal te veel. Ze realiseert zich dat zij hier | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
waarschijnlijk ook op eenzelfde manier afscheid van haar moeder heeft genomen, ze was toen drie jaar oud en kan zich er niets meer van herinneren: Zou ik ook een knuffel in de kist van mijn moeder hebben gestopt? Ook dit zelfgeschreven stukje laat ze lezen aan Lidwien, die er als volgt op reageert: ‘Al die concrete details maken het echt,’ vond ze. ‘Het is ook echt,’ zei ik zacht. Ze vraagt Lidwien of je zelf iets meegemaakt moet hebben om het mooi op te kunnen schrijven. Lidwien zegt dat het wel helpt als je een groot verdriet hebt gehad omdat je het verdriet van een personage dan ‘doorvoeld’ kunt beschrijven. Katinka snapt het en ze begrijpt ook het proces dat ze aan het doormaken is: ‘Doorvoeld. Ja, dat bedoelde ik, denk ik. Dat je het door en door gevoeld hebt’ (p. 84). Door de confrontatie met de jurken van haar moeder en het bezoek aan het crematorium is haar moeder voor het eerst in het leven van Katinka heel erg aanwezig, in haar afwezigheid. Dit veroorzaakt emoties bij Katinka die hoog oplaaien als Dirkje haar vraagt samen te gaan shoppen. Nieuwe kleren kopen, als een echte moeder-dochter-activiteit. Dirkje zoekt leuke vestjes, bloesjes en komt dan met een jurkje aan, van rode stof met witte stippen nota bene. Katinka wil het jurkje niet aantrekken, ze houdt niet van jurkjes en vindt hem niet mooi, zegt ze. Op een terras eten ze wat en denkt de ober dat Dirkje haar moeder is. Dan ontploft er iets in haar: ‘Ze is mijn moeder niet,’ zei ik. En toen schreeuwde ik het: ‘Ze is mijn moeder niet, dat ziet toch iedereen!’ | ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
Halsoverkop laat ze Dirkje op het terras achter en rent overstuur naar huis. Haar vader staat haar op te wachten. Op haar kamer, alleen, laat ze haar tranen de vrije loop: ‘Waarom moest je nou doodgaan?’ fluisterde ik tegen de foto van mijn moeder, en toen moest ik heel hard huilen. Ik kon niet meer stoppen. Ik wilde ook niet meer stoppen' (p. 101). Haar vader laat haar betijen en vertelt dat Dirkje het weekend niet komt. Hij heeft begrip voor Katinka en forceert niets. Hier is de, uitgesteld in de zin van Spuij (2014, p. 12), tweede rouwtaak aan de orde en wordt Katinka geconfronteerd met de emoties van het verlies van haar moeder, ook al is het allemaal lang geleden gebeurd. Pas als deze rouwtaak is uitgevoerd zal ze in staat zijn om in de nieuwe relatie met Dirkje, als vriendin van haar vader, te investeren (rouwtaak drie), maar eerst wil ze nog meer over haar moeder weten en continueert ze haar zoektocht. Ze weet eigenlijk niet hoe de stem van haar moeder klonk, hoe ze bewoog en hoe ze rook. Haar vader bedenkt dat er vlak voor de geboorte van haar broertje een film gemaakt is, tijdens het huwelijk van een goede vriendin, waar haar moeder een toespraak hield. Hij weet de film op te sporen en een vriend digitaliseert het stukje waar haar moeder op staat. Bij het bekijken ervan komen opnieuw de emoties: Ik hoorde haar stem en ik riep ‘mama mama’ tegen het beeldscherm. [...] Ik moest zo hard huilen dat ik niet meer kon horen wat mijn moeder daar op het podium vertelde. [...] Toen keek ze plotseling opzij, alsof ze werd geroepen. Ze bukte zich en strekte haar armen uit. Ik zag een klein meisje het beeld in lopen. Ze riep ‘mama mama’. Ik stopte abrupt met huilen. (p. 115) Nu heeft ze een duidelijk beeld van haar moeder, en van haarzelf met haar moeder en ze voelt het gemis. Ze heeft de emoties van haar dood aanvaard, over zich heen laten komen en heeft nu een beeld bij de relatie die ze destijds met haar moeder had. | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
‘Mijn moeder is dood, maar ze is bij me terug’Pas als ze met haar vader en Kalle met vakantie is op Terschelling is ze in staat een volgende stap te zetten en de relatie met Dirkje te herstellen. Ze besluit Dirkje op te bellen en haar uit te leggen wat er aan de hand is: ‘Het is mijn moeder,’ zei ik. Wat een tekst. ‘Ik mis haar,’ fluisterde ik. ‘Voor het eerst.’ ‘Ik denk dat ik het begrijp,’ antwoordde ze' (p. 125). Ze vraagt Dirkje of ze het filmpje van haar moeder wil zien. Ze vindt het belangrijk dat Dirkje weet hoe haar moeder was en haar ziet als dochter van haar vader én haar moeder. Ze kan nu de laatste rouwtaak afsluiten: ze kent haar dode moeder, ze heeft haar een plek gegeven en kan door met haar leven waarin ook een plaats voor Dirkje is: ‘Mijn moeder is dood, maar ze is bij me terug. Door het filmpje en door Dirkje. Mijn moeder is bij me terug en dat is genoeg’ (p. 127). | ||||||||||||||||||
De rouwtaken in beide boekenIn Ik heet Olivia en daar kan ik ook niks aan doen zijn de herinneringen aan de onlangs overleden moeder van Olivia en de emoties rond het verlies heel erg aanwezig, in eerste instantie vooral bij haar vader. Het verwerkingsproces is voor Olivia als een stuurloos schip, ze lijkt niet verder in de goede richting te komen. De nieuwe relatie van haar vader met Sonja en het verzet van Olivia daartegen kunnen als een ‘turning point’ gezien worden. Pas als ze de emoties toelaat kan ze de dood van haar moeder accepteren. De moeder van Katinka, in Hoe ik per ongeluk een boek schreef, is overleden toen ze drie jaar oud was. Verlies en emoties lijken in eerste instantie niet van belang. Wanneer haar vader een relatie met Dirkje aangaat, worden deze aspecten wél relevant en start een proces van (opnieuw) verwerken van het gemis van haar moeder. Katinka voert de rouwtaken in een andere volgorde dan Olivia uit. Ze is in eerste instantie heel actief met de vierde rouwtaak: ze verzamelt herinneringen aan haar moeder en probeert een veelbeduidende band met haar op te bouwen. Ze onderzoekt de verhouding met haar overleden moeder ook al is die al geruime tijd dood. Daarbij vraagt ze zich af: wie is mijn moeder en hoe verhoud ik me tot haar? Vervolgens komen de emoties rond het gemis en slaagt ze erin de dood van haar moeder (opnieuw) te accepteren. Beide meisjes laten uiteindelijk een nieuwe identiteit toe: ze zijn meisjes met een dode moeder én met een vader met een vriendin. | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
Katinka beschouwt het schrijven als onderdeel van acceptatie van de dood van haar moeder. Het beschrijven van haar gevoelens en het commentaar van Lidwien daarop zijn terugkerende elementen in het verhaal en essentieel in haar proces van rouwverwerking. Bij Olivia staat het schrijven zelf niet op de voorgrond, maar ze heeft haar hele verhaal wel opgeschreven in haar schrijfschrift dat ze besluit niet met de as van haar moeder in het water te gooien, maar te behouden. Haar schrift fungeert zo ook als een overgangsobject, net als de rode jurken. Bij beiden zijn met name de jurken essentieel als overgangsobjecten in het proces van acceptatie van de dood van hun moeder en ook om een zingevende relatie met haar te behouden. Uiteindelijk komt het goed met zowel Olivia als met Katinka: de rouwtaken zijn uitgevoerd en het verlies lijkt verwerkt terwijl de band met hun dode moeder in stand wordt gehouden. Ze hebben beiden geleerd om te gaan met hun dode moeder en ze kunnen door met hun ontwikkeling. Het leven en het geluk lachen hen weer toe. Zoals Katinka besluit: ‘doodeng maar wel fijn!’ (p. 129). | ||||||||||||||||||
Tot slotIn de in deze bijdrage besproken boeken, Ik heet Olivia en daar kan ik ook niks aan doen (Schmitz, 2011) en Hoe ik per ongeluk een boek schreef (Huizing, 2014), heb ik de vanuit de theorie beschreven rouwtaken van William Worden goed kunnen onderscheiden. Ik beschreef deze rouwtaken aan de hand van fragmenten uit verschillende jeugdboeken. Een drietal aspecten is mij daarbij opgevallen. Ten eerste, en onverwacht gezien het verlies waarmee ze te maken krijgen, zijn de hoofdpersonen over het algemeen actieve en creatieve kinderen met sterke persoonlijkheden. In eerste instantie overmand door het verdriet, vinden ze vervolgens toch, via muziek, kunst en vaak schrijven, een manier om met het verlies om te gaan. Het belang om zelf een actieve rol te spelen in het eigen rouwproces wordt zo benadrukt. Ten tweede ontbreekt opvallend vaak de steun van de (overblijvende) ouder(s). De kinderen staan er alleen voor, soms moeten ze ook nog de zorg voor een broertje of zusje overnemen. Het belang van de steun van een volwassene, of een vriend of vriendinnetje als het adolescenten betreft, in het rouwproces wordt zo gethematiseerd. In de derde plaats blijkt het in stand houden van de band met | ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
de overledene van belang, ook lang na het overlijden. Dit aspect, gebaseerd op het zogenaamde ‘continuing bonds’ paradigma, vinden we in veel boeken terug en de kinderen zijn actief in de instandhouding van de relatie met de overledene. Ook andersom wordt de verbinding gemaakt: de (volwassen) overledene laat iets na, bijvoorbeeld brieven, zodat het kind later nog een concrete herinnering heeft en er aan de relatie ouder-kind inhoud kan worden gegeven. Deze jeugdboeken geven dus een goed beeld van wat voor kinderen van belang is in een proces van rouwverwerking. Ze kunnen in dit opzicht een bijdrage leveren aan het begrip van kinderen voor het proces dat wordt doorgemaakt als een naaste dierbare komt te overlijden. | ||||||||||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||
|
|