| |
| |
| |
Het wijzertje op ons voorhoofd
Annie M.G. Schmidtlezing 2018
Anna Woltz
Lieve dames en heren, of moderner, in de woorden van de NS: beste reizigers.
Zou het niet poëtisch zijn als we elkaar verder altijd, onder alle omstandigheden zo aanspraken? Op het station is het behoorlijk inspiratieloos om mensen te vertellen dat ze reizigers zijn, maar in andere contexten zou ik het wel kunnen waarderen.
Beste reizigers, poets twee keer per dag je tanden.
Beste reizigers, jullie zijn hier vandaag om elkaar het ja-woord te geven.
Beste reiziger, waarom zit er banaan achter je oor?
Beste reizigers, ik ga u zo het onderwerp van mijn lezing vertellen. Maar eerst dit.
Waar ik in elk geval niet over ga praten, dat is het belang van lezen. Als ik hier op een avond met honderd pluimveehouders was, op een congres voor ICT'ers, of als ik midden op Utrecht Centraal stond, dan zou ik nu alles uit de kast halen om mijn publiek ervan te overtuigen dat boeken een eerste levensbehoefte zijn voor elk kind.
Maar, beste reizigers, vanavond hoeven we het gelukkig even niet over de heilzame werking van boeken te hebben. Wij wonen met z'n allen in precies dezelfde heerlijk weldenkende boekenbubble, en als je een onderzoeksgroep zou instellen die op zoek moest naar de honderd mensen in Nederland die het diepst overtuigd zijn van het feit dat boeken belangrijk zijn voor kinderen, dan zou je vele enquêtes en bijeenkomsten verder ontdekken dat die honderd mensen hier stuk voor stuk aanwezig zijn. Vanavond doe ik iedereen dus een plezier en geef ik jullie een uurtje vrijaf: even geen promopraatjes van wc-eend.
| |
| |
Of misschien doe ik eigenlijk vooral mezelf een plezier. Misschien heeft de spanning zich bij jullie alweer een jaar lang opgebouwd en keken jullie reikhalzend uit naar dit moment: eindelijk weer een bruisende injectie inspiratie, een uur lang horen waar we het nou eigenlijk allemaal voor doen. Maar dan zal ik beginnen met een teleurstellende bekentenis. Van al die honderd allergrootste enthousiastelingen hier in de zaal, die glanzende, glimmende honderd die boeken zo'n warm hart toedragen, ben ik misschien wel de minst geschikte persoon om over leesbevordering te praten. Of nou ja - de minst geschikte... Ik kan vast nog een stuk of vijf andere schrijvers noemen die minstens zo ongeschikt zijn. Maar laat ik deze bekentenis alleen over mezelf doen.
Ik schrijf niet omdat boeken belangrijk zijn voor kinderen. Ik schrijf niet omdat ik ervan overtuigd ben dat de wereld boeken nodig heeft. Ik schrijf niet omdat boeken zo mooi gebruikt kunnen worden in lessen op school. Jazeker, het is een gunstige bijkomstigheid dat boeken de woordenschat en het empathisch vermogen van kinderen vergroten, en dat ze niet bijvoorbeeld hun oren en achterdocht vergroten, want dan zou ik in Nederland verantwoordelijk zijn voor flink wat achterdochtige kinderen met opvallend grote oren.
Maar zelfs als dat het geval was, dan zou ik blijven schrijven. Ik schrijf namelijk niet uit de goedheid van mijn hart, ik schrijf niet om iets te bevorderen - ik schrijf omdat ik schrijven een schitterende manier vind om mijn leven door te brengen, omdat het verslavend is, omdat ik dans wanneer mijn hersenen 's nachts helemaal op eigen houtje de oplossing voor een netelig plotprobleem verzinnen, ik schrijf omdat ik niet anders wil, omdat ik niet anders kan. Ik schrijf voor mezelf.
Dat schrijven zou niet mogelijk zijn zonder jullie - of nou ja; schrijven zou natuurlijk wel mogelijk zijn, maar een bestaan opbouwen rond schrijven, een publiek vinden, lezingen geven, dat zou me in mijn eentje niet lukken. Ik ben jullie dus eeuwig dankbaar, maar verwacht geen inspirerend verhaal over het nut van lezen. De enige echt leesbevorderende activiteit die ik bedrijf, is het schrijven van zo fijn mogelijke boeken.
Waar ik vanavond ook niet over ga praten, dat is mijn visie op de stand van zaken in de jeugdliteratuur. Tja. Nu zijn er in de zaal een paar mensen die
| |
| |
even moeten slikken. Want dat was namelijk mijn opdracht voor vanavond. Mijn visie op de stand van zaken in de jeugdliteratuur, beste reizigers, is dat er geen stand is. Dat is nu juist zo fantastisch aan literatuur. Dijkwachters en voetbalcoaches en beurshandelaren kunnen van een stand spreken, wij niet. Er is een bont spectrum aan schrijvers die een bont spectrum aan boeken schrijven, en dat is wat mij betreft precies hoe het moet zijn. Rondóm de jeugdliteratuur wemelt het natuurlijk van de standen - uitleencijfers en percentages geletterdheid en LIRA-inkomsten, aantallen bibliotheekvestigingen en verkoopcijfers. Maar ik probeer mijn humeur niet te laten verpesten door dat soort cijfers, dus ik negeer die standen zoveel ik kan.
En nu moet ik jullie dus vertellen wat dan wél het onderwerp van mijn lezing is. Maar waarom is het toch zo gebruikelijk dat een roman lijkt op de voorkant van een borduurwerk, en een informatieve tekst op de achterkant?
Geen roman begint met een inleiding waarin alle plotwendingen en thema's verklapt worden. Ja, in de negentiende eeuw, toen hield men nog van de alwetende verteller, en die verteller deelde de lezer op de allereerste bladzijde mee dat hij een verhaal ging vertellen over gebroken beloftes, een dolende hoofdpersoon en ware liefde. Maar dit is de eenentwintigste eeuw. Romans kauwen hun lezers niks voor en thema's worden nergens met zoveel woorden benoemd - maar wanneer je het boek dichtslaat, ben je hopelijk toch iets wijzer geworden over de wereld. Of over jezelf.
Zo zou ik willen dat een lezing ook kon zijn. Maar bij informatieve teksten is het opeens de bedoeling dat je als toehoorder een uur lang naar de achterkant van het borduurwerk staart: naar prozaïsche lusjes en strakke knoopjes en ondubbelzinnige afhechtingen. Of, als jullie nu al in verwarring raken: naar signaalwoorden, opsommingen, argumenten en een duidelijke conclusie. Want stel je voor dat de toehoorder even de weg kwijtraakt. Dat hij na afloop niet prompt een keurige samenvatting kan geven.
Beste reizigers, laten we eerst eens kijken naar de voorkant van dit veelkleurige borduurwerk. Waar ik naartoe wil, dat verklap ik nog niet. Het gaat vanavond sowieso over schrijven voor kinderen, daar kunt u van op aan. Maar misschien gaat het nog wel meer over die twee zaken apart: ik ga u vertellen over schrijven, en over kinderen. Want voor schrijven - mijn am- | |
| |
bacht - maakt het geen klap uit of je nou voor kinderen of voor volwassenen schrijft. Je bent doodstil in je eentje in je hoofd een ingenieus bouwwerk aan het optuigen, je sleutelt aan personages, verzint plotwendingen en breekt je hersens over thema's en stijl en perspectief.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het voor ons niet nuttig is om na te denken over onze doelgroep. Nou wil het toeval dat ik het afgelopen jaar nogal obsessief heb nagedacht over het fenomeen kind. Een fenomeen waar nogal wat misvattingen over bestaan. Dus daar moeten we het ook over hebben.
Wees niet bang, beste reizigers, uiteindelijk komen die twee zaken - het verhaal over mijn ambacht en mijn tirade over onze doelgroep - bij elkaar. Ik beloof u dat we het borduurwerk op een gegeven moment zullen omdraaien. U krijgt de achterkant te zien, inclusief signaalwoorden en een duidelijke conclusie. Maar nu nog niet.
Nog een caveat: het komende uur zal ik zo nu en dan zijpaden bewandelen. Dat gaat gebeuren, dus ik waarschuw u alvast. Maar terwijl we over die zijpaden kuieren, hoeft u zich geen zorgen te maken. Wanneer ik uitweid, is dat een bewuste keuze. Ik bedoel: ik ben een schrijver. Ik denk na over wat ik doe.
Kies een woord uit één van mijn boeken - welk boek dan ook, welke zin dan ook - en ik kan het verantwoorden. Soms ben ik me daar niet eens van bewust, daarom zijn redactiesessies zo leuk. Mijn redacteur vraagt me naar het waarom van een zin, suggereert een ander woord, vraagt zich af waarom ik kies voor een bepaalde omweg - en zonder uitzondering kan ik haar, en mezelf, precies uitleggen waar mijn keuze op gebaseerd is. Soms blijkt die keuze bij nader inzien een jammerlijke dwaling, en dan verander ik zo'n woord of zin of hoofdstuk natuurlijk. Maar mijn punt is: ik denk na over wat ik schrijf.
Toen ik begon met schrijven, kon ik níet elk woord verantwoorden. Ik herschreef misschien twee keer, soms drie, en dan vond ik het wel weer mooi geweest. Ik was jong, ongeduldig en schrijven voelde niet als werk, maar als hobby. Het moest wel leuk blijven.
Mijn laatste boeken herschreef ik - en ik bedoel dit letterlijk, zonder overdrijving - zeker honderd keer. Ik herschrijf per alinea, daarna per pagina en
| |
| |
daarna per hoofdstuk; ik mag pas aan het volgende hoofdstuk beginnen wanneer ik ófwel vind dat het huidige niet beter kan, ófwel ik zo gek word van mijn eigen woorden dat ik niet in staat ben ze nog één enkele keer te herlezen. Zodra ik de laatste zin op papier zet, is mijn hele boek dus klaar, maar daarvoor kan ik vijf weken lang aan één hoofdstuk geschaafd hebben.
Let wel: tijdens al dat herschrijven is het niet de bedoeling dat mijn tekst ingewikkelder wordt. Het werkt precies omgekeerd. Ik probeer de ingewikkelde gedachten die ik wil overbrengen zo simpel en helder mogelijk te formuleren. Bij elke verandering is het de bedoeling dat mijn tekst strakker wordt. Misschien hebben sommige schrijvers daar maar vijf pogingen voor nodig, ik moet zo'n tekst minstens honderd keer herschrijven. Soms geef ik mezelf ook een opdracht. Dan ga ik koken of wandelen en zeg ik tegen mezelf: de scène waar je nu mee bezig bent, die heeft behoefte aan wat lucht. In het komende uur moet je een grapje bedenken dat Primula of Abby of Tess op deze pagina kan maken.
Nou ben ik in het dagelijks leven wel een beetje grappig, maar niet écht. Mijn zusje is dat wel. Zij is razendsnel en vlijmscherp - precies goed voor een chirurg. Mijn grapjes doen er meestal een tijd over. Maar voor een schrijver is dat niet erg. L'esprit d'escalier - letterlijk ‘geestigheid op de trap’, het fenomeen dat je zo vaak pas een grap of gevat antwoord verzint wanneer je weg bent, wanneer het gesprek voorbij is en je 's avonds in je bed ligt, of wanneer je dus de trap afloopt - die esprit d'escalier, daarvan hebben schrijvers nooit last. Hun hele leven speelt zich af op een stille trap waar het nooit te laat is voor een goede grap of een gevat antwoord. Nou ja, als je boek in de winkel ligt, dán is het te laat. Schrijvers lijden alleen aan l'esprit après publication.
Het mooiste artikel over schrijven en herschrijven dat ik vorig jaar las, stond in de Engelse krant The Guardian. George Saunders, schrijver van onder meer Lincoln in the Bardo, winnaar van de Man Booker Prize, beschrijft in dat artikel hoe hij schrijft. Tien jaar geleden had ik zijn manier waarschijnlijk exceptioneel omslachtig gevonden, en nog pretentieus ook. Maar nu is de beschrijving van zijn werkwijze een fantastisch feest der herkenning - zo'n feest der herkenning dat elke écht goede tekst oplevert: als lezer herken ik zijn gevoelens en gedachten, en tegelijkertijd denk ik: zo helder had ik het
| |
| |
zelf nooit kunnen formuleren. Saunders geeft mij woorden voor een werkelijkheid die ik ken, maar hij beschrijft mijn werkelijkheid op zo'n manier dat alles wat ik ken opeens sprankelender wordt, aantrekkelijker, meer de moeite waard. Dat doen goede schrijvers. Ze poetsen de werkelijkheid voor je op. Na het lezen van een echt goed boek glanst je eigen leven iets meer dan daarvoor.
George Saunders dus, die in The Guardian vertelt over zijn schrijfproces. Saunders zegt dat hij zich tijdens het schrijven voorstelt dat hij een wijzertje op zijn voorhoofd heeft met aan de ene kant de P van positief, aan de andere kant de N van negatief. En dan begint het dus. Hij leest zijn eigen tekst op een zo neutraal mogelijke manier, zoals een niets vermoedende lezer die tekst voor het eerst zou lezen: ‘without hope and without despair’. En dan kijkt hij wat de naald van het wijzertje doet. Slaat die uit naar de positieve kant? Of naar de negatieve? ‘Accept the result without whining,’ zegt hij in zijn artikel, ‘leg je zonder te zaniken neer bij de uitkomst’ en herschrijf de zinnen zodat de naald in de positieve zone terecht komt. Herhaal dit. En herhaal het nog eens. En nog eens. Kijk wat de naald doet, herschrijf je tekst. Kijk wat de naald doet, herschrijf je tekst. De auteur, zegt Saunders, is in dit model zoals de opticien: hij vraagt elke keer weer: ‘Is het zo beter? Of zo?’
Het mooie, voeg ik hier zelf aan toe, het soms tot wanhoop drijvende maar ook fantastische van deze methode is dat die naald van het wijzertje maar blijft bewegen. Wanneer je de slechtste zin van een alinea beter maakt, is daarna een ándere zin de slechtste. Wanneer je wekenlang sleutelt aan een belabberd hoofdstuk van je boek, zodat het uiteindelijk een indrukwekkend stuk proza is geworden, dan draait het wijzertje daarna bij een ánder hoofdstuk naar de negatieve zone.
Zoals gezegd: een jaar of tien geleden had ik dit omslachtig en pretentieus gevonden, en zou ik vooral hebben gedacht: mijn god, hoe lang dóé je dan wel niet over een boek? Maar luister nog een keer naar Saunders. Hij vertelt ook wat de beloning is voor al dit geploeter. Jullie krijgen ook dit iets langere citaat eerst in het Engels te horen.
The interesting thing, in my experience, is that the result of this laborious and slightly obsessive process is a story that is better than I am in ‘real life’ -
| |
| |
funnier, kinder, less full of crap, more empathetic, with a clearer sense of virtue, both wiser and more entertaining.
And what a pleasure that is; to be, on the page, less of a dope than usual.
In mijn eigen, omslachtige vertaling:
‘Het interessante is, heb ik gemerkt, dat het resultaat van dit bewerkelijke en enigszins obsessieve proces een verhaal is dat beter is dan ikzelf ben in het echt - grappiger, aardiger, met minder geleuter, empathischer, met een duidelijker idee van goed en kwaad, zowel wijzer als vermakelijker.
En hoe fijn is dat wel niet: om op papier een minder grote sufkop te zijn dan normaal.’
Een minder grote sufkop zijn dan normaal dat is, kan ik u vertellen, niet alleen fijn, het is fenomenaal. Als gewoon pratend mens verdien ik geen griffel - zo grappig en ontroerend en interessant ben ik niet van dag tot dag. Maar als je ál mijn vaardigheden samenbalt, álle grapjes die ik in een heel jaar kan verzinnen, al mijn psychologisch inzicht, alle goede ideeën van 365 dagen - ja, dán komen we ergens. En dat is dus de reusachtige beloning die je krijgt als schrijver: na al dat loodzware werk zie je op de pagina's van je boek de allerbeste versie van jezelf. En dat is dan ook nog eens de versie van jezelf die de wereld over gaat.
Misschien, bedenk ik nu, is dat wel waarom het soms zoiets ongemakkelijks heeft om een schrijver in het echt te ontmoeten. Ik ken de ontmoeting van twee kanten: aan de ene kant situaties waarin ik zelf schrijvers zag die ik bewonderde; grootheden die ineengezakt op de interviewsofa toch een klein beetje tegenvielen, of die tijdens een signeersessie volstrekt geesteloos reageerden op mijn zorgvuldig vooraf bedachte fantastische opmerking. En aan de andere kant situaties waarin ik zelf de schrijver ben.
Tijdens schoolbezoeken is er meestal gelukkig géén sprake van deceptie, want het verhaal dat ik aan klassen vertel is geen honderd keer herschreven, maar wel duizend keer. Weet u dat wijzertje nog, dat schrijver George Saunders op zijn voorhoofd heeft? Met de naald die naar de positieve zone wijst, of naar de negatieve? Nou, een schoolklas is de eerlijkste, accuraatste
| |
| |
naald die er bestaat. Zodra de naald ook maar een klein beetje richting de negatieve zone gaat, begint het geschuifel. Het gefluister, het gegiechel, het gedraai. En dat betekent voor mij: herschrijven. Oftewel: het in de volgende klas nét iets anders aanpakken. Kijken of de naald dan wel in de positieve zone blijft. Zo niet: wéér iets anders verzinnen. Tijdens schoolbezoeken ben ik dus niet mijn alledaagse, improviserende zelf, maar een schrijfster.
Bij andere gelegenheden val ik soms door de mand. Bij de voorbereiding van een item voor het Zapp Weekjournaal zei de redactie dat het zo leuk zou zijn als ik daar ter plekke een verhaaltje zou verzinnen. Ze gingen ervan uit dat een pratende schrijver in de uitzending al snel slaapverwekkend zou zijn, dus ze wilden actie. Als ze mij nou aan het begin van de uitzending een paar steekwoorden gaven, dan zou ik ergens op de achtergrond in een kwartier een verhaaltje kunnen schrijven, en dan mocht ik dat aan het einde voorlezen.
Ik weigerde. Ik legde uit dat ik met absolute zekerheid kon voorspellen dat zo'n verhaaltje minstens honderd keer slechter zou zijn dan welke pagina uit Gips dan ook. Ik zei dat ze inderdaad bestaan, maar dat ik helaas niet zo'n schrijver ben die in het bijzijn van publiek zomaar iets briljants uit zijn mouw kan schudden. En ik refereerde toch ook even aan het feit dat ik geen zeehond ben die op commando een vis kan hooghouden.
Samen met de redactie verzon ik andere actie - ik mocht onder tromgeroffel en met zwiepende camera drie schrijftips geven - maar ik voelde hun teleurstelling. En ook, ja - hun ongeloof. Wat voor schrijver was je nou helemaal, als je niet in een kwartier iets kon verzinnen? Gewoon een klein verhaaltje, dat zou toch eigenlijk wel moeten gaan? De hele redactie verzon aan de lopende band verhaaltjes voor hun kinderen, 's avonds voor het slapengaan. En daar deden ze dus echt geen jaar over.
Ik had destijds het artikel van George Saunders nog niet gelezen, anders had ik veel beter kunnen uitleggen wat er aan de hand was. Dat ik niet mijn vleesgeworden boeken ben. Dat een boek van mij bestaat uit de 30.000 állerbeste woorden die ik in een heel jaar voortbreng.
Deze verhandeling over mijn ambacht begon als een uitweiding over het feit dat ik soms uitweid. En wat ik dus wilde onderbouwen, is dit: ik denk na over
| |
| |
wat ik doe. Ik sleep u alleen maar mee langs omwegen als daar essentiële ingrediënten staan die ik nodig heb voor mijn conclusie.
Mocht u zich onverhoopt toch enigszins zorgen maken over de lengte van deze lezing - en dan met name: over de mogelijkheid dat deze lezing dankzij mijn zijpaden drie uur zal duren in plaats van een klein uur, dat gebeurt niet. Omwegen zijn ingecalculeerd, beste reizigers. U haalt vanavond allemaal uw trein terug nog, beloofd.
Voordat ik het borduurwerk omkeer, eerst nog dit. Weet u toevallig wie Benjamin is?
Is onze boekenbubble zo hecht dat wij allemaal vrienden zijn op Facebook? Of zijn jullie zo hip dat jullie Facebook allang weer verlaten hebben? Mag ik even handen zien - en ik beloof er geen consequenties aan te verbinden; niemand wordt de zaal uitgestuurd, niemand wordt verder met de nek aangekeken - met wie hier in de zaal ben ik vrienden op Facebook?
Als u de afgelopen elf maanden ook maar één van mijn updates gezien heeft, dan weet u over wie ik het heb. Voor de rest die volledig in het duister tast... Benjamin Augustus Woltz is mijn zoon. Hij is er in zijn eentje verantwoordelijk voor dat ik het afgelopen jaar leed aan een fantastische tunnelvisie, en in die tunnel heb ik als een bezetene nagedacht over het fenomeen kind.
Eerder zag ik kinderen slechts op twee manieren: ik zag ze als doelgroep, en als hoofdpersonen. En stiekem, zonder het aan de grote klok te hangen, zag ik ook mezelf eigenlijk nog altijd als kind.
Op mijn twaalfde begon ik te schrijven over leeftijdsgenoten. Sindsdien ben ik in jaren aanzienlijk ouder geworden, maar ik schrijf nog steeds over twaalfjarigen. Over gemene klasgenoten en ruzie met je ouders en borsten die pas net beginnen. Op een bepaalde manier ben ik dus nooit volwassen geworden. Mijn perspectief was nog altijd het kinderperspectief. Wanneer ik een vrouw hoorde zeggen: ‘Ik heb zo'n zin in een dag zonder mijn kinderen, want dan kan ik eindelijk weer mezelf zijn,’ dan ging me dat door merg en been. Niet omdat ik met die getergde moeder meeleefde, maar omdat ik me meteen voorstelde dat ik haar kind was. Het idee dat je moeder zich pas echt zichzelf voelt zonder jou, dat is hartverscheurend.
| |
| |
Maar elf maanden geleden kantelde mijn wereld. Voor het eerst van mijn leven kijk ik nu werkelijk door de ogen van een volwassene. Ik zie kinderen niet meer in de eerste plaats als lotgenoten, medestanders, gelijken, want ik ben overgelopen naar het kamp van de ouders. Of laat ik het zo zeggen: ik ben hardhandig in het kamp van de grote mensen geduwd.
Waarom ik jullie dit vertel? Omdat ik met stijgende verbazing hoor hoe er achter de muren van volwassenheid gepraat wordt over onze doelgroep. Omdat er wat mij betreft iets grondig mis is met de manier waarop veel volwassenen naar kinderen kijken. En dat gaat niet alleen kinderen aan, dat gaat ons ook aan. Wij, grote mensen die met en voor kleine mensen werken, worden meegesleurd in de draaikolk van al die lasterverhalen.
Luister maar.
Ik heb dus een zoon van elf maanden oud. Als we nu op een borrel zouden staan, dan zou de hedendaagse neiging van veel ouders zijn om te beginnen over gisteren, toen hun kind tijdens het drinken van zijn avondfles zo vol overgave had liggen poepen dat de poep daarna tot ieders schouderbladen kwam. Een hilarisch verhaal zou het zijn, en dan is het hek natuurlijk van de dam: alle ouders bieden tegen elkaar op met groengele spuitluiers en kots in de gordijnen, en daarna weiden ze uit over hoogoplopend slaapgebrek, hun eigen leven dat niet meer bestaat en het diepe verlangen hun avondmaal warm te eten en een halfuur lang ongestoord kattenfilmpjes te kijken.
Maar zo'n moeder ben ik dus niet. Ik pieker er niet over om andere ouders een hart onder de riem te steken, om ze te vertellen dat extreme uitputting en wanhoop volkomen normaal zijn, om te beweren dat het ouderschap niks meer is dan een grote opeenvolging van poep en kots en kwijl en plannen die grandioos in de soep lopen. Ik zou ouders juist willen verzoeken om zo nu en dan wat mínder kolderiek over hun kinderen te praten en te schrijven.
Het afgelopen jaar heb ik geen kinderboeken gelezen, maar boeken over kinderen. En columns over kinderen. En blogs en fora en tijdschriften over kinderen. In al die schrijfsels wordt het ouderschap teruggebracht tot een aaneenschakeling van anekdotes: grappige, gênante, wanhopige anekdotes die de mythe doorprikken dat het ouderschap een en al rozengeur en maneschijn zou zijn. De beroemde roze wolk.
| |
| |
Het tragische is alleen: die mythe van de roze wolk bestaat allang niet meer, álle blogs en columns gaan tegenwoordig over hoe zwaar het allemaal is. Over de nadelen, over het jezelf verliezen, over de horrors van altijd koude koffie drinken. Dáár wordt het samenleven met onze doelgroep tegenwoordig tot teruggebracht. En dan helemaal aan het einde van elk stukje voelt de schrijvende papa of mama zich verplicht tot een hashtag-maar-je-krijgt-erzoveel-voor-terug. Of: ‘maar als ik hun blije snoetjes zie, dan weet ik weer waar ik het allemaal voor doe.’ Maar wát je er precies voor terugkrijgt, dat beschrijft niemand.
Terwijl: er is zoveel méér aan kinderen dan alleen een beetje schattigheid. Er is meer dan schaterlachen en mollige armpjes om je hals, er is meer dan jouw eigen ogen op babyformaat, ogen die je zo doordringend aankijken dat het universum te klein lijkt voor je geluk. Er is meer dan een warm, slaperig wezentje in een auberginekleurige, fluwelen slaapzak dat lacht zodra je je over zijn bedje buigt.
Volg mij eens even in een gedachtenexperiment. Stel je voor dat ik voor een serieuze krant een serieus artikel wilde schrijven over de waarde van mannen. Over mijn fascinatie voor mannen. Over de onmisbaarheid van mannen. Dit is hypothetisch gezien, hè, dat begrijpen jullie wel. En stel dan dat ik de serieuze lezer ervan wilde overtuigen dat mannen echt wel degelijk een interessante soort zijn, dat ze onze tijd waard zijn en soms zelfs voor een nieuw inzicht kunnen zorgen. Zouden mijn sterkste argumenten dan zijn: nou, de ene die ik hier toevallig thuis heb, die heeft lieve ogen. Hij maakt zulke leuke geluiden. En hij is blij om me te zien als ik de kamer binnen kom.
Nee, daar overtuig je echt niemand mee.
Waarom wordt er niet net zo intelligent en serieus over kinderen geschreven als over verkiezingen en de opwarming van de aarde en hipsters die hun leven omgooien om de beste worst ooit te maken? Waarom nemen wij kinderen niet net zo serieus als volwassenen? Omdat ze niet naar kantoor gaan? Omdat ze geen kernproeven doen? Omdat ze kleiner zijn dan wij?
Gelukkig zijn er natuurlijk altijd uitzonderingen. Er zitten hier in de zaal een paar mensen die op dat vermaledijde Facebook soms een prachtige, tref- | |
| |
fende observatie over hun kind delen. Maar waarom buitelen in de openbare media - in columns en interviews en tijdschriften - ouders dan toch steeds over elkaar heen om op de meest genadeloze manier de roze wolk te ontkrachten?
Ik zal u wat vertellen. Sinds ik Benjamin heb, ben ik geen stuk van mezelf kwijt geraakt, ik ben juist méér mezelf dan ooit tevoren. De afgelopen tien jaar was ik een moeder zonder kind. En nu ben ik eindelijk een moeder mét kind. Ik ben completer, maar verder ben ik niet veranderd. Ik heb nog steeds mijn eigen hersens, en terwijl ik flessen uitkook, kan ik denken wat ik wil. En dat doe ik dan ook.
Ik geef u twee voorbeelden van wat mensen over hun leven met een kind zouden kunnen vertellen. Om hun luisteraars ervan te overtuigen dat dat leven niet alleen op microniveau interessant is. Voorbeelden die laten zien dat vierentwintig uur per dag samenleven met een wezen in een auberginekleurige slaapzak wel degelijk tot nieuwe inzichten kan leiden.
Nummer één: het is fenomenaal om opeens een volstrekt nieuw leven te beginnen. Om in elf maanden tijd vijfduizend nieuwe dingen te leren. Om voor altijd te ontsnappen aan de egocentrische manier waarop je tot dan toe leefde. Om te merken dat zelfs eerste levensbehoeften - eten, slapen, plassen - ondergeschikt kunnen zijn aan de eerste levensbehoeften van iemand anders.
Dat totaal nieuwe leven gaat samen met een totaal nieuwe tijdsrekening. Zoals alleen de allermegalomaanste regimes een volstrekt nieuwe jaartelling invoeren, zo doet een baby dat ook. De meeste volwassenen rekenen in jaren. En soms zijn jaren nog steeds een te kleine rekeneenheid; voor mij verschilden 2010 en 2011 niet op een wereldschokkende manier van elkaar. Maar zodra er een baby is, reken je in dagen. Daarna in weken, dan in maanden. En die maanden zijn niet allemaal wel zo'n beetje hetzelfde, ze verschillen radicaal van elkaar.
Vorige zomer lag ik samen met een piepklein wezen op een kleedje in de schaduw in mijn tuin. We keken allebei naar boven en ik wist dat daar naast mij iemand voor de allereerste keer van zijn leven de blauwe lucht zag. Een paar vederlichte wolkjes dreven voorbij. Een tak van de kiwi deinde in de
| |
| |
wind, stak scherp af tegen de lucht. Op dat moment voelde het leven voor mij precies even fonkelnieuw als voor Benjamin.
En zo kom ik bij een tweede ontdekking. Hoeveel ik van tevoren ook over kinderen had nagedacht, dit had ik me nooit gerealiseerd: een kind geeft je een verloren deel van je eigen leven terug. Niemand herinnert zich de eerste maanden van zijn leven, bijna niemand herinnert zich de eerste jaren van zijn leven. Maar nu zie ik dag na dag, week na week hoe een klein mens steeds meer van deze idiote wereld begint te snappen. Toen Benjamin drie maanden oud was, ontdekte hij zijn handen. Mijn god, die eerste keer dat hij diep getroffen naar zijn linkerhand lag te kijken. Ernstig, bijna plechtig bewoog hij het handje heen en weer voor zijn ogen. En de volgende dag een nieuwe ontdekking, toen we samen in de trein naar Den Haag zaten: zijn hand was er wéér! Zijn hand ging méé naar Den Haag!
We zijn soms geneigd om dit kleine observaties te noemen, aardige berichtjes uit het domein van een moeder, maar iedereen die er zo over denkt, is gek. Ik bedoel: je eigen handen ontdekken. Dat is volstrekt reusachtig. Wat kan daar tegenop? Als volwassenen opeens een fantastisch veelzijdig nieuw lichaamsdeel ontdekten, dan zouden de kranten er vol mee staan. Het tragische feit dat wij ons niet meer kunnen herinneren hoe het was om onze handen te ontdekken, maakt de ontdekking niet minder groot. En dat blijkt dus ook een deel te zijn van het ouderschap: de eerste jaren die verloren gingen voor elk mens, die niemand zich kan herinneren, die krijg je opeens op je 35e nog cadeau.
Het idee dat kinderen je ‘completer’ maken, blijkt dus niet alleen een sentimenteel cliché - het is ook een feit: ik voel me een completer mens nu ik weet hoe het er in mijn eerste jaar zo'n beetje aan toeging.
Gelukkig was ik daarvoor al redelijk compleet, in de zin dat ik me veel wél kan herinneren uit mijn jeugd. Als dat niet het geval was geweest, was ik nooit kinderboeken blijven schrijven. Het advies write what you know - schrijf over dingen die je kent - hoef je niet te overdrijven. Ik kan best schrijven over ouders die gaan scheiden zonder zelf gescheiden ouders te hebben, ik kan schrijven over smetvrees zonder zelf smetvrees te hebben. Maar ik ben ervan overtuigd dat je de emoties die je beschrijft, wél ooit zelf gevoeld moet heb- | |
| |
ben. Het is niet mogelijk om geloofwaardig te schrijven over angst, woede of verliefdheid zonder zelf ooit bang, boos of verliefd te zijn geweest. En zo is het voor een kinderboekenschrijver essentieel om terug te kunnen halen hoe het was om een kind te zijn. Gewoon, hoe het voelde van dag tot dag. Hoe je hersens werkten, hoe je dacht.
Ik weet nog precies hoe pijnlijk mijn wangen begonnen te gloeien toen ik als zevenjarige mijn juf op school een keer per ongeluk ‘mama’ noemde. Ik kan me exact herinneren hoe juf Nel op een krukje bij zo'n klein tafeltje zat, dat ik bij haar stond om iets te vragen, en hoe ik ervan overtuigd was dat in het openbaar ‘mama’ tegen je juf zeggen het gênantste was wat je ooit kon overkomen.
Toen wist ik nog niet dat ik, de allerlangste van de hele klas, tijdens de disco op achtstegroeperskamp door geen enkele jongen gekozen zou worden om mee te slowen. En dat meester Mark me toen uit medelijden vroeg om met hém te dansen.
Toen wist ik ook nog niet dat tijdens het schoolzwemmen in de tweede klas van de middelbare school mijn stokoude zwempak doorschijnend zou blijken te zijn. Een vriendin vertelde het me later die dag besmuikt, terwijl we samen terug naar huis fietsten. Ze vertelde ook hoe de jongens die volledig gekleed aan de kant hadden gezeten omdat ze allergisch waren voor chloor - ja echt, zo'n groepje hadden we - hoe gemeen die jongens gegrinnikt hadden. Dat, kan ik nu als zesendertigjarige wel zeggen, was daadwerkelijk het gênantste moment van mijn leven.
Bent u er nog, beste reizigers? Is het nog een beetje te doen, daar aan de voorkant van het borduurwerk? Maakt u zich geen zorgen als u op dit moment niet in staat bent deze lezing in vijftig woorden samen te vatten. Op dat punt waren we nog niet. Ik houd van zijpaden, dat zei ik al. Van omwegen en van anekdotes. Dat weet u wel als u ooit Gips of Mijn bijzonder rare week met Tess gelezen hebt en u zo'n boek daarna kort probeerde samen te vatten. Dat gaat bijna niet. Ik heb in mijn favoriete kinderboekhandel er wel eens naast gestaan terwijl de eigenaresse aan een klant in het kort vertelde waar Gips over ging. Echt, het leek het raarste, onwaarschijnlijkste verhaal ooit. Maar als je het leest, dan voelt het - nou ja, dat hoop ik tenminste - als een organisch geheel. Dan voelt het - hopelijk - als het leven zelf: vol zij- | |
| |
sporen, vol verrassingen, vol gekke gesprekken, vol wendingen die je niet zag aankomen, maar toch als één leven.
De afgelopen veertig minuten hebben we onze ingrediënten verzameld. Alle elementen die ik nodig heb voor mijn conclusie zijn er nu. De tijd is gekomen om het borduurwerk om te keren. Het is tijd voor de achterkant. Ik ga u eindelijk vertellen wat ik nou eigenlijk wil zeggen.
Dit, beste reizigers, is mijn punt: de wereld moet kinderen serieus nemen. En minstens even belangrijk: wij - alle mensen die op de een of andere manier met of voor of samen met kinderen werken - moeten onszelf serieus nemen. Op dit moment worden zowel kinderen als volwassen die ook maar iets kindgerelateerds doen minder serieus genomen dan volwassenen die louter werken met geld of olie of microchips of andere volwassenen. En dat is krankzinnig.
Kinderen kunnen we hiervan niet de schuld geven. Wij noemen wat kinderen de hele dag doen vaak spelen, maar hun bezigheden zijn echt geen geklooi in de marge. Het ontdekken van je eigen handen is absoluut noodzakelijk wanneer je later een enigszins succesvolle volwassene wilt worden. Net zoals - ik noem maar wat - leren lezen volstrekt essentieel is voor je latere leven. Dat je kinderen minder serieus zou nemen omdat ze met andere ontdekkingen bezig zijn dan wij, is idioot.
Isaac Newton schreef in 1675 de beroemde woorden: If I have seen further it is by standing on the shoulders of Giants.
‘Als ik verder heb gezien dan anderen, komt dat doordat ik op de schouders van reuzen stond.’
Ja, wij staan allemaal op de schouders van reuzen - wij staan op de schouders van alle wijze, inspirerende mensen voor ons. Maar ik wil daar graag nog iets essentieels aan toevoegen: elke volwassene staat op de schouders van het kind dat hij was. Zonder alle kennis die wij in de eerste jaren van ons leven opdoen, zijn wij niets. Wat een volwassene leert tijdens een studie valt in het niet bij wat een kind leert op de basisschool: lezen, schrijven, rekenen. En wat een kind leert op de basisschool, valt in het niet bij wat hij daarvoor al leerde in de allereerste vier jaar van zijn leven: ademhalen, lachen, zijn handen gebruiken, zitten, broodkorsten eten, lopen, pra- | |
| |
ten. Zonder dat meisje met de vuurrode wangen dat haar juf ‘mama’ noemde, was ik nergens.
Hoe komt het dan toch dat veel volwassenen zo weinig respect hebben voor kinderen? Hoe komt het dat ze kinderen vooral zien als een verzameling van ontbrekende kwaliteiten en nog niet onder de knie gekregen vaardigheden?
Eén van de oorzaken moet wel zijn dat veel volwassenen zich simpelweg niet meer herinneren hoe het was om zelf een kind te zijn. En daardoor weten ze ook niet meer wat een serieuze aangelegenheid het is om negen te zijn. Ze zijn vergeten dat je als kind peilloos diep kunt voelen, dat je misschien nog niet alles weet, maar dat kinderen met de kennis die ze al wel hebben vaak fantastisch ernstig en kristalhelder kunnen nadenken over de dood en over God en wat he t betekent om familie te zijn. Dat ze daarna weer toeterend door de kamer rennen, doet niets af aan de ernst van die gedachten.
Het is doodzonde dat zo veel volwassenen het kind dat ze waren vergeten zijn of domweg negeren, want veel mensen hebben tegenwoordig alleen nog maar begrip voor wat ze van dichtbij kennen. Ze hebben begrip voor hun eigen geslacht, voor hun eigen seksuele voorkeur, voor hun eigen sociale positie, voor hun eigen afkomst. Nou zou je kunnen denken: dat komt superhandig uit. Iederén is zelf een kind geweest, dus iedereen kan zich verplaatsen in kinderen. Maar dat is dus een misvatting.
Voor veel volwassenen gaapt er een onoverbrugbare kloof tussen kinderen en grote mensen. Ze zien kinderen en volwassenen als twee volstrekt verschillende diersoorten, soorten die je verschillend benadert en die je ook niet hetzelfde waardeert. Werken met de grote diersoort is volgens hen fundamenteel anders dan werken met de kleine diersoort, en werken met de grote soort moet dan ook hoger beloond worden. Schrijven voor de grote variant is volgens hen wezenlijk anders dan schrijven voor de kleine variant. En zelfs een gesprek voeren met de grote exemplaren is iets anders dan praten met de kleineren. Wanneer de grote variant een rare opmerking maakt, dan rol je achter diens rug met je ogen, maar verder houd je een strak gezicht. Wanneer de kleine variant een rare opmerking maakt, dan mag je gewoon lachen, zelfs wanneer de kleine diersoort helemaal niet grappig wilde zijn en ook niet
| |
| |
begrijpt waarom er gelachen wordt. De grote variant en de kleine variant delen hun DNA en deze wereld met elkaar, maar daar houden de overeenkomsten volgens sommige mensen wel op.
Zo werd ik een keer geïnterviewd voor het literaire programma Letteren &cetera. Een programma gemaakt door volwassenen, voor volwassenen. Voordat het gesprek over mijn nieuwe boek kon gaan, moesten we eerst door een langdurige en voor mij nogal surrealistische inleiding die neerkwam op de vraag: hoe is het mogelijk dat je voor kinderen schrijft? Hoe kun je je in godsnaam verplaatsen in kinderen?
Nou, zei ik, van binnen zuchtend maar uiterlijk opgewekt, er is iets heel handigs met mij aan de hand: ik was ooit zélf een kind. En ik kan me herinneren hoe dat was. De interviewer hapte naar adem. ‘Ja maar,’ zei hij, ‘ja maar - dan kun je je toch nog steeds niet het verschil herinneren tussen een achtjarige en een twaalfjarige en een veertienjarige?’ Ik zei dat ik dat wel kon. Ik vroeg of hij dat dan niet kon. Nee, eigenlijk kon hij dat niet. Zijn hele jeugd was één grote, onduidelijke soep die hij nu gelukkig ver achter zich had gelaten.
Nog een voorbeeld. Tijdens zo'n prachtige nieuwe uitzending van Hier is... Adriaan van Dis was Jaap Robben te gast. Samen met de volledige kinderboekenwereld glom ik van trots: één van ons werd uitgenodigd voor het allerbeste grote-mensen-boekenprogramma ooit. Maar ook Jaap werd door Adriaan aan de tand gevoeld over zijn zonderlinge voorkeuren wat betreft publiek. Nou had hij gelukkig een zeer succesvolle roman geschreven - en een roman, dat weten we allemaal, is altijd voor volwassenen - maar het was Adriaan ter ore gekomen dat Jaap ook wel eens voor kinderen schreef. Hoe was dat mogelijk? Hoe zat dat in hemelsnaam? Voor wie schreef Jaap nou eigenlijk? Jaap Robben gaf toen het onsterfelijke antwoord: ‘Nou, ehm, ik schrijf voor mensen.’
Een simpele uitspraak voor Jaap, een reusachtige sprong in de evolutieleer. Met één simpel woord overbrugde hij de kloof tussen de grote en de kleine variant, veegde hij zomaar twee verschijningsvormen op één hoop; twee varianten waarvan Adriaan altijd had gedacht dat het volstrekt verschillende categorieën waren, bleken allebei te behoren tot de soort mens.
| |
| |
Dat volwassenen kinderen niet serieus genoeg nemen, komt dus voor een deel doordat ze zich oprecht niet meer kunnen herinneren hoe het was om een kind te zijn. Ze zien kinderen als gemankeerde volwassenen en dat levert weinig respect op. Maar ik vrees dat er nog iets anders meespeelt. Ik ben bang dat het kinderen geen goed doet dat ze zoveel eeuwen lang bijna uitsluitend tot het domein van de vrouw hebben behoord. U weet dat er een tijd was - lang, lang geleden in sommige gevallen, gisteren in andere gevallen - dat men vrouwen zag als gemankeerde volwassenen. Preciezer geformuleerd: men zag vrouwen als gemankeerde mannen. Als een verzameling ontbrekende kwaliteiten en nog niet onder de knie gekregen vaardigheden - maar waar er voor sommige kinderen nog hoop gloorde, was die er voor vrouwen niet: zij zouden nooit opgroeien tot volwaardige mensen.
Vrouwen - die irrationele, gevoelige wezens - hadden meestal een paar aanhangsels rond hun rokken of aan hun borst, aanhangsels die men ook wel kinderen noemt. En die kinderen hebben dus al eeuwenlang een PR-probleem. Als de samenleving je indeelt bij de vrouwen, dan ben je de klos. Dat was vroeger zo, en hoe graag ik het ook zou willen, ik kan niet zeggen dat het nu totaal anders is. Vrouwen krijgen nog steeds minder betaald, hun aandoeningen heten veel vaker kwaaltjes, ze bekleden minder topposities en ze zijn minder te gast als experts in talkshows.
Dit is een ingewikkelde kwestie en neemt u alstublieft niet aan dat ik mannen sowieso alle schuld geef, of dat ik denk dat vrouwen hier niet soms ook aan bijdragen of zelfs voor kiezen. Ik bedoel: ik moet er niet aan denken om een toppositie bij Shell te bekleden. Maar dat is een andere discussie, en die laat ik vandaag links liggen.
Ik wil namelijk een ander punt maken en dat is: hoe je het ook wendt of keert, in veel gevallen worden vrouwen nog steeds minder serieus genomen dan mannen, en daar lijden niet alleen vrouwen onder, maar ook kinderen. Kinderen worden gerekend tot het privédomein, het domein van het huishouden, het domein van wasjes en aardappels schillen en rompertjes en stofzuigen. En dat is een fatale misvatting.
Het is alsof je denkt dat de wetenschap draait om niets anders dan reageerbuisjes steriliseren en data invoeren. Alsof seks alleen maar gaat om lakens die gewassen moeten worden. Alsof een begrafenis niets anders is dan een zaaltje huren en cake in plakken snijden.
| |
| |
Een kind brengt absoluut een overweldigende lading was met zich mee, en het heeft bij aanvang een indrukwekkende uitrusting aan melktorens, hydrofieldoeken en sudocrème nodig, maar al die dingen zijn niet de essentie van een kind.
Wat voor mij dan wel de essentie is? Voor mij is de essentie van een kind dat het een mens is. Een echt, levend mens op miniformaat, met eigen gedachten en gevoelens, een mens met spiksplinternieuwe invallen en uitspraken. Een nieuw mens dat elk jaar geen vijfduizend nieuwe dingen leert, maar tienduizend. Een mens dat mindfull kan leven zonder daar eerst tien boeken voor te moeten lezen. En een mens dat een spiegel voorhoudt aan alle afgevlakte volwassenen die vergeten zijn hoe verbluffend het is om te leven.
Maar al die grote mensen zijn veel te druk bezig met hun eigen bestaan om dat allemaal te merken. Zij zien alleen de broodtrommeltjes die gevuld moeten worden, en de klodders pap die als je ze niet meteen van de Stokke Tripp Tripp kinderstoel haalt, een opmerkelijk harde koek vormen die je het liefst met een schuursponsje zou willen verwijderen - maar dat kan niet, want dan beschadigt het hout.
Goed. Kinderen hebben dus een PR-probleem, maar waarom val ik jullie daar mee lastig? Jullie zijn toch allemaal uitgegroeid, klaar met wisselen, en volwassen? Ja, dat wel. Maar het PR-probleem van kinderen blijkt besmettelijk. Alle mensen die met en voor kinderen werken, hebben ook een PR-probleem. Wij, beste reizigers, hebben een PR-probleem.
Omdat kinderen niet serieus genoeg genomen worden, wordt werken voor kinderen ook niet serieus genoeg genomen: kinderen onderwijzen, zorgen voor kinderen, schrijven voor kinderen. Het zijn de belangrijkste banen van de wereld, maar ze worden onderbetaald en ondergewaardeerd.
We kunnen natuurlijk besluiten dat het ons geen fluit uitmaakt. Wat deert het ons wanneer de buitenwereld denkt dat we allemaal maar een beetje gezellig bezig zijn in de marge, met kindjes en boekjes en plaatjes en versjes en verhaaltjes? Wij weten hoe het echt zit. Wij weten dat het succes en geluk van elke volwassene afhangt van het kind dat hij was, en dat wij met ons werk wezenlijk kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van die kinderen. Zon- | |
| |
der ons geen sterke kinderschouders waar al die goed gelukte volwassenen op kunnen staan.
Ik weet het. De vorige passage kwam behoorlijk dicht in de buurt van een promopraatje. Ik begon bijna te preken voor eigen parochie. Maar wees niet bang - of eigenlijk: wees wel bang. Ik sta hier niet om te vertellen wat wij allemaal zo geweldig doen.
Ik zei namelijk niet alleen dat ik vind dat volwassenen kinderen serieuzer moeten nemen, ik vind ook dat wij onszélf serieuzer moeten nemen. Kinderen zullen zelf nooit een emancipatiebeweging beginnen. Het zijn volwassenen die voor hen moeten vechten, en wie kunnen dat beter dan wij? Maar daartoe zijn we alleen in staat als we onszelf en ons beroep serieus nemen.
Er wordt met te veel gemakzucht voor kinderen gewerkt - of laat ik me bij mijn eigen leest houden: er wordt te vaak met gemakzucht voor kinderen geschreven. Ik zeg niet dat de boeken die we schrijven literairder of ingewikkelder moeten zijn. Ik zeg wel dat elk boek met liefde gemaakt moet worden, met de volle aandacht van de schrijver en met werkelijk respect voor de lezer. Het feit dat volwassenen groter zijn dan kinderen, dat ze al langer leven en meer woorden kennen, betekent niet dat ze een kinderverhaal wel even uit hun mouw kunnen schudden.
Kinderen zijn een publiek dat je volkomen serieus moet nemen. Niet, ik herhaal het nog maar eens, in de zin dat je alleen maar hoogliteraire, esthetisch verantwoorde hoogstandjes voor ze moet produceren, maar in de zin dat je je best voor ze moet doen. Schrijf alsjeblieft ook - wat we nogal respectloos - pulp noemen, maar schrijf dan de beste pulp die er is. Geen boeken die bol staan van de futloze clichés, maar grappige, gekke, lekkere boeken vol originele vondsten.
Laten we een voorbeeld nemen aan George Saunders, de man met het wijzertje op zijn voorhoofd, de man die zijn verhalen herschrijft totdat hij het beste verhaal heeft geschreven dat binnen zijn bereik ligt. Laten wij dat ook doen. Laat grappige boeken honderd keer grappiger zijn dan de schrijver zelf. Laat diepzinnige boeken honderd keer diepzinniger zijn dan de schrijver. Laat knotsgekke boeken honderd keer gekker zijn. En laat lieve, fijne verhalen honderd keer liever en fijner zijn dan de schrijver zelf.
| |
| |
George Saunders zegt dat een schrijver die veel herschrijft, zijn lezers hoog heeft zitten. Dat het van respect voor de lezer getuigt wanneer een schrijver maanden en misschien wel jaren van zijn leven aan een boek besteedt. Kennelijk gaat zo'n schrijver ervan uit dat het publiek zijn moeite en harde werken zal opmerken. Zo'n schrijver denkt dat lezers nuances in zijn tekst zullen opmerken, dat ze zullen lachen om de grapjes waar hij zo zijn best op heeft gedaan, dat ze ontroerd zullen raken bij mooie passages.
En de lezer voelt dat. Die voelt dat hij geen laf staaltje maakwerk in zijn handen heeft, maar een kleinood waar een schrijver het állerbeste van zichzelf heeft ingestopt. Ik ben ervan overtuigd dat kinderen dat ook voelen. Ze zullen het misschien niet zo onder woorden brengen, maar kinderen vinden het fantastisch om serieus genomen te worden.
Volwassenen vinden het ook nogal fijn om serieus genomen te worden, maar dat gebeurt bij grote mensen die met kinderen werken dus te weinig. Ik voel me niet miskend als kinderboekenschrijver, laat dat duidelijk zijn. Als ik me na de afgelopen jaren miskend had gevoeld, dan was er iets grondig mis met me geweest. Maar de wezens voor wie ik het allerliefste werk en met wie ik het liefste mijn tijd doorbreng, die worden wel miskend. En dat is pijnlijk.
De afgelopen maanden heb ik me soms afgevraagd waarom ik ooit nog moeite zou doen voor een buitenwereld die kinderen onderschat, terwijl binnen op twee meter afstand een fenomenaal mensje bezig is met de ontdekkingen van zijn leven.
Maar het was elf maanden lang slechts een retorische vorm van afvragen, want ik ben tot op het bot doordrongen van het antwoord: er zijn nog veel meer van die fenomenale mensjes op de wereld. Schrijven voor de dwergen op wiens schouders wij allemaal staan, dat vind ik het mooiste wat er is. Niet omdat ik kinderen zo graag iets wil leren - daar waren alle andere leesbevorderaars voor, weten jullie nog? Maar omdat ik kinderen van alle mensen op aarde het meest de moeite waard vind. Ze zijn het spannendste, omdat ze alles voor het eerst beleven en omdat elke indruk de rest van hun leven effect kan hebben. Van mij mogen ze zo lang mogelijk blijven bestaan uit een verzameling van ontbrekende kwaliteiten - ze hebben nog tijd genoeg om saai en gewoontjes en aangepast te worden. Laten ze zich maar lekker ver- | |
| |
schuilen in mijn boeken, weg van likes en outfits en klasgenoten en toetsen, weg van olie en microchips en de achterkant van het borduurwerk.
Beste reizigers, laten wij ons met z'n allen opwerpen als reclamebureau voor kinderen.
Laten we kritisch naar onszelf luisteren wanneer we vertellen over onze eigen kinderen of de kinderen met wie we werken en laten we niet altijd de makkelijke weg kiezen van de verhalen over poep tot aan de schouderbladen. Laten we kinderen uit het domein van het huishouden trekken. Laten we de beste boeken schrijven die we kunnen schrijven, ook al zijn onze lezers maar één meter veertig. Laten we hoofdpersonen verzinnen die werkelijk recht doen aan de essentie van kinderen, hoofdpersonen die aan alle lezers bewijzen dat kinderen niet louter een verzameling zijn van dingen die ze nog niet kunnen.
En laten we niet verontwaardigd zijn dat ik dit allemaal tegen jullie zeg en niet tegen een zaal met honderd pluimveehouders, terwijl die honderd pluimveehouders vast veel minder respect voor kinderen hebben dan jullie. George Saunders zou zeggen: het kan altijd beter. En daar sluit ik me bij aan.
|
|